Multatuli: Idee 482, o.a. over J Meslier

Multatuli: Idee 482

o.a over Jean Meslier

 

waarin Multatuli uitvaart tegen Ernest Renan, die met zijn boek "La vie de Jésu", alle noeste werk van al diegenen die zich uitgesloofd hebben om de heilloze rol van de godsdiensten te ontmaskeren, probeert te verknoeien. Renan , katholiek in hart en nieren, "een theologische kunstemaker met halve wetenschap en kwart geloof" zoals Multatuli hem betitelt, reconstrueert in zijn boek een historische Jezus waarin Jezus getekend wordt als een beminnelijke, dweperige idealist, die de gevolgen van zijn leer niet overziet en tenslotte als anarchist en revolutionair te gronde gaat. Het boek had een overweldigend succes.

 

Op zeker veld zag 't 'r woest uit. Er groeide niets dan doornen. Daar kwamen mannen die de moeite van zwaren arbeid niet schuwden, en niet bevreesd waren voor de wonden die hun de dorens reten in het vleesch. Zy arbeidden in dat veld met ploeg en spade, en wisten 't na veel inspanning zoo ver te brengen dat er eindelyk iets bruikbaars groeide op 'n terrein dat vroeger niets opbracht. Of altans, er was nu hoop dat er weldra iets groeien zou.

 

Onder den arbeid waren ze lastig gevallen door de voorbygangers, die boos werden over de vlyt der arbeiders, omdat daarin, naar ze meenden - en ik vind dit ook - een stomme veroordeeling lag van hunne traagheid. Maar dat zy de werkluî hinderden in hun arbeid, wordt verklaard, doch niet gerechtvaardigd door die meening. Veel-min nog dat ze met steenen wierpen, en met allerlei. Want niets-doen, en dan nog lastig wezen voor anderen die wèl wat doen, is 'n dubbel kwaad.

 

Nadat alzoo de arbeiders in dat veld zich hadden afgetobt uit bestwil... nadat ze zich hadden verheugd in 't vooruitzicht weldra vrucht te zien van hun werk... nadat ze zelfs besloten hadden een deel der opbrengst aftestaan aan de menschen-zelf die hun arbeid hadden bemoeilykt door smaad... zaten ze op zekeren avend, na volbrachte dagtaak te rusten. Zy wischten zich 't zweet van het voorhoofd, en zagen een man naderen, die voor z'n pleizier reisde.

 

Hy zag de arbeiders niet, besefte niet hoeveel moeite er noodig was geweest om 't veld dat hy naderde, te brengen tot den staat waarin hy 't vond, maar... wel bukte hy zich, en plukte 'n boterbloempje dat zeer dicht by den weg op 't geploegde veld groeide, en zonder inspanning te vatten was met de hand.

 

Hy riep allen die hy ontmoette by-elkaêr, toonde hun 't onnoozel bloempje, en zei, dat het de groote Victoria regia veritatis was, waarnaar zooveel botanisten al lang zochten.

 

Het volk geloofde hem terstond, omdat het een leugen was. Of liever, omdat-i de leugen zeide op 'n aangenamen toon. En hy-zelf geloofde misschien dat hy de waarheid sprak, want zeer sterk in de botanie was hy niet.

 

De ware naam van 't bloempje was: ‘het leven van Jezus’ en die pleizier-reiziger heette: Ernest Renan, dilettant-botanist van beroep.

 

De namen van de arbeiders waren: Jean Meslier, Rousseau, Voltaire, Diderot, d'Alembert... o, zeer velen die braaf hadden meêgewerkt, vroeger... en in onzen tyd.  *  [1]

 

En lezer, ook in ons land ligt zoo'n veld. Ook ten-onzent wordt er gearbeid. Ook in Nederland worden de werklieden gesmaad en belasterd. In de noot onder deze bladzy vindt ge meerendeels vreemde namen. Maar Spinoza geldt voor velen! Ook bevat die zeer onvolledige lyst, voor 'n groot gedeelte, namen uit vroeger tyd. 't Is myn schuld niet dat ik niet leefde in 17- of 1800, om toen te verkondigen wat eerst nu begint erkend te worden door 't best gedeelte der mensheid, dat namelyk die mannen zich hebben verdienstelyk gemaakt omtrent het menschelyk geslacht.

 

Maar wèl kan ik den nazaat ter-hulpe komen als-i onderzoekt wie in onzen tyd, in ons land, zorg-dragen olie te gieten in de lamp die de menschheid voorlicht.

