Hiermee komen we op de centrale probleemstelling van het gehele jezusmythicisme: Paulus is niet enkel het sterkste bewijs voor de letterlijke broer(s) van Jezus, maar ook het sterkste bewijs ertegen.Balthasar schreef:Een historicus/filoloog/exegeet constateert dat Paulus eenmaal spreekt over ‘Jakobus, de broer van de Heer’, en eenmaal over ‘de broers van de Heer’. De taalkundige constructie wijst op een letterlijke bedoeling (vgl. Rom. 16:15): het gaat om letterlijke broers.
De historicus/filoloog/exegeet gaat dan op zoek naar andere mogelijke verklaringen, bezwaren tegen deze aanvankelijke waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling, andere gegevens, enzovoort.
Wat namelijk meteen blijkt wanneer men kijkt naar ”bezwaren tegen deze aanvankelijke waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling, andere gegevens enzovoort” is dat Paulus in al zijn schrijven niet de minste interesse toont voor een historische Jezus, laat staan historische familieleden van Jezus. Wanneer men Paulus' brieven leest schijnt niets zo in te gaan tegen de prediking van Paulus' christendom dan letterlijke broers van Jezus. Paulus kent in al zijn schrijven enkel een hemelse redder van de zondenlast, die door zijn Vader God gezonden is en uit de dood is opgestaan. Hij geeft nergens blijk van te weten waar Jezus geboren is, wie zijn aardse vader en moeder waren, waar hij opgegroeid en gewoond heeft, waar hij opgetreden heeft, wat hij deed en leerde op aarde. Zelfs komen we er niet achter wanneer hij op aarde geleefd heeft en waar en hoe precies hij om het leven is gekomen! Al die zaken schijnen niet te behoren tot Paulus' gelovige denkwereld. Dit alles is een buitengewoon sterke aanwijzing dat hij eenvoudig geen biologische familieleden in gedachten kan hebben. Indien hij weet had over letterlijke broers van Jezus zou hij ergens in zijn theologische bespiegelingen iets hebben moeten zeggen over hoe Jezus zo'n goddelijke Redder kan zijn terwijl zijn broers en zussen maar doodgewone mensen zijn. Hoe kan zijn Jezus een pre-existent wezen zijn én tegelijkertijd een doodgewoon mens? Waarom laat Paulus deze mens Jezus nergens voorbijgaan? Hoe is hij in staat om in de Galatenbrief te redeneren dat hij helemaal niets heeft overgeleverd gekregen van anderen vóór hem, noch dat die anderen hem ook maar iets te vertellen zouden kunnen hebben? Hoe presteert hij het te zeggen dat de status van ”de drie steunpilaren”, bovenal van Jakobus, de leider, die nota bene een biologische broer van Jezus zou zijn, hem niet interesseert, noch van enige waarde is? Dit alles lijkt mij onmogelijk te rijmen met een biologische broer. Het is vreemd dat theologen zo kunnen staren op die ene frase, maar geen oog hebben voor deze volkomen onmogelijkheid. Biologische broers van Jezus kunnen eenvoudig niet in de contekst van Paulus' theologie geplaatst worden.
