Van den Brink concludeert:
van den Brink schreef:Zoals we zagen, volgt uit de sobere wetenschappelijke theorie van natuurlijke selectie op basis van toevallige mutaties ook inderdaad niet dat elke vorm van goddelijke voorzienigheid uitgesloten is. Die theorie laat nu eenmaal geen sterke conclusies toe over wat zich aan het bereik van wetenschap en empirie onttrekt, omdat dat van een andere, metafysische orde is. Dat Ter Linden onder de indruk is van de ondoorzichtigheid van het eeuwenlange evolutionaire proces valt te begrijpen. Dat dat proces 'geen enkele zin, doel of richting' zou hebben volgt daaruit echter niet. Weliswaar lijkt het doordrenkt van vergeefsheid. De beroemde regel uit Shakespeare's Macbeth over het mensen leven als 'a poor player that struts and frets his hour upon the stage and then is heard no more lijkt voor hele soorten op te gaan. In het bijzonderkunnen de enorme aantallen slachtoffers van natuurlijke selectie ons verbijsteren - de miljarden levende organismen die ten prooi vielen aan pijn en dood, vaak lang voor ze hun volledige potentieel bereikten. Maar het evolutionaire proces als geheel hoeft daarom nog niet volstrekt chaotisch te zijn, en het laat zich ook niet uit de feiten afleiden dat het betekenisloos en zonder enig doel of enige richting is.
Door een beroep te doen op theoretische mogelijkheden en een doel op hoger niveau dat ons ontgaat weet van den Brink zijn god te redden, zoals
een God altijd gered kan worden indien men zich maar puur opstelt als een filosoof. Maar in plaats van daarmee een antwoord te geven op ter Linden laat dit juist zien dat hij volkomen doof is voor wat Carel ter Linden aangaf als reden voor het opgeven van de schepper-en-bestuurder-God waar het bijbelgeloof altijd in heeft geloofd. Ter Lindens probleem is niet dat hij de theoretische mogelijkheid van het bestaan van
een god niet inziet, maar dat hij in het evolutionaire proces de hand van de
bijbelgod niet kan herkennen. Hij kan het proces van evolutie niet verbinden met de
christelijke God die men omschrijft met woorden als trouw, rechtvaardig, barmhartig en liefdevol. Erger nog, we worden nu opgezadeld met exact het
tegendeel daarvan: een god die creëert en zijn doel bereikt via onnoemlijk veel pijn, leed en dood en vanuit ons oogpunt totale morele onverschilligheid. Dat is een cruciaal gegeven dat van den Brink geheel negeert of denkt in hoofdstuk 5 al beantwoord te hebben. Ter Lindens zinnetje "De ziekte zit in de evolutie ingebakken" brengt het dilemma tot een hoogtepunt. Een methode die gebaseerd is op wreedheid, ziekte, leed en dood, overlevingsstrijd, onverschilligheid ten aanzien van miljarden levende wezens, kan op geen enkele manier verbonden worden met een liefdevolle, zorgzame God voor wie schepsels waardevol zijn.
Deze gedachten worden nog vele malen versterkt wanneer men zijn gedachten laat gaan over allerlei elementen uit de evolutieleer die niet te rijmen vallen met een god die het om mensen te doen is. Het begint al met het feit dat de schepping op 14½ miljard jaar wordt geschat, waarvan wij geen enkele aanwijzing hebben dat de bijbelgod zich voor mensen interesseerde voordat hij zich aan Abraham openbaarde, pakweg 4000 jaar geleden. Wat zegt dat over de interesse van God in de mens? Indien de moderne mens zo'n 145.000 jaar geleden ontstond is de geschiedenis van de mensheid in dat universum dat God schiep dus 1 procent van de tijd. Blijkbaar was God veel meer geïnteresseerd in andere zaken. Zelfs in de geschiedenis van de mensheid blijkt hij niet geïnteresseerd. Gods bemoeienis met die mens is slechts gedurende de laatste 3 procent van die geschiedenis. Ooit zagen wij ons als de kroon van de schepping, maar nu zijn we klaarblijkelijk een afterthought, of wellicht zijn we eenvoudig een tussenstadium. In theorie kan er sturing en doel in het proces van miljarden jaren zitten, maar wat heeft dat voor ons die nu leven te betekenen? Hoe zouden
wij op dit punt in die 14½ miljard jaar erop kunnen vertrouwen dat wij voor God meer waarde hebben dan de dinosauriërs die hij ooit liet ontwikkelen en uit deed sterven? Wie weet heeft hij een wezen op het oog dat nog een miljard jaar tijd nodig heeft om ergens uit te groeien.
En hoe zou 'sturing op hoger niveau' de voorzienigheidsleer overeind kunnen houden? De bijbelgod laat weten dat niet één musje hem ontgaat, dat alle haren van ons hoofd geteld zijn. Maar de voorzienigheid van de god van evolutie die bestuurt is voorzienigheid 'op hoger niveau' en komt dus overeen met hoe staatsbosbeheer over bossen regeert: zich totaal onbekommerend over het lot van een individuele mier.
Kortom: alle gedachten die wij aan evolutionair denken kunnen verbinden druisen in tegen het geloof in de God zoals die in de bijbel wordt voorgesteld.
Ik moet hierbij denken aan een commentaar dat ik ooit op een boek van professor Ouweneel schreef, waarin hij via een boswachter Gods voorzienigheid verdedigde, waarop ik een commentaar schreef:
Hoe men in een bos verdwalen kan. De kritiek die ik toen gaf probeerde duidelijk te maken dat het niet gaat om de vraag of de boswachtergod bestaat, maar of die god na opdoen van kennis van onze moderne tijd nog iets te maken kan hebben met wat ons in vroegere eeuwen allemaal voorgehouden is, een zorgzame God die jou waardevol vindt. Dat is waar een christen zo'n behoefte aan heeft. Oftewel of die god die uit de bus komt nog als relevant kan worden beschouwd voor de kleine individuele mens. Een god die een spinnetje tegenkomt, oppakt en even met een glimlach van dichtbij bekijkt, om hem even later weer ergens neer te zetten om zijn leven te vervolgen kan niet gekenschetst worden als een liefdevolle God van de voorzienigheidsleer wanneer je tegelijkertijd weet dat het een boswerker was bezig met een veel hoger doel, namelijk het omhakken van het bos. Het voorval met de spin was enkel ter verpozing in de koffiepauze, toen hij even op een omgezaagde boomstronk ging zitten uitrusten en op de grond wat interessants zag bewegen. Zo komt de christelijke God die aan de evolutiewetenschap is verbonden op mij over.