 

En al is niet altyd die olie saemgesteld uit de tranen en verzuchtingen van den martelaar  *   toch vloeiden er druppelen zweets in de schaal, toch was er moed noodig om die omhóóg te houden in 't gedrang der menigte, die licht begeert, maar haat voelt en vyandschap openbaart tegen wie dat licht ontstaken. [2]

 

Ik wil met eerbied de namen noemen van sommigen onder ons, die smaad verdragen om den wille der waarheid. En ik doe dit te-liever, omdat onlangs een theologische kunstemaker met halve wetenschap en kwart geloof, op die mannen heeft gezinspeeld met mislukte verachting.

 

Ik noem: Aramaldi, Alexander D.M., H.J. Berlin, S.M. Brakel, F. Gunst, Lachmé, Mr. A.J. Nieuwenhuis, Dr. S.P. Scheltema, Mr. A.F. Sifflé, Timotheus, Titus, Thomas, Van der Valk (gewezen zendeling), Dr. J. van Vloten, Van der Voo, Quintilianus, Rudolf Charles. (R.C. Meyer, myn uitgever, ten-rechte: R.C. d'Ablaing van Giessenburg.) Ik vraag vergeving aan de velen die 'n eervolle plaats innemen in dit legioen, maar wier namen ik oversloeg om niet al te uitvoerig te wezen. [3]

 

En uw naam breng ik in herinnering, broeder Dag, Junghuhn, geoloog, botanist, denker!  *

 

En wie meenen mocht dat er gebrek aan moed blykt uit het verbergen van namen onder pseudonymen, bedenke eerstens: dat die pseudonymen voor 't meerendeel leuzen zyn, die wel verre van iets te bedekken of te verbergen, juist dienen tot hoog-gehouden vaandel, waarop de vyand mikt. Ten-andere: dat velen dier stryders vrouw en kind hebben, welke niet als myn vrouw, niet als myn kinderen, moed en kracht bezitten tot àl te zware ontbering. En waar dit ontbreekt, is het misschien te vergeven - begrypelyk zeker! - dat men 't plicht acht z'n gezin te beschermen tegen de auto-da-fé's die de wereld gereed houdt als kwaadaardig loon voor ontvangen weldaad.

 

Wat overigens moed aangaat... vrouwen en meisjes gaan u voor, gy half-mannen met knevels en ringbaard! Marie Anderson - gewezen leerling van den schipperenden Zaalberg - geeft haar geachten naam onbeschroomd en pâture om getuigenis te geven van haar eerlyk ongeloof. [4] En er staan véle meisjes, véél vrouwen, gereed om openlyk te protesteeren tegen 't kinderachtig maar oprecht gefabel van vroeger... tegen 't oneerlyk geknoei van van-daag. Ze worden niet weêrhouden - als mannen gewoon zyn - door vrees voor 't noemen van de waarheid, maar door schroom dat ze wellicht zich zouden blootstellen aan kritiek uit 'n oogpunt van letterkunde. En zoodra ik 't noodig oordeel, zal by velen die schroom wyken voor de edele aandrift om openlyk te worden meegenoemd onder de personen die in onzen kleinen tyd durfden streven naar iets grooters. 

 

     *  Voor de hand weggrypende, en zonder aanspraak te maken op volledigheid, of chronologische orde noem ik:

    Uit Frankryk: Montaigne, Descartes, Gassendi la Mettrie, St. Lambert, Holbach, Helvetius, Boulanger, Sylvain Maréchal, Fréret, Dulaure, Dupuis, Volney, Naigeon, Lalande, De Potter, J. Salvador, Reghellini, Guépin, Bouvier, Clavel, Cohen, Larroque, Ch. Potvin, Paul Renand, A. Erdan, Poulin...

    Uit Engeland: Blount, Toland, Bolingbroke, Hobbes, Woolston, Robert Taylor, Robert Owen, Robert Cooper, Holyoake, Bradshaw, De Fleuriére, Logan Mitchell, W.J. Birch, Brooksbank...

    Uit Duitschland: Lessing, C.F. Baur, Lutzelberger, Ghillany, Daumer, Venturini, Strauss, Bruno Bader, Scholl, Radenhausen, Braun, Nork, Noack, Rumpf, Balzer, Uhlich, H. Rau, Reimarus, Feuerbach, Schoppenhauer, E.M. Heilbutt (schryver van de: Geschichte des Rabbi Jeschua ben Joszof Hanootzri?)...

    Uit Amerika: Thomas Paine, J.S. Hittell, Palmer, Joseph Barker.

    Uit Holland: SPINOZA. (Zie van Vloten's Baruch d'Espinoza.)

