De voorstelling van de houthakker

Dit forum is bedoeld om te dienen als bron voor informatie wat betreft dit thema. Het zal bestaan uit links, informatieve bijdragen op dit forum uit het verleden en wellicht nieuwe beschouwingen.

Moderator: Moderators

Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

In deel 25 komt Balthasar eindelijk aan met een verdediging van Jakobus als letterlijke broer van Jezus, iets waar ik naar heb uitgekeken.
Balthasar schreef:Een historicus/filoloog/exegeet constateert dat Paulus eenmaal spreekt over ‘Jakobus, de broer van de Heer’, en eenmaal over ‘de broers van de Heer’. De taalkundige constructie wijst op een letterlijke bedoeling (vgl. Rom. 16:15): het gaat om letterlijke broers.

De historicus/filoloog/exegeet gaat dan op zoek naar andere mogelijke verklaringen, bezwaren tegen deze aanvankelijke waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling, andere gegevens, enzovoort.
Hiermee komen we op de centrale probleemstelling van het gehele jezusmythicisme: Paulus is niet enkel het sterkste bewijs voor de letterlijke broer(s) van Jezus, maar ook het sterkste bewijs ertegen.
Wat namelijk meteen blijkt wanneer men kijkt naar ”bezwaren tegen deze aanvankelijke waarschijnlijkheid van een letterlijke bedoeling, andere gegevens enzovoort” is dat Paulus in al zijn schrijven niet de minste interesse toont voor een historische Jezus, laat staan historische familieleden van Jezus. Wanneer men Paulus' brieven leest schijnt niets zo in te gaan tegen de prediking van Paulus' christendom dan letterlijke broers van Jezus. Paulus kent in al zijn schrijven enkel een hemelse redder van de zondenlast, die door zijn Vader God gezonden is en uit de dood is opgestaan. Hij geeft nergens blijk van te weten waar Jezus geboren is, wie zijn aardse vader en moeder waren, waar hij opgegroeid en gewoond heeft, waar hij opgetreden heeft, wat hij deed en leerde op aarde. Zelfs komen we er niet achter wanneer hij op aarde geleefd heeft en waar en hoe precies hij om het leven is gekomen! Al die zaken schijnen niet te behoren tot Paulus' gelovige denkwereld. Dit alles is een buitengewoon sterke aanwijzing dat hij eenvoudig geen biologische familieleden in gedachten kan hebben. Indien hij weet had over letterlijke broers van Jezus zou hij ergens in zijn theologische bespiegelingen iets hebben moeten zeggen over hoe Jezus zo'n goddelijke Redder kan zijn terwijl zijn broers en zussen maar doodgewone mensen zijn. Hoe kan zijn Jezus een pre-existent wezen zijn én tegelijkertijd een doodgewoon mens? Waarom laat Paulus deze mens Jezus nergens voorbijgaan? Hoe is hij in staat om in de Galatenbrief te redeneren dat hij helemaal niets heeft overgeleverd gekregen van anderen vóór hem, noch dat die anderen hem ook maar iets te vertellen zouden kunnen hebben? Hoe presteert hij het te zeggen dat de status van ”de drie steunpilaren”, bovenal van Jakobus, de leider, die nota bene een biologische broer van Jezus zou zijn, hem niet interesseert, noch van enige waarde is? Dit alles lijkt mij onmogelijk te rijmen met een biologische broer. Het is vreemd dat theologen zo kunnen staren op die ene frase, maar geen oog hebben voor deze volkomen onmogelijkheid. Biologische broers van Jezus kunnen eenvoudig niet in de contekst van Paulus' theologie geplaatst worden.


Balthasar komt vervolgens met de eerste verdediging voor de letterlijke broers van Jezus aan:

Balthasar schreef:Andere vroege bronnen zijn eensluidend: Jezus had broers. Dat betekent in de eerste plaats dat in vroegchristelijke kringen er een brede overtuiging was dat Jezus een of meer broers had. Dat legt gewicht in de schaal. Wat is waarschijnlijker? Dat Paulus het als enige over broers van de Heer heeft die geen letterlijke broers zijn en dat alle bronnen erna opeens op letterlijke broers overgaan, of dat Paulus, zoals de taalkundige gegevens al suggereren, ook gewoon letterlijke broers bedoelt?
Dat is een leuke vraag. Balthasar wijst hier ongetwijfeld op de evangeliën, en maakt hier twee typische theologenfouten, namelijk te verwijzen naar de evangeliën alsof die vroeg zijn en alsof ze meerdere bronnen zijn. Ten eerste zijn ze afhankelijk van elkaar en moeten ze teruggeschroefd worden tot het Evangelie van Marcus, het oudste, en ten tweede is dat evangelie pas na het jaar 70 geschreven, en kan men dan allang niet meer over vroege bron spreken. Ik beschouw het zelf als een allegorisch verhaal, waar Marcus de theologie van Paulus tot een opgemaakt verhaal over een historische Jezus heeft gemaakt. En in zijn opgemaakte verhaal is hij oa. bezig Joodse jezussekten in zijn tijd te ondermijnen. Inderdaad werd Jakobus de Rechtvaardige in latere tijd als de belangrijkste leider beschouwd door Joodse christenen. Blijkbaar baseerden zij de titel "broeder van de heer" op werkelijke bloedverwantschap met Jezus. Een latere bron (Hegesippus, ca. 180) vertelt (volgens de vierde eeuwer Eusebius, want de geschriften van Hegesippus zijn niet extant) namelijk ook dat hij werd opgevolgd door Simeon, een andere van zijn broers. Er lijkt dus op een gegeven moment een factie te zijn ontstaan die een dynastie, een kalifaat, voorstond. Marcus gaat hier wellicht bewust op in, door Jezus wel broers te geven (met de namen die rondgingen), maar hun weg te zetten als ongelovigen. Matteüs, de volgende evangelieschrijver, is zo afhankelijk van Marcus voor zijn informatie dat hij Marcus voor 91% kopieert. Opmerkelijk is dat hij van het evangelie van Marcus een Joodse versie maakt, maar Jakobus, de leider van het Joodse christendom, geen plaats geeft. Het opmerkelijkste is misschien wel dat Matteüs de eerste is die ook de verschijningen van Jezus een historische setting geeft (Marcus was nog niet op dat idee gekomen), maar hij geen weet heeft van de verschijning aan Jakobus die Paulus in zijn opsomming van verschijningen (1 Kor. 15) noemt.

Wat zijn de enige andere bronnen die vroeg zouden kunnen zijn en waar men naar kan kijken om meer informatie te krijgen (maar waar Balthasar helemaal niet aan denkt)? Men zou de volgende christelijke geschriften naar voren kunnen halen als mogelijke ”andere vroege bronnen”, oftewel daterend van vóór de Joods-Romeinse oorlog:

1) De brief aan de Hebreeën. Hierin vinden we echter weer enkel theologische bespiegelingen verwant aan die van Paulus, over een hemels wezen, die ”voor een korte tijd beneden de engelen is gesteld vanwege dat hij lijden moest om vele zonen tot heerlijkheid te laten komen”. Wat voor mij wel de belangrijkste opbrengst uit dit geschrift is kan men opmaken naar aanleiding van Hebreeën 11, waar de hebreeënschrijver alle voorbeelden van getuigenis van wat gedaan werd "door het geloof" voorbij laat gaan die de moeite van het vermelden waard zijn, maar hij niet op het idee komt dat er over Jezus iets te vertellen zou zijn. En als klap op de vuurpijl van theologische bespiegelingen krijgen we weer te horen: ”Want Hij die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één: Daarom schaamt hij zich niet hen broeders te noemen” (Hebr. 2).

2) De eerste brief van Petrus, kennelijk in Rome geschreven. Weer komen we hier teksten te lezen die geen enkel verband schijnen te hebben met een historische aardse Jezus waarover iets te zeggen zou zijn.

3) De brief 1 Clemens, kennelijk weer in Rome geschreven. Alweer komt hier niets anders naar voren dan geloofsformules (zie hier). Het komt bij deze schrijver niet eens op om te vermelden dat God de opstanding van Jezus aantoonde via een open graf en getuigen van de opgestane Jezus. Vervolgens krijgt men een verwijzing naar Paulus en Petrus die blijkbaar recentelijk overleden zijn. Over Jakobus weet deze schrijver niets te vermelden.


Vervolgens de belangrijkste mogelijke vroege geschriften, namelijk die waar Jakobus met naam voorbijkomt:

4) Het evangelie van Thomas. Dit evangelie is zogenaamd ook geschreven door een broer van Jezus, blijkbaar een tweelingbroer. Fijn alweer een aanwijzing erbij te krijgen voor broers! ;) Maar een niet-letterlijke zienswijze lijkt hier sterker te staan. In dat evangelie wordt Jakobus de Rechtvaardige aangeduid als het opperhoofd voor de gemeente ná Jezus. Maar vreemd genoeg zegt Jezus er niet bij dat het zijn broer is. Voor een jezussekte die Jakobus vereerde als hun leider zou een beroep doen op zijn biologische verwantschap met Jezus zijn autoriteit beklinken, maar dat is hier opvallend afwezig.

5) Maar de beste bron voor het feit dat Jezus' broer Jakobus de leider van de Jeruzalemse kerk was moet toch wel de brief van Jakobus zijn. De brief van Jakobus geeft echter absoluut niet de indruk een broer van Jezus te zijn. Hij weet letterlijk totaal niets over het leven of leer van Jezus te vertellen. Deze Jakobus heeft buiten het feit dat hij zegt dienaar van Jezus te zijn en denkt dat hij spoedig komt (Ja. 5:8), geen enkele interesse in Jezus. Uit het feit dat Jezus blijkbaar moet komen zou men kunnen opmaken dat hij voor hem zelfs nog nooit gekomen is. Deze Jakobus is eenvoudig een heel vrome Jood. Inderdaad heel goed overeenkomend met de beschrijving van de persoon die Paulus geeft, als iemand die de Joodse wet blijft onderhouden. Deze Jakobus schrijft aan alle Joodse-christenen in de diaspora, waaruit men mag opmaken dat hij inderdaad de ultieme leider voor Joodse christenen is.
Indien deze Jakobus ook ”de broeder des Heren” werd genoemd kan dit zeer wel een eretitel geweest zijn, hetgeen later werd geïnterpreteerd als biologische verwantschap.

Uit al deze mogelijke vroege geschriften rijst de vraag of er in de tijd vóór Marcus überhaupt wel over een historische wonderdoener Jezus ook maar iets rondging. Indien men de historische Jezus eenvoudig vergeet, en het jezusgeloof ziet als ontstaan via visioenen, openbaringen en interpretatie van de oude Joodse heilige schriften, dan worden vroege geschriften meteen duidelijk: Natuurlijk weten ze helemaal geen woord (!) te schrijven over de letterlijke broer van Jezus.

Nu kan Balthasars vraag opnieuw gesteld worden: ”Wat is waarschijnlijker? Dat Paulus het als enige over letterlijke broers van de Heer heeft, terwijl dat feit geen enkele invloed heeft op zijn denken en alle andere vroeg-christelijke bronnen geen enkel idee hebben over letterlijke broers van Jezus, of dat Paulus, zoals nogal voor de hand ligt, ook gewoon een frase voorbij kan laten gaan die een cultische betekenis had?”


Balthasar schreef:De zaak is natuurlijk complexer, want het zou kunnen dat al die latere bronnen bijvoorbeeld berusten op een misverstand dat ergens tussen Paulus’ brieven en die latere bronnen ontstaan is. Maar het gaat eerst even om de waarschijnlijkheid van het algemene scenario; de alternatieven vergen uitgebreidere bewijsvoering en moeten met de kracht van de argumenten opwegen tegen de toegenomen complexiteit van de verklaring.
Precies. En ik ben het eens met Balthasar dat Carrier in zijn specifieke invulling van ”broeder(s) van de Heer” niet de beste kaarten in handen heeft.
Het feit dat Carrier erkent dat de frase het belangrijkste argument is voor het historicisme had hem moeten aansporen om deze zaak veel uitgebreider, tot op de bodem, bij langs te gaan. In plaats van aan te komen met één zelfgemaakte zienswijze die door niemand anders gedeeld wordt, zou hij een hele waaier aan zienswijzen/mogelijkheden bij langsgegaan moeten hebben, om bij iedere mogelijkheid zijn plussen en minnen neer te zetten om tot een uiteindelijke tentatieve conclusie te komen. Tentatief, want het mythevormingsproces vervolgt blijkbaar via een eigen logica die ons wellicht allemaal ontgaat en men beschikt enkel nog over maar enkele flinterdunne stukjes informatie die overgebleven zijn uit de oudheid.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

In deel 26 maakt Balthasar een terechte opmerking aangaande Carriers betoog, maar doet zijn argumentatie ons ook confronteren met hele diepgaande gevolgen:
Balthasar schreef:Carrier oppert verschillende interpretaties. Hij herhaalt vanaf blz. 587 eerdere argumenten: volgens hem bedoelde hij mogelijk ‘Jakobus de medebroeder in Christus’.

Dan zegt hij: in Galaten 2:9 staat dat deze Jakobus een hoge status had in de gemeente van Jeruzalem: ‘[9] Als blijk van erkenning van de genade die mij geschonken was, reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: (…)’ (NBV21). De evangeliën noemen deze drie steevast leerlingen van Jezus, en Jakobus is dan de broer van Johannes. Wellicht, zegt Carrier, kende Paulus hen ook op die wijze.
Het is niet duidelijk of Carrier deze eerste uitleg serieus oppert, of alleen maar voorbij laat gaan als opzetje voor het vervolg. Ik maak in elk geval deze vier opmerkingen.

(1) Deze uitleg is intern tegenstrijdig. Want als Jakobus in 1:19 een gewone christen is en niet tot de apostelen behoort, is het niet mogelijk dat dezelfde Jakobus in het volgende hoofdstuk een van de drie (apostolische) kopstukken van de gemeente van Jeruzalem is.

Ik denk ook dat het intern tegenstrijdig is, maar om een andere reden (uitkomen op een andere Jakobus in hoofdstuk 1 dan in hoofdstuk 2 is tenslotte geen tegenstrijdigheid, maar het lijkt me wel een onwaarschijnlijkheid).
Zijn tegenstrijdigheid is hierin gelegen: Carrier komt met optie 1 dat Paulus op de apostel Jakobus kan doelen. Zijn interpretatie van “broeder van de Heer” was dat het de officiële aanduiding is voor wat meestal afgekort wordt tot “broeder”, oftewel een benaming waarmee men iedere gelovige kan aanduiden. In zijn eerste optie moeten de woorden van Paulus dus gelezen worden als: “Ik zag geen ander van de apostelen dan broeder Jakobus”.

Maar dit is in tegenspraak met optie 2 die Carrier even later aanbiedt, waarin hij voorstelt dat Paulus ook kan bedoelen dat hij eenvoudig ook nog ene broeder Joe ontmoette. Om dit argument te maken merkt hij op dat de grammaticale constructie van Galaten 1:19 vereist dat de zin gescheiden moet worden in twee delen: “Ik zag geen andere apostel – enkel een broeder Jakobus.”

Deze laatste optie kan ik niet serieus nemen. In verband hiermee merk ik ook een ander onbevredigende zaak op. Op p. 590 merkt hij wat betreft die optie 2 op: “Veel bijbelgeleerden hebben hetzelfde geconcludeerd: dat Paulus bedoelt te zeggen dat Jakobus geen apostel was (geheel afgezien van of hij de letterlijke broer van Jezus was)”, waarna hij een voetnoot plaatst waar hij aankomt met enkel Trudinger en Hans Dieter Betz. Dat had een voetnoot met veel meer geleerden moeten zijn. Men krijgt ook geen uitleg van hoe ze redeneren.
Balthasar schreef:(2) Ook is het van belang te noteren dat in de evangeliën steevast sprake is van:
Marc. 5:37 – Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus
Marc. 9:2 – Petrus, Jakobus en Johannes
Marc. 13:3 – Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas
Marc. 14:33 – Petrus, Jakobus en Johannes
Zie ook Matteüs 17:1; Lucas 8:51; 9:28.
In Galaten 2:9 staat echter: ‘Jakobus, Kefas en Johannes’. Dat is een andere volgorde. Het feit dat Jakobus niet direct voor Johannes staat genoemd, pleit ertegen dat de broer van Johannes is bedoeld.
Ja, en in Handelingen 1: 13 staat voor de verandering "Petrus, Johannes en Jakobus".
Dit is een zeer vergezochte uitleg waar geen gewicht aan gegeven kan worden. Er is een heel goede reden te bedenken waarom ze door Paulus van elkaar gescheiden kunnen zijn, namelijk indien deze opsomming van Paulus de inschatting van rangschikking in status weergeeft op het moment dat Paulus ze ontmoet.

Men komt hier overigens voor een keus te staan van twee alternatieven, die allebei ingaan tegen de aanname dat een biologische broer van Jezus de leider van de gemeente was:

1) Het feit dat Paulus bij zijn eerste bezoek bewust bij Petrus langsgaat, en Jakobus als een afterthought ontmoet, laat overduidelijk zien dat Petrus de topman was in Jeruzalem, de leider van de gemeente aldaar. In Galaten 2, waar Paulus over zijn tweede bezoek schrijft, komt nota bene alweer uitdrukkelijk die primaire status van Petrus naar voren: “(6)Mij hebben zij, die in aanzien waren, verder niets opgelegd. (7)Maar integendeel: toen zij zagen dat mij de prediking van het evangelie aan de onbesnedenen was toevertrouwd, gelijk aan Petrus die aan de besnedenen, – (8)immers, hij die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen, gaf die kracht ook aan mij voor de heidenen – (9)en toen zij de genade die mij geschonken was opmerkten, reikten Jakobus, Kefas en Johannes, die voor steunpilaren golden, mij en Barnabas de broederhand: wij zouden naar de heidenen gaan, zij naar de besnedenen. (10)Alleen moesten wij de armen blijven gedenken.” Ook in de "geloofsbelijdenis" van 1 Kor. 15 wordt Petrus als eerste genoemd aan wie de opgestane Jezus verscheen.
Met andere woorden, iemand die de brieven van Paulus leest komt eenvoudig tot de conclusie dat Petrus de hoogste leider was, níet Jakobus.

2) Dit leidt echter tot nog één zaak die de moeite waard is om te overdenken: In Gal. 2: 7-9 heeft Paulus het eerst tweemaal over “Petrus”, maar noemt hem onmiddellijk erna “Kefas”. Dit is bijzonder verdacht. Het lijkt erop dat de passage waar hij onder de naam Petrus wordt genoemd niet tot het origineel behoort, maar later ingevoegd is. (zie: hier). Vers 7b en 8 is duidelijk een interpolatie.

(En dit is enkel een conservatieve lezing. In feite sluit vers 10 naadloos aan op vers 6, en onderbreekt alles wat ertussen staat de zin op grove wijze. Het origineel kan zijn geweest: 6 ...mij hebben zij die in aanzien waren verder niets opgelegd, 10 behalve dat wij de armen moesten blijven gedenken.” )

Gaat men uit van de conservatieve interpolatie, dan is die blijkbaar later aangebracht om Petrus een hogere status te geven dan de anderen. Want inderdaad, de opsomming “Jakobus, Kefas en Johannes” kan erop duiden dat de apostel Jakobus de hoogste leider was. Dat zou men ook kunnen opmaken uit het feit dat Petrus zich in Gal. 2:11-14 opstelt als onderdanig aan Jakobus.

Maar indien men de conclusie trekt dat we hier met een interpolatie te maken hebben versterkt dat ook de mogelijkheid dat de passage over Paulus' eerste bezoek (die hierboven al genoemd is als kennelijk afwezig voor twee kerkvaders) een later aangebrachte interpolatie is om de status van Petrus tot hoogste leider te bevestigen en de gehoorzaamheid van Paulus aan deze leider te tonen. Men ziet hier goed hoe zwak de bewijslast is om tot definitieve conclusies te komen.
Balthasar schreef:(3) Volgens Handelingen 12:2 werd Jakobus de broer van Johannes begin jaren 40 gedood door een Herodes. Dit staat niet bij voorbaat vast als feit, maar de vraag is wel waarom iemand dit zou verzinnen; het is een zijdelingse opmerking van de auteur. Wie deze Jakobus dus als onderdeel van de drie steunpilaren in Jeruzalem wil laten optreden rond het jaar 48, moet verklaren waarom er een bericht is over zijn dood een aantal jaren eerder!
Dat is nogal gemakkelijk: het is een zijdelingse opmerking omdat die duidelijk later erbij is verzonnen om plaats te maken voor een andere Jakobus, blijkbaar om in een latere tijd de traditie dat Jakobus de letterlijke broer van de Heer aan het hoofd van de gemeente in Jeruzalem stond in te kapselen.
Zoals ik al eerder opmerkte zou geen schrijver ooit zo stuntelig zijn verhaal geschreven hebben zoals het er staat (waar Petrus in Hand. 12:17 uitspreekt: “Stel Jakobus en de anderen hiervan op de hoogte”, terwijl de schrijver net ervoor verteld heeft dat Jakobus onthoofd werd). Indien er sprake was van dat de ene Jakobus vervangen werd door een nieuwe Jakobus zou iedere schrijver dat uitgelegd hebben.
Het is dus in feite exact andersom: zij die van Jakobus de letterlijke broer van Jezus willen maken en het hoofd van de vroegste Jeruzalemse gemeente, hebben uit te leggen waarom die zowel volledig afwezig is in de vroegste christelijke literatuur als zelfs nog in de al heel late Handelingen van de apostelen (tegenwoordig dateert men dat boek veelal in de tweede eeuw).
Paulus maakt nooit melding van een christen die ooit is vermoord, en vrijwel zeker is zoiets nooit gebeurd, of het moet zijn veel later nadat Galaten was geschreven, maar zelfs 1 Clemens heeft nog nooit gehoord van het martelaarschap van Jakobus (hij kent alleen Petrus en Paulus).

In het boek Handelingen gaat Paulus voordat Jakobus onthoofd wordt naar Jeruzalem om de arme broeders daar geldelijk te ondersteunen: Hand. 11:30. Exact volgens wat Paulus zegt in Gal. 2:1 ”op grond van een openbaring” (vermeld in Hand. 11:28). Dit gebeurde volgens Paulus 14 jaar na zijn bekering, dus ca. 48-50. Vervolgens zegt het boek Handelingen dat ”omstreeks die tijd” Jakobus opgepakt werd en onthoofd en daarna ook Petrus opgepakt werd. Petrus wordt bevrijd en gaat stiekem naar Cesarea, Herodes gaat dood....en pas daarna (volgens Handelingen) vertrekken Paulus en Barnabas uit Jeruzalem (Hand. 12:25). Maar volgens de gegevens die Paulus schrijft in zijn Galatenbrief was Jakobus tenminste enige tijd nadat hij uit Jeruzalem weer was teruggegaan naar Antiochië nog steeds springlevend. Hij zegt in Gal. 2 vanaf vers 11 dat er na een tijdje ”sommigen uit de kring van Jakobus” naar Antiochië kwamen. Oftewel Paulus heeft geen enkele kennis van een onthoofding van Jakobus en een nieuwe opvolger die Jakobus heet. Wanneer Handelingen Paulus tegenspreekt, vereist een gezonde historische methode dat men de kant van Paulus kiest. Omdat Paulus, in tegenstelling tot de auteur van Handelingen, ooggetuige is van wat hij rapporteert.
Balthasar schreef:(4) Interessant is dat Carrier opeens bewijsmateriaal uit de evangeliën toelaat. Hij vindt dat het eensluidende bericht uit de evangeliën dat Jakobus en Johannes broers zijn, gewicht in de schaal legt, en haalt de duiding van het driemanschap in Galaten 2:9 uit de evangeliën.

Nu hij dit gedaan heeft, zet hij de deur open voor een tegenzet: het eensluidende bericht in alle vier de evangeliën en Handelingen dat Jezus broers (en zussen) had, waaronder Jakobus. Als dit de Jakobus is die bedoeld is in Galaten 1:19 en 2:9, past dit uitstekend: het past beter bij de naamvolgorde in Galaten 2:9 en wordt niet tegengesproken door een overlijdensbericht.
De tegenzet kan gedaan worden maar heeft drastische gevolgen: Marcus doet juist zijn best om aan te geven dat zijn verzonnen familieleden van Jezus ongelovigen waren. Zoals Balthasar elders zelf opmerkt: "Zijn familie moest er niets van hebben en dacht dat hij gek geworden was." Op basis van de evangeliën is het onmogelijk om van Jezus' broer een leider van de christenen te maken.
Men moet dan zijn toevlucht nemen tot het scenario dat de Jakobus waar de opgestane Jezus volgens Paulus aan verscheen in 1 Kor. 15 een verschijning aan de broer van Jezus was, hetgeen hem bekeerde en waarna hij meteen leider werd. Dat zijn nogal wat aannames waarvoor geen enkel bewijs is. Bovendien zijn het geforceerde aannames, want het evangelie van Matteüs, zogenaamd geschreven voor de Joodse christenen die kennelijk ”uit de kring van Jakobus kwamen” weet helemaal niets van een verschijning van de opgestane Jezus aan zijn letterlijke broer Jakobus en doet bovendien zijn best om Jezus te laten zeggen dat hij op Petrus zijn gemeente zal bouwen! En Johannes verzint zelfs nog dat Jezus aan het kruis tegen ”de leerling waar hij van hield” zegt dat laatstgenoemde voor Jezus' moeder Maria moet zorgen, en, zo vervolgt het verhaal, hij nam haar vanaf die tijd in huis. Dat staat gelijk aan laten weten dat de letterlijke broers van Jezus in die late tijd waarin het johannesevangelie geschreven werd kennelijk niet enkel beschouwd werden als ongelovig, maar ook nog als nietsnutten. En Lukas schrijft in essentie ook enkel een geschiedenis van de leiders Petrus en Paulus.

Indien men denkt te moeten geloven wat evangelieschrijvers schrijven, oftewel dat een historische Jezus letterlijke broers had, en bovendien wil geloven dat zijn letterlijke broer Jakobus de leider van de jezusclub werd na de dood van Jezus, dan moet men concluderen dat de evangelieschrijvers moedwillig een volkomen foutief beeld hebben gecreëerd van de werkelijke historie. En dat bijvoorbeeld Matteüs en Johannes het over bijna niets eens waren, maar het roerend eens zijn over dat wegfilteren van de eerste leider! Thomas Verenna schrijft in het boek Is this not the carpenter:
Thomas Verenna schreef:De enige evangelieschrijver waarvan de lezer zou verwachten dat hij de woorden van Paulus letterlijk zou hebben geïnterpreteerd, Lukas, de auteur van Handelingen, lijkt de Jakobus van Paulus niet te interpreteren als de biologische broer van Jezus. Zelfs als hij de kans heeft om dat te doen, doet hij dat niet (Handelingen 12:7). Er zijn verschillende Jakobussen in zijn evangelie en in Handelingen, maar geen enkele is familie van Jezus. Dit is juist zo vreemd omdat Lukas de meeste reden lijkt te hebben om de brieven van Paulus te interpreteren, en er ook de beste toegang toe heeft.
Men kan deze samenzwering natuurlijk ook op conto van de latere vroeg-katholieke kerk zetten.
De leider van de vroegste jezusbeweging volkomen wegfilteren is geschiedschrijving zo diepgaand verdraaien dat men zich dan ook onmiddellijk af kan vragen of er nog reden is om ook maar iets wat het nieuwe testament vertelt serieus te nemen.
Misschien moet men Robert Eisenman wel heel serieus gaan nemen. Maar dat staat gelijk aan dat men alle scenario's serieus moet nemen. Of anders gezegd: we komen er niet meer achter wat nu de werkelijke geschiedenis is. Alles is mogelijk. Allemaal interessant, maar daar houdt het mee op.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Balthasar heeft gisteren deel 27 geplaatst van zijn kritiek op Carrier. Ik stem in met zijn kritiek in dit deel.
Voor de rest blijft het hierbij omdat ik me sinds gisteren onverwachts in het ziekenhuis bevind vanwege een darmobstructie. Het is gisteren meteen geopereerd, en ze haalden als toegift ook nog de blinde darm eruit. Via de mobiel is het maar moeizaam schrijven. Ook heb ik sinds eergisteravond nog geen voedsel gehad. Ik hoop spoedig weer op te knappen.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Ik ben weer naar huis gestuurd en vervolg de overdenking over de historiciteit van Jezus. :-&

Balthasar heeft duidelijk gemaakt dat de specifieke interpretatie van Carrier voor ”broer van de Heer” schipbreuk lijdt. Bovendien schat Carrier niet de waarschijnlijkheid van alternatieve interpretaties in. Al met al is zijn behandeling van ”broer van de Heer” voor mij een beduidend zwaktepunt in zijn boek.


In de tijd dat ik weg was hebben twee freethinkers wat mij betreft wel het wezenlijke gezegd wat er verder nog over deze zaak te zeggen valt:
Henry II schreef:Dit vraagstuk kan niet worden opgelost. Als je ziet hoe moeilijk het is om een juiste geschiedschrijving te maken 200 jaar na de dood van Joseph Smith (mijn all-time voorbeeld) dan zie je dat dat al niet eens mogelijk is, vanwege beïnvloeding van gelovigen die gewoon liegen en bedriegen om hun verhaal naar voren te duwen. Het is 100% aannemelijk dat ALLES wat over Jezus geschreven is, gewoon achteraf verzonnen is of aan hem is toegeschreven. Vooral het totaal ontbreken van enig écht historisch materiaal is schokkend. Die paar vermeende verwijzingen buiten de Bijbel blijken zowel statistisch verwaarloosbaar te zijn in relatie tot de grootsheid van die gebeurtenissen, en bovendien nog eens enorm onduidelijk en overduidelijk niet van toepassing dan wel verzonnen en aangepast.
Mullog schreef:Zo'n beetje mijn idee. Dat alles ook nog eens gebaseerd op eindeloze analyses op (delen van) zinnen die afkomstig zijn van kopieën van kopieën van kopieën van verder onbekende originelen. Gestuurd door een geloof waarin het onbestaanbaar is dat Jezus niet historisch is.

En als Jezus historisch is dan zit je volgens mij met het probleem dat hij de zoon van God moet zijn want waarom zou je je anders druk maken. Maar als hij historisch is en de zoon van God dan moeten al die wonderen ook historisch zijn. Je rolt van de ene spagaat in de andere.


Vooralsnog blijft de mogelijkheid dat ”broeder(s) van de Heer” op een andere manier dan Carrier voorstelt een cultische titel was, zoals in het voorgaande geopperd is, open staan. Bovendien blijven de implicaties van de interpretatie dat Jezus letterlijke broers zou hebben onbeantwoord en wat mij betreft onoverkomelijke hindernissen. De mythische voorstelling van Paulus houdt ook in dat hij Jezus als afstammeling van David betitelt. Dat houdt dan automatisch weer in dat zijn broer die hem als leider opvolgde in de jezusbeweging ook die status had. Zoals al eerder opgemerkt is het moeilijk te zien hoe de Romeinse overheid die Jezus enkel omwege van dat men hem ”koning van de Joden” noemde ter dood had veroordeeld, zijn broer die de jezusbeweging in Jeruzalem voortzette dertig jaar lang ongestoord zijn werk liet voortzetten. Maar bovendien maakt dit gegeven van davidische afstamming van Jakobus het wat mij betreft onmogelijk dat Paulus daaraan geen enkele autoriteit zou toekennen, maar integendeel, in de Galatenbrief minachting voor de Jeruzalemse leiders laat zien. Ik krijg uit de Galatenbrief het gevoel dat Paulus zich uit over ”de drie die als steunpilaren golden” alsof het voor hem een nieuwtje is en alsof het net zo goed andere personen geweest hadden kunnen zijn.


Ik kon in het ziekenhuis geen lange teksten typen, maar kon de laatste dag mijn tijd wel doorbrengen met nog wat hier en daar te lezen over de zaak. ;) En kwam tot de conclusie dat typisch voor geleerden die eenvoudig op basis van die ene frase ”broeder van de Heer” aannemen dat Jakobus de letterlijke broer van Jezus was, is dat men dat gegeven klakkeloos aanneemt en over het vreemde (Paulus' buitengewoon merkwaardige bijna volkomen stilzwijgen over de historische Jezus, en het complete stilzwijgen van deze broer en van de vroege christelijke geschiedenis over deze broer) heen walst alsof het nauwelijks vreemd is. De afwezigheid van worsteling hiermee is iets wat ik persoonlijk niet kan begrijpen.

In het boek Is this not the carpenter? treft men een verzameling essays aan van geleerden die zich over de vraagstelling ”historische Jezus” buigen. In het hoofdstuk Paulus: de vroegste getuige van de historische Jezus, geschreven door Mogens Müller kom ik een voorbeeld tegen van deze vreemde nonchalance. Men komt er veel nietszeggende uitspraken tegen, zoals: ”Het feit dat we in de evangeliën inderdaad een min of meer semi-goddelijke ”prediker waarover gepredikt wordt” tegenkomen, doet niets af aan het feit dat het allemaal begon met een historische prediker-profeet.”

Deze uitspraak is net zo willekeurig als wanneer iemand het omgekeerde zou schrijven: “Het feit dat we in Paulus inderdaad een paar uitspraken tegenkomen die zouden kunnen verwijzen naar een historische prediker-profeet, doet niets af aan het feit dat het oorspronkelijk allemaal begon met een min of meer semi-goddelijk wezen waarover gepredikt wordt”. Vooral wanneer de schrijver onmiddellijk op zijn uitspraak over de evangeliën laat volgen:
Mogens Müller schreef:De verklaring dat de apostel Paulus de grondlegger van het christendom was, is niet zo vergezocht als het misschien klinkt. Paulus is de oudste getuige van de transformatie van de historische persoon, dat wil zeggen Jezus van Nazareth, in een hemelse verlosser, hoewel deze transformatie zodanig plaatsvond dat Jezus, als historische persoon uit het verleden, vrijwel verdwenen is.
Alweer vraagt men zich af of niet met evenveel geldigheid het omgekeerde zou kunnen geschreven worden: “Paulus via zijn editeurs is de oudste getuige van de transformatie die in de loop van de tijd gemaakt werd van hemelse persoon naar een historische persoon.” Vooral omdat de schrijver er zelfs geen erg in heeft dat Paulus helemaal niets weet van “Jezus van Nazareth”, zoals Paulus ook niets weet van een Jezus die iets te maken heeft met Bethlehem of Jeruzalem, met Maria of Pilatus.

De basis waarop Müller zijn uitspraken doet is het feit dat Paulus twee volgelingen van Jezus kent, Petrus en de broer van de Heer, Jakobus. Indien men klakkeloos overneemt dat Jakobus een letterlijke broer is dan moet er inderdaad ook een historische Jezus hebben bestaan en dan moet het feit dat “Jezus, als historische persoon uit het verleden, vrijwel verdwenen is” eenvoudig maar worden aangenomen als feit. Een feit sluit verdere overdenking van deze merkwaardige zaak letterlijk uit. Als het al overdacht wordt moet men dan genoegen nemen met wat op een vergezochte uitleg lijkt:
Mogens Müller schreef:Het is mogelijk om af te leiden dat Paulus wist van het bestaan ​​van de mens Jezus en het is redelijk om af te leiden dat hij in zijn prediking en onderwijs zijn gemeenten meer dan een beetje vertelde over wat deze Jezus, de Heer, had gezegd. Het brievengenre was echter niet geschikt voor dergelijke beschrijvingen.
Dit is wat mij betreft de allerslechtste argumentering die iemand maar kan geven: uitspreken dat een veronderstelling redelijk is terwijl daarover volstrekt niets gezegd kan worden, en de nagenoeg volledige afwezigheid van de historische Jezus in de brieven uitleggen met een volkomen uit de lucht gegrepen bewering dat het brievengenre zoiets niet zou toelaten.

Het is voor mij onmogelijk om te denken dat Paulus wel degelijk weet had van een historische Jezus uit zijn eigen tijd, die een letterlijke broer Jakobus had als leider van de christengemeente in Jeruzalem, terwijl Paulus dat alles als bijzaak aan de kant legt in zijn optreden en geloof. Ik neig er daarom naar om te concluderen dat men “letterlijke broer van Jezus” onmogelijk kan beschouwen als een vaststaand feit.

Heel interessant is nog hoe Mogens Müller denkt zijn “bewering over het brievengenre” te kunnen bevestigen: hij merkt op dat men in de eerste brief van Petrus hetzelfde op kan merken:
Mogens Müller schreef:Hier maakt de pseudonieme auteur, ondanks dat hij zich achter een figuur verschuilt die niet alleen een ooggetuige suggereert, maar iemand die ook heel dicht bij de Jezus van de geschiedenis heeft gestaan, geen enkele keer gebruik van dergelijke zogenaamde kennis uit de eerste hand om een bepaalde uitspraak van Jezus te citeren of om te verwijzen naar een persoonlijke ervaring uit hun tijd samen. Een dergelijke toespeling komt pas voor in de nog latere Tweede Brief van Petrus. Men zou dus kunnen concluderen dat het brievengenre nauwelijks tot dergelijke toespelingen uitnodigt.
Het grappige is dat het bij deze schrijver niet opkomt dat dergelijke toespelingen evenmin opkomen indien de eerste brief van Petrus geschreven zou zijn door een autentieke Petrus die helemaal geen weet had van een historische Jezus. Zoiets komt dan inderdaad pas voor in een latere vervalsing (de tweede petrusbrief), gemaakt wanneer het proces van verhistorisering al heeft plaatsgevonden. Hetzelfde treft men aan bij de latere vervalsingen van brieven van Paulus, de zogenaamde Pastorale brieven. Je eigen uitgangspunt beargumenteren door als axioma al je eigen uitgangspunt als vaststaand te beschouwen is een typische drogredenering die men bij historicisten tegenkomt. Nog grappiger is dat deze auteur zelfs nog meer pseudepigrafen (oftewel vervalsingen) toelaat dan waar een doorsnee jezusmythicist van uitgaat, maar het bij hem nog steeds niet op komt om te overdenken of er sprake kan zijn van een interpolatie (vervalsing) op dit punt in een brief van Paulus die voor autentiek wordt gehouden.

Paula Fredriksen in From Jesus to Christ (p. 56) geeft als reden voor de afwezigheid van de historische Jezus in Paulus dat zijn denken geconcentreerd was op de opgestane Jezus, “de goddelijke pre-existente zoon van God”.
Met andere woorden, Paulus interesseerde zich niet voor de historische Jezus. En daarom speelt de historische Jezus in zijn schrijven geen rol. Maar dit staat gelijk aan het negeren van de vraagstelling: Waarom was Paulus niet geïnteresseerd in de historische Jezus? Omdat hij er niet in geïnteresseerd was.
Afgezien van dat men hier geen antwoord krijgt, lijkt de redenatie ook niet te kloppen:
Uit enkel interesse hebben voor de hemelse Christus, waar hij weet van had via een openbaring, volgt dat zo'n geloof zich uitstekend redt zónder een historische Jezus. Sterker nog, daaruit volgt dat een historische Jezus erbij verzinnen enkel roet in dit eten gooit. Want zoiets impliceert dat men in zijn theologische beschouwingen zich diepgaand moet bezighouden met hoe een historische Jezus tegelijkertijd een hemelse kan zijn en met wat hij aanmoet met een davidische broer van Jezus die wat te zeggen heeft.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Deel 28 geeft deze conclusie:
Balthasar schreef:De simpelste verklaring is dat een bekende Jakobus van andere vroegchristelijke Jakobussen moest worden onderscheiden.   We kennen er uit andere bronnen twee in de groep van de twaalf apostelen, en een als broer van Jezus. Wat is het onderscheidende van ‘de broeder van de Heer’ dan? Niet het overdrachtelijke broederschap, omdat ook de andere Jakobussen broeders zijn. Wel zou de letterlijke broederschap met Jezus onderscheidend zijn. Daarom is dat de waarschijnlijkste lezing.
Deze vlieger gaat echter niet op, aangezien in 1 Kor. 15:7 (waar Paulus schrijft ”Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen”) bewijst dat er voor Paulus en zijn lezers helemaal geen sprake was van het moeten onderscheiden van verschillende Jakobussen. Jakobus was blijkbaar voor iedereen Jakobus.

Balthasar schreef:Als je zoals Carrier onvoldoende kennis van het Grieks hebt, blijf je zonder kompas ronddolen in zelfbedachte mogelijkheden.
Balthasar maakt zichzelf schuldig aan ”zelfbedachte mogelijkheden” wanneer hij eenvoudig stelt dat de Jakobus in 1 Kor. 15:7 de broer van Jezus is.


In deel 29 probeert Balthasar het zogenaamde argument uit stilte tot drogreden te betitelen:
Balthasar schreef:Het argument uit stilte
Carrier geeft impliciet toe dat er bewijs is buiten de brieven, maar dat verklaart hij voor geheel onbetrouwbaar. De twee passages in de brieven zijn volgens hem volledig verklaarbaar zonder historiciteit (quod non), en wegen niet op tegen de vreemde stilte ook in deze passages, nog minder tegen de stilte in de rest van Paulus’ brieven en alle eerste-eeuwse christelijke literatuur.

De truc die Carrier hier uithaalt zal zelfs indruk maken op een illusionist. In plaats van het bewijs dat er wel is te wegen, wordt er vooral heel hard geroepen dat er overal elders géén bewijs is. De aandacht wordt afgeleid. Dat is niet de werkwijze van een integer historicus, maar van een charlatan.

Daar komt nog bij dat het argument uit stilte een drogreden is. Een argument uit stilte is alleen onder heel specifieke voorwaarden acceptabel (zie hierover academische artikelen van filosofen), maar Carriers betoog voldoet bij lange na niet aan de voorwaarden. Als iemand voortdurend een beroep moet doen op het argument uit stilte, dan betekent dat dat de argumentatie niet deugt.

Grappig is dat het argument weer wel acceptabel is wanneer filosofische academici er toestemming voor geven. Je vraagt je af tot op welke hoogte Balthasars academische arrogantie in staat is te stijgen. De lezer krijgt meteen antwoord op deze vraag, daar Balthasar het op een andere plek helemaal tot in de puntjes uitlegt:
Balthasar schreef: Het argument uit stilte is geen gangbare historiografische tool. Het kan alleen onder strenge voorwaarden ingezet worden, als klein onderdeel van een positieve bewijsvoering.  M. Duncan, ‘The Curious Silence of the Dog and Paul of Tarsus: Revisiting The Argument from Silence’, Informal Logic, (2012), pp. 83-97, schrijft dat de volgende redenering gebruikt zou kunnen worden:

1- Paulus schreef uitgebreid over Jezus en zou in zijn brieven belangrijke gebeurtenissen uit Jezus’ leven hebben genoemd als hij ervan op de hoogte was geweest;
2- Paulus, die eerder schreef dan de evangelieauteurs, noemt in zijn brieven niet veel belangrijke aspecten van het leven van Jezus in de evangeliën;
3- De evangelieauteurs, die later schreven dan Paulus, vermelden in hun werken veel materiaal over het leven van Jezus;
4- Daarom is het, ondanks ander bewijsmateriaal, naar mijn professionele mening als expert op het gebied van de vroegchristelijke geschiedenis en het betoog van Paulus, waarschijnlijk dat Paulus niet veel wist over het leven van Jezus.

(Dit is niet wat Duncan vindt maar een voorbeeld van een correct gebruik.)  Zoals je ziet, is het argument afhankelijk van subjectieve factoren, namelijk de expertise van degene die het argument maakt. Verder moeten de premissen nog onderbouwd worden, met name de eerste.

Ten eerste: waarom geeft Balthasar geen link naar de studie van Mike Duncan die in zijn geheel op het internet te belezen is, zodat iedere lezer de argumentering kan nagaan? Ik moest mijn commentaar op bovenstaande weer helemaal overnieuw schrijven nadat ik ontdekte dat het artikel op internet staat.

Met betrekking tot de meest verfijnde redenering die Duncan aanreikt geef ik dit commentaar:

Wat betreft punt 1: Dit is slecht geformuleerd. Het had moeten zijn:
1-Indien Paulus weet had van een historische Jezus zou hij ongetwijfeld zowel gebeurtenissen als leringen als belangrijke personen die in zijn leven een rol speelden voorbij hebben laten gaan.

Wat betreft punt 2: Dit is slecht geformuleerd. Het moet zó geformuleerd worden:
2-Paulus geeft in zijn brieven geen enkele ondubbelzinnige verwijzing naar concrete gebeurtenissen uit Jezus' leven, naar leringen uit de mond van een historische Jezus, en vermeldingen van belangrijke personen uit Jezus' leven. Er zijn weliswaar drie of vier zaken die daarnaar zouden kunnen verwijzen, maar die zijn stuk voor stuk ook uit te leggen als verwijzend naar een mythisch mysteriegeloof.

Wat betreft punt 3: Dit gegeven punt in de redenatie is volledig overbodig.
In plaats daarvan vervolgt het jezusmythicisme met een geheel ander punt 3, dat Duncan ontgaan is:
3-Paulus geeft uitdrukkelijk aan dat zijn prediking gebaseerd is niet op overlevering van de traditie, maar op persoonlijk aan hem geschonken openbaringen. Voorts baseert hij zijn prediking op interpretatie van de Schrift.

Vervolgens komt jezusmythicisme aan met deze conclusie:
4-Uit het feit dat in Paulus' tijd overal in het Romeinse Rijk mysteriereligies aangetroffen worden, met verhalen over hemelse Redders die mythisch zijn, volgt uit het feit dat Paulus geen ondubbelzinnige bevestiging geeft dat hij het over een historisch persoon heeft, gekoppeld aan het feit dat zijn prediking op visioenen/openbaringen en bijbelinterpretatie berust, dat er een goede kans is dat het geloof dat hij predikte een mysteriegeloof was, niet gebaseerd op het optreden van een historisch persoon.

Men ziet onmiddellijk dat de argumentering op basis van de stilte van Paulus veel en veel sterker staat dan werd voorgesteld.

Het gedeelte in Duncans redenering dat Balthasar onderstreepte is zowel een vanzelfsprekendheid als een overbodigheid. Onderstreept men het, zoals Balthasar doet, dan gebruikt men dit als een apologetisch wapen, waarmee men
1) mooi alle personen die men als niet-expert beschouwt op het gebied van de vroegchristelijke geschiedenis monddood maakt, en
2) de opinie van de paar critici die nog overblijven kan wegstrepen als ”subjectief”.

Deze werkwijze is nogal kinderachtig. In plaats daarvan moet men opmerken dat deze zaak enerzijds geen rocket science expertise vereist, en anderzijds, dat er bij iedere zaak, hoe men het ook wikt en weegt, net als in een rechtzaak waar men op schuldig of onschuldig moet uitkomen, altijd ruimte voor subjectiviteit over blijft. Expertise is vereist (en ontbreekt bij Duncan en Balthasar, die allebei niet in staat zijn de sterkste argumentering van jezusmythicisme bij Paulus te formuleren), maar zoals Duncan opmerkt Sommige stiltes zijn voor een expert ‘oorverdovend’ genoeg om uit te komen op een conclusie die waarschijnlijk is, in plaats van slechts mogelijk. En dat is precies waartoe men lijkt te komen wanneer men de argumentering van de jezusmythicisten volgt.

Het allergrappigste is wel dat hier historisten de lezer willen vertellen dat er expertise benodigd is om een argument uit stilte op waarde te schatten, terwijl historisten zo weinig besef hebben van de stilte van Paulus over de historische Jezus dat ze in beschouwingen over Paulus praktisch altijd schrijven dat hij de spoedige wederkomst van Jezus verwachtte, terwijl hij dat begrip niet kende, maar het altijd over de komst van Jezus heeft.

In werkelijkheid is Balthasars oogmerk het enorme gewicht van het argument uit stilte te verdoezelen. De stilte van Paulus over Jezus is uiteraard mind boggling voor iedereen die hiermee geconfronteerd wordt. De stilte is veel omvangrijker dan ”niet veel weten over het leven van Jezus”. Ze is zo goed als totaal. Het zijn de verontschuldigingen die historicisten bedenken om hem via een paar details toch bekend te laten zijn met een historische Jezus die drogredenen zijn, omdat ze geïnterpreteerd worden op basis van aannames, zoals dat het een uitgemaakte zaak is dat Paulus het over letterlijke broeders van de Heer heeft (terwijl hij in werkelijkheid letterlijk ook schrijft dat alle christenen broeders van de Heer zijn), en zoals dat de later geschreven evangeliën een historische kern bevatten.

Slechts een zeer wanhopige apologeet stelt premisse 1 in twijfel. In werkelijkheid is deze premisse de redelijkheid zelve. Of Paulus het nu leuk vond of niet, indien sprake was van een historische Jezus zouden medegelovigen ongetwijfeld voortdurend vragen naar wat Jezus van bepaalde zaken vond of wat er in Jezus' leven gebeurde. Of zou Paulus Jezus' woorden gebruiken om theologische disputen waarin hij gewikkeld is te winnen. Sporen of details uit het leven van Jezus zouden onherroepelijk in zijn brieven terecht gekomen zijn. Het is eenvoudig te gek voor woorden dat een apologeet voorstelt dat de stilte van Paulus natuurlijk is. Koppel dat eens aan het feit dat Balthasar vervolgens nog een andere wetenschapper uitmaakt voor charlatan!
Maar goed, het is altijd leuk deze wanhoopsverdediging van historicisten te beantwoorden met het verhaaltje dat Earl Doherty verzon (appendix 2 van zijn boek Jesus: Neither God Nor Man), een denkbeeldig gesprek tussen de Paulus zoals die ons wordt voorgesteld in het traditionele christendom (prediker van een historische Jezus), en pasbekeerde Grieken die hem vragen stellen. Dit zijn de mogelijke antwoorden van Paulus voor zover men die kent uit zijn brieven:

Demetrius (gastheer van een mooi huis waar Paulus op bezoek is):
-Wel, Paulus, vertel ons eens wat meer over Jezus de Redder. Ik heb een gerucht gehoord dat hij hele volksmenigten over het Koninkrijk van God onderwees, en dat hij Zaligsprekingen uitsprak.

Paulus:
-Ja, die geruchten heb ik ook gehoord. Ik zou er niets meer over kunnen vertellen. Ik ben er niet bekend mee met wat hij onderwees.

Demetrius
:
-O, maar je hebt toch een missie naar de heidenen gekregen, nietwaar? Had Jezus een paar heidense volgelingen die hij accepteerde en uitzond als predikers? Ik zou het wel prettig vinden als hij zo ruimdenkend was.

Paulus:
-Hmm, mogelijk. Ik zou het niet weten, ik heb er geen informatie over.

Hermes:
-Paulus, je hebt ons tekenen en wonderen laten zien, waardoor we weten dat God echt door jou spreekt. Ik heb gehoord dat Jezus zelf ook hele grote wonderen deed, zelfs wonderen die de natuur geboden, en dat hij duizenden voedde met een paar broden. Ik heb een vriend die daarover gehoord heeft.

Paulus (schraapt zijn keel):
-O, ik houd me niet zo bezig met dat soort zaken. Daar moeten jullie je ook maar niet zo bezig mee houden. Dat is allemaal maar bijzaak, daar gaat het niet om. Je hoeft daar niets over te weten, het gaat om de opgestane Zoon van God waar je in moet geloven.

-Junias:
-Toen ik hoorde dat je hier zou komen beloofde ik mijn moeder dat ik je zou vragen om een boze demon uit haar te drijven die haar ziek maakt. Ik heb namelijk gehoord dat Jezus dat voornamelijk deed, en vele mensen beter maakte.

Herodian (in de rede vallend met opwinding):
-O, de demonen! Die zijn vreselijk aktief in mijn huis. Mijn broer heeft een vreemde koorts gekregen, en vorige week begaf het dak van onze werkplaats het, hoewel er niets aan mankeerde!

Paulus (maakt rustgevend gebaar):
-Ongetwijfeld worden wij omringd door allerlei boze machten. Maar vrienden, wij moeten enkel vertrouwen op God. God zal ons van demonen bevrijden. Wat de verhalen betreft dat Jezus demonen uitdreef, wellicht zijn ze waar, maar ja, dat soort verhalen gaat zoals jullie weten rond over iedere charismatische persoon. We moeten dus niet zoveel belang hieraan hechten. Het gaat om ons geloof in de opgestane Zoon van God.

Olympas:
-Paulus, je hebt ons verteld dat het einde van de wereld nabij is, en daar kijk ik erg naar uit. Deze wereld is zo verdrietig en slecht. Maar ik ben wel heel bang voor wat er allemaal gaat gebeuren. Heeft Jezus iets verteld aan zijn discipelen over deze dingen, wat er allemaal gaat gebeuren?

Paulus (een beetje opgelaten):
-Wie weet! Maar men kan echt niet afgaan op wat die zogenaamde 'mannen van status in Jeruzalem' allemaal beweren. Het zijn tenslotte vissers. En zoals ik je al gezegd heb heb ik al mijn informatie direct van Jezus Christus zelf via openbaring.

Agrippa (een jood):
-Sommige van mijn joodse vrienden hebben van jouw prediking gehoord. Maar toen ik ze wilde uitnodigen zeiden ze dat ze niet mee konden gaan omdat ze niet hun wet konden breken en met de heidenen aan tafel zitten. Hoe keek Jezus aan tegen deze zaak? Volgde hij strikt de joodse wetten of at hij met de onreinen.

Paulus (krijgt er een beetje genoeg van):
-Geen idee.

Chrispus (kijkt een beetje beduust):
-Ik heb ook een joodse vriend die een volgeling is van Christus. Maar volgens hem moet een heidenchristen zich ook laten besnijden (alle grieken kijken opeens met verschrikte ogen) - én ze moeten ieder aspect van de eeuwige joodse wet navolgen om volwaardig volgeling te zijn in het geloof in Christus. Klopt dat? Was Jezus dat van mening?

Paulus:
-Vrienden, vrienden toch! Waarom toch al deze overbodige vragen? Wat doet het ertoe wat Jezus hier of daar over gezegd heeft. Ik heb jullie verteld wat belangrijk is: het lijden van Christus, zijn dood en zijn geweldige opstanding. Dát zijn de dingen die ons redding schenken!

Demetrius (snel, omdat hij opmerkt dat sommige aanwezigen zich ongemakkelijk beginnen te voelen):
-Ja, vrienden, het lijden van onze Heer is echt waar we ons op moeten concentreren. Hij onderging een vreselijk lot. Maar vertel ons er eens wat meer over, Paulus. Werd hij gegeseld, werd hij gemarteld voordat men hem kruisigde?

Paulus (schouderophalend):
-Wel, ik neem aan dat de romeinen hem geselde, dat doen ze met iedereen voor de kruisiging.

Gaius (kwaad op romeinen):
-Ja, en ze breken de benen van de veroordeelden om hem nog meer pijn te geven. Hebben ze dat ook met Jezus gedaan?

Paulus:
-Dat weet ik niet, ik was er niet bij.

Archippus:
-Vertel eens wat Christus zei toen ze hem ophingen. Ook nu moeten veel gelovigen oppassen niet in handen van de autoriteiten te vallen en hun haat te moeten ondergaan. Als het me ooit overkomt wil ik me precies zo gedragen als Jezus.
Sprak Jezus? Hield hij het vol? Veroordeelde hij zijn rechters? Vergaf hij ze voor wat ze deden?

Paulus (kortaf):
-Ik heb het ze niet gevraagd. Maar ik kan je wel zeggen wat de Heer onlangs aan mij heeft geopenbaard....

Julia:
-O, wat ben ik jaloers op jou! Jij hebt het allemaal gezien! Bent in Jeruzalem geweest en kon staan op de plek waar Jezus gekruisigd werd. Ik zou er huiveringen van krijgen als ik dat ooit mocht zien. Het lijkt me zo indringend. Je moet daar zijn aanwezigheid heel diep hebben gevoeld. Heeft hij het toen aan je geopenbaard?

Paulus:
-Mijn beste Julia, ik ben nooit op Golgota wezen kijken. Ik had maar weinig tijd en moest op zoek naar Petrus. Ach, het is niets meer dan een onooglijk heuveltje.

Persis:
-Maar de graftombe. Ben je daar ook niet bij langs geweest? Zijn daar nog steeds tekenen van de opstanding? Komen de christenen daar allemaal bijeen om dagelijks te bidden?

Paulus (zijn handen omhoog gooiend):
-Ik zou je er niets over kunnen zeggen. Maar een graf is een graf, ze zien er allemaal gelijk uit. waarom zou je je druk maken om zulke details die er niet toe doen. Waar het om gaat is de eeuwige waarde van deze gebeurtenissen.

Demetrius (opmerkend dat sommige gasten inmiddels zijn weggeslopen):
-Wel beste mensen. We zijn het er allemaal over eens dat het geweldig is geweest Paulus hier bij ons op bezoek te hebben. We danken hem voor al het licht dat hij op het onderwerp Jezus Christus heeft laten schijnen. Laten we ons nu begeven naar het atrium voor een aperatiefje. Onze gast zal nu wel moe zijn.

Het verhaaltje kan men natuurlijk ook schrijven over de apostels Petrus, Jakobus en Johannes in de bijbel, over de schrijver van de Hebreeënbrief over de schrijver van 1 Clemens.

Men kan natuurlijk blijven volhouden op basis van dat Paulus een broer van Jezus kende dat er dus wel degelijk een historische Jezus bestaan heeft, maar in dat geval heeft die historische Jezus geen enkele rol gespeeld in het vroege jezusgeloof. Voor al deze schrijvers is de historische Jezus zo afwezig in hun leven dat ze het niet eens klaarspelen tegen hun lezers te zeggen dat Jezus spoedig zal wederkomen. De gelovige staat hier voor een dilemma waarvoor hij/zij ofwel de ogen kan sluiten ofwel een vergezochte uitweg om het uit te leggen moet verzinnen.

Balthasar besluit met nog een korte opmerking over de mogelijkheid van interpolatie:
Balthasar schreef:Interpolatie
In voetnoot 103 werpt Carrier nog een laatste mogelijkheid op: ‘de broer van de Heer’ in Galaten 1:19 is een interpolatie. Maar dat vindt hij erg onwaarschijnlijk.

Dat is een correcte inschatting. ‘Interpolatie’ is het geliefde instrument van pseudowetenschappers: als het bewijs ons niet bevalt, snijden we het weg. Er is echter geen bewijs dat Galaten 1:19 ooit heeft ontbroken in enig manuscript van Galaten. En omdat er geen probleem is, hoeft er niet naar een 'oplossing' te worden gezocht.
Dit is verre van een correcte inschatting aangezien de recensent volkomen negeert dat ”interpolatie” hier niet gedaan wordt op grond van dat het goed uitkomt, maar op grond van een argument, namelijk dat twee kerkvaders niet van de passage af schijnen te weten. En men voorts weet dat christenen grootscheeps zich bezondigden aan vervalsing van geschriften, van interpolaties (opzettelijke of onopzettelijke) tot het opmaken van gehele geschriften in Paulus' en Petrus' naam: het is dus een zaak waar voortdurend rekening mee moet worden gehouden (zoals eerder opgemerkt is Gal. 2:7b-8 bijvoorbeeld een duidelijke interpolatie). Deze zaak op de manier van Balthasar luchtig van tafel te vegen is typisch de werkwijze waar men een apologeet aan herkent.
Het is natuurlijk wel begrijpelijk dat iemand die zijn intellectuele gaven in dienst van een religie stelt dit soort basisfeiten over zijn geloof nooit onder ogen wil zien. Zo kan Balthasar ook niet het door mij aangestipte feit onder ogen zien dat indien er sprake is van een letterlijke broer van Jezus die getuige werd van de opstanding van Jezus, zich bekeerde en de leider van de gemeente in Jeruzalem werd, dit door tenminste zowel Matteüs in zijn opstandingsverhaal als Lukas bewust weggefilterd is. Balthasar wordt er door iemand op gewezen wat ik in het voorgaande naar voren heb geschoven, maar antwoordt daarop:
Balthasar schreef:Als je voor ogen houdt dat het argument uit stilte (argumentum e silentio, argument from silence) bijna altijd een drogreden is, kun je grote delen van bepaalde bijdragen aan de kant schuiven als ongeldig.
Hier ziet men hoe men via argument uit stilte tot drogreden uit te roepen op de meest gemakkelijke manier kan vermijden de realiteit onder ogen te hoeven zien: men hoeft zelfs zijn gedachten er niet over te laten gaan om een oplossing ervoor te verzinnen. Op zo'n goedkope manier zich van problemen af helpen is typisch voor mensen die niet beschikken over intellectuele eerlijkheid.


”Er is echter geen bewijs dat Galaten 1:19 ooit heeft ontbroken in enig manuscript van Galaten.” is wel de meest ludieke opmerking van iemand die net een paragraaf tevoren ”bewijs uit stilte” tot een ongeldig argument heeft verklaard. De opmerking is van generlei waarde voor iedereen die beseft dat de oudste manuscripten voor de teksten dateren van ongeveer driehonderd jaar na de originele tekst en niet alleen kopiën van kopiën van kopiën zijn, (zie pagina 27 van deze link), waar de geschriften van Paulus al vanuit het Marcionisme naar de vroeg katholieke orthodoxie worden omgebogen, maar de enige extante kopiën van de passage bovendien pas dateren uit de tijd dat het christelijk geloof de staatsgodsdienst was geworden en teksten bewust door kerkelijke autoriteiten aangepast werden om ze met elkaar te kunnen harmoniëren en in overeenstemming te laten zijn met de kerkleer.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Deel 30 van Balthasars verdediging van de historische Jezus is een vrij catastrofaal vervolg van zijn argumentatie. Het is alsof hij zijn eigen boot tot zinken brengt. Ik heb nog gewacht of er een vervolg komt om het abrupte einde van zijn betoog goed te maken, maar uit het volgende deel (dat een nieuw onderwerp aansnijdt) dat Balthasar inmiddels geschreven heeft, kan men opmaken dat het zijn laatste overdenking over Jakobus was en hij niet beseft hoe catastrofaal zijn laatste beschouwing erover was.

De bijdrage bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat hij opnieuw :shock: in op de kwestie of ”broeder(s) van de Heer” letterlijk of figuurlijk opgevat moet worden. Het feit dat hij dat opnieuw doet nadat hij in het voorgaande al talloze uitvoerige uitweidingen over heeft gegeven, is het sterkste bewijs dat hij eenvoudig niet zijn zienswijze met zekerheid kan laten zegevieren. Hij valt in dezelfde fout die hij ook beging toen hij zijn gedachten liet gaan over het geschrift de Hemelvaart van Jesaja. Het opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw moeten beargumenteren waarom men gelijk heeft staat gelijk aan toegeven dat men in feite geen doorslaggevend argument voor zijn zienswijze kan bedenken en de zienswijze die men bestrijdt uiteindelijk tóch gelijk kan hebben.
Ik kan me wel voorstellen waarom hij het opnieuw doet: hij probeert mijn laatst gegeven kritiek te beantwoorden. Ik merkte in de vorige bijdrage op:
Rereformed schreef:1 Kor. 15:7 (waar Paulus schrijft ”Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen”) bewijst dat er voor Paulus en zijn lezers helemaal geen sprake was van het moeten onderscheiden van verschillende Jakobussen. Jakobus was blijkbaar voor iedereen Jakobus.
Om dit te beantwoorden moet Balthasar vasthouden aan zijn uitleg van Galaten 1:19: ”In Galaten 1:19 wijst de constructie ‘naam, de broer van x’ erop dat een bekend persoon wordt onderscheiden van anderen met dezelfde naam”, maar tegelijkertijd erkent hij wat ik over 1 Kor. 15:7 opmerkte:
Balthasar schreef:Wat ook opvalt is dat in 1 Korintiërs 15 ‘Jakobus’ zonder meer als bekende figuur geldt. Hij hoeft geen verdere introductie. Dat was waarschijnlijk de standaard situatie: Jakobus, de broer van Jezus, genoot brede bekendheid als een van de leidende figuren in Jeruzalem. Als er dus sprake is van Jakobus in een leidersrol was het duidelijk over wie het ging. 
Maar men ziet hoe hij