Balthasar komt vervolgens met de eerste verdediging voor de letterlijke broers van Jezus aan:
Dat is een leuke vraag. Balthasar wijst hier ongetwijfeld op de evangeliën, en maakt hier twee typische theologenfouten, namelijk te verwijzen naar de evangeliën alsof die vroeg zijn en alsof ze meerdere bronnen zijn. Ten eerste zijn ze afhankelijk van elkaar en moeten ze teruggeschroefd worden tot het Evangelie van Marcus, het oudste, en ten tweede is dat evangelie pas na het jaar 70 geschreven, en kan men dan allang niet meer over vroege bron spreken. Ik beschouw het zelf als een allegorisch verhaal, waar Marcus de theologie van Paulus tot een opgemaakt verhaal over een historische Jezus heeft gemaakt. En in zijn opgemaakte verhaal is hij oa. bezig Joodse jezussekten in zijn tijd te ondermijnen. Inderdaad werd Jakobus de Rechtvaardige in latere tijd als de belangrijkste leider beschouwd door Joodse christenen. Blijkbaar baseerden zij de titel "broeder van de heer" op werkelijke bloedverwantschap met Jezus. Een latere bron (Hegesippus, ca. 180) vertelt (volgens de vierde eeuwer Eusebius, want de geschriften van Hegesippus zijn niet extant) namelijk ook dat hij werd opgevolgd door Simeon, een andere van zijn broers. Er lijkt dus op een gegeven moment een factie te zijn ontstaan die een dynastie, een kalifaat, voorstond. Marcus gaat hier wellicht bewust op in, door Jezus wel broers te geven (met de namen die rondgingen), maar hun weg te zetten als ongelovigen. Matteüs, de volgende evangelieschrijver, is zo afhankelijk van Marcus voor zijn informatie dat hij Marcus voor 91% kopieert. Opmerkelijk is dat hij van het evangelie van Marcus een Joodse versie maakt, maar Jakobus, de leider van het Joodse christendom, geen plaats geeft. Het opmerkelijkste is misschien wel dat Matteüs de eerste is die ook de verschijningen van Jezus een historische setting geeft (Marcus was nog niet op dat idee gekomen), maar hij geen weet heeft van de verschijning aan Jakobus die Paulus in zijn opsomming van verschijningen (1 Kor. 15) noemt.Balthasar schreef:Andere vroege bronnen zijn eensluidend: Jezus had broers. Dat betekent in de eerste plaats dat in vroegchristelijke kringen er een brede overtuiging was dat Jezus een of meer broers had. Dat legt gewicht in de schaal. Wat is waarschijnlijker? Dat Paulus het als enige over broers van de Heer heeft die geen letterlijke broers zijn en dat alle bronnen erna opeens op letterlijke broers overgaan, of dat Paulus, zoals de taalkundige gegevens al suggereren, ook gewoon letterlijke broers bedoelt?
Wat zijn de enige andere bronnen die vroeg zouden kunnen zijn en waar men naar kan kijken om meer informatie te krijgen (maar waar Balthasar helemaal niet aan denkt)? Men zou de volgende christelijke geschriften naar voren kunnen halen als mogelijke ”andere vroege bronnen”, oftewel daterend van vóór de Joods-Romeinse oorlog:
1) De brief aan de Hebreeën. Hierin vinden we echter weer enkel theologische bespiegelingen verwant aan die van Paulus, over een hemels wezen, die ”voor een korte tijd beneden de engelen is gesteld vanwege dat hij lijden moest om vele zonen tot heerlijkheid te laten komen”. Wat voor mij wel de belangrijkste opbrengst uit dit geschrift is kan men opmaken naar aanleiding van Hebreeën 11, waar de hebreeënschrijver alle voorbeelden van getuigenis van wat gedaan werd "door het geloof" voorbij laat gaan die de moeite van het vermelden waard zijn, maar hij niet op het idee komt dat er over Jezus iets te vertellen zou zijn. En als klap op de vuurpijl van theologische bespiegelingen krijgen we weer te horen: ”Want Hij die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één: Daarom schaamt hij zich niet hen broeders te noemen” (Hebr. 2).
2) De eerste brief van Petrus, kennelijk in Rome geschreven. Weer komen we hier teksten te lezen die geen enkel verband schijnen te hebben met een historische aardse Jezus waarover iets te zeggen zou zijn.
3) De brief 1 Clemens, kennelijk weer in Rome geschreven. Alweer komt hier niets anders naar voren dan geloofsformules (zie hier). Het komt bij deze schrijver niet eens op om te vermelden dat God de opstanding van Jezus aantoonde via een open graf en getuigen van de opgestane Jezus. Vervolgens krijgt men een verwijzing naar Paulus en Petrus die blijkbaar recentelijk overleden zijn. Over Jakobus weet deze schrijver niets te vermelden.
Vervolgens de belangrijkste mogelijke vroege geschriften, namelijk die waar Jakobus met naam voorbijkomt:
4) Het evangelie van Thomas. Dit evangelie is zogenaamd ook geschreven door een broer van Jezus, blijkbaar een tweelingbroer. Fijn alweer een aanwijzing erbij te krijgen voor broers!

5) Maar de beste bron voor het feit dat Jezus' broer Jakobus de leider van de Jeruzalemse kerk was moet toch wel de brief van Jakobus zijn. De brief van Jakobus geeft echter absoluut niet de indruk een broer van Jezus te zijn. Hij weet letterlijk totaal niets over het leven of leer van Jezus te vertellen. Deze Jakobus heeft buiten het feit dat hij zegt dienaar van Jezus te zijn en denkt dat hij spoedig komt (Ja. 5:8), geen enkele interesse in Jezus. Uit het feit dat Jezus blijkbaar moet komen zou men kunnen opmaken dat hij voor hem zelfs nog nooit gekomen is. Deze Jakobus is eenvoudig een heel vrome Jood. Inderdaad heel goed overeenkomend met de beschrijving van de persoon die Paulus geeft, als iemand die de Joodse wet blijft onderhouden. Deze Jakobus schrijft aan alle Joodse-christenen in de diaspora, waaruit men mag opmaken dat hij inderdaad de ultieme leider voor Joodse christenen is.
Indien deze Jakobus ook ”de broeder des Heren” werd genoemd kan dit zeer wel een eretitel geweest zijn, hetgeen later werd geïnterpreteerd als biologische verwantschap.
Uit al deze mogelijke vroege geschriften rijst de vraag of er in de tijd vóór Marcus überhaupt wel over een historische wonderdoener Jezus ook maar iets rondging. Indien men de historische Jezus eenvoudig vergeet, en het jezusgeloof ziet als ontstaan via visioenen, openbaringen en interpretatie van de oude Joodse heilige schriften, dan worden vroege geschriften meteen duidelijk: Natuurlijk weten ze helemaal geen woord (!) te schrijven over de letterlijke broer van Jezus.
Nu kan Balthasars vraag opnieuw gesteld worden: ”Wat is waarschijnlijker? Dat Paulus het als enige over letterlijke broers van de Heer heeft, terwijl dat feit geen enkele invloed heeft op zijn denken en alle andere vroeg-christelijke bronnen geen enkel idee hebben over letterlijke broers van Jezus, of dat Paulus, zoals nogal voor de hand ligt, ook gewoon een frase voorbij kan laten gaan die een cultische betekenis had?”
Precies. En ik ben het eens met Balthasar dat Carrier in zijn specifieke invulling van ”broeder(s) van de Heer” niet de beste kaarten in handen heeft.Balthasar schreef:De zaak is natuurlijk complexer, want het zou kunnen dat al die latere bronnen bijvoorbeeld berusten op een misverstand dat ergens tussen Paulus’ brieven en die latere bronnen ontstaan is. Maar het gaat eerst even om de waarschijnlijkheid van het algemene scenario; de alternatieven vergen uitgebreidere bewijsvoering en moeten met de kracht van de argumenten opwegen tegen de toegenomen complexiteit van de verklaring.
Het feit dat Carrier erkent dat de frase het belangrijkste argument is voor het historicisme had hem moeten aansporen om deze zaak veel uitgebreider, tot op de bodem, bij langs te gaan. In plaats van aan te komen met één zelfgemaakte zienswijze die door niemand anders gedeeld wordt, zou hij een hele waaier aan zienswijzen/mogelijkheden bij langsgegaan moeten hebben, om bij iedere mogelijkheid zijn plussen en minnen neer te zetten om tot een uiteindelijke tentatieve conclusie te komen. Tentatief, want het mythevormingsproces vervolgt blijkbaar via een eigen logica die ons wellicht allemaal ontgaat en men beschikt enkel nog over maar enkele flinterdunne stukjes informatie die overgebleven zijn uit de oudheid.