    En ik vergat nog Moleschot, Czolbe, Vogt, Hudson, Tuttle, Buchner...
    O, die lyst zou te lang worden...
    Of ik alles ééns ben met die mannen? Dit is de vraag niet. Ik ben 't met hen eens, in zoo verre als ze den moed hadden te onderzoeken, en de vruchten van dat onderzoek te toonen. (1864)
 

         Nos pleurs et nos soupirs sont l'huile de la lampe
         Que Dieu nous fait porter devant l'humanité!
                   De Lamartine.
 

     *  Men leze zyne Licht- en Schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java, uitgegeven by Gunst, thans verkrygbaar by H.H. Huisman, te Amsterdam. Junghuhn heeft ook belangryke geologische werken geschreven. (1872) [5]

     Er zouden boekdeelen te vullen zyn met kommentaar op dit nummer, vooral naar aanleiding van al de namen die ik noemde in de noot op blz. 9. Uit plaatsgebrek bepaal ik my tot een paar opmerkingen.
    By het nagaan van den weg dien de meeste arbeiders op het veld van onafhankelyk denken hebben afgelegd, heeft men reden tot verwondering dat byna allen, na eenmaal zich zóó ver te hebben verwyderd van 't gebaand pad, niet nog eenige stappen verder durfden gaan. Zelfs van den achtenswaardigen Spinoza komt het my niet uitgemaakt voor, dat hy een doordenker was, gelyk hy door Dr. Van Vloten genoemd wordt. Ik erken evenwel dat hy al z'n tydgenooten, en de meesten zyner opvolgers verre voorby streefde. [6]
    Jean Meslier, de pastoor van Estrépigny en But is minder bekend dan hy verdient. Ik beveel de lezing van zyn Testament du curé Meslier, dat naar 't honderdjarig handschrift voor 't eerst werd uitgegeven door de firma R.C. Meyer te Amsterdam, ten-zeerste aan. 't Is een litterarische en antitheologische curiositeit. Men zal daaruit o.a. ontwaren hoe Voltaire dien man geplunderd heeft. Ook als historische bydrage is dat Testament belangryk, wyl daaruit blyken kan wat er in sommige gemoederen omging, vóór 't uitbreken der Fransche Revolutie. O, wanneer eens al onze dominees zoo'n uitersten wil nalieten!
    Renan heb ik met een nootje bedacht by 140, en ik kom hier slechts op hem terug, om te klagen over de verdrietige hebbelykheid waarmeê wy onbeduidende voortbrengsels van de vreemde pers verheffen, met terugzetting van Nederlandsche arbeiders op het gebied der gedachte. De oorzaken van die zeer oneerlyke fout zyn vele. Het doodzwygen komt veelal voort uit kleinsteedsheid.
    Onder andere redenen - die ik nu voorby ga, doch waarop ik hoop terug te komen - wys ik ter-loops op zekere eigenaardigheden onzer dagbladschryvers, wier luiheid, onbekwaamheid, afgunst en gebrek aan moed, voor een groot deel oorzaak zyn dat die infamie ten-onzent zoo welig tiert. [7] Om met zekeren schyn van eruditie melding te maken van buitenlandsch geschryf, behoeft men slechts wat kritiek - en reclame! - uit vreemde bladen overtenemen. De beoordeeling van een Hollandsch werk zou... oordeel vereischen. Het onlangs verschenen boek van Dr. Feringa, Democratie en Wetenschap, een werk waarin de auteur zich als onafhankelyk denker openbaart, en dat dan toch eene ample bespreking overwaardig is, wordt op zeer weinige loffelyke uitzonderingen na, door de Nederlandsche pers geïgnoreerd.
    In-plaats eener flinke beoordeeling dier belangryke publicatie, worden wy dagelyks onthaald op de mededeeling dat de heer John Lemoinne iets verzekerd heeft, dat de heer Louis Ulbach betoogt, dat de heer Riendutout beweert, dat de heer Nobodyknows voorspelt, dat de heer Noësnada uiteenzet, dat de heer Garnichts hoest, en dat de heer Eniente misschien van voornemen zou kunnen zyn z'n neus te snuiten...
    Al die onbekende grootheden hebben de uitstekende verdienste van een doode: ze staan onzen dagbladschryvertjes en tydschriftmannen niet in den weg. (blzz. 97 en 98, III.)
    Dat eindeloos citeeren en behandelen van buitenlandsch product biedt nog 'n ander gemak aan. Men behoeft by 't aanhalen der hoest- en niesbuien van den vreemdeling niet zoo angstvallig te onderzoeken of de verkondigde uitwerpsels wel behoorlyk passen in 't lystje der party van ‘het blad.’ Ziedaar luiheid onbekwaamheid, kwade trouw, afgunst! Is 't niet armzalig? (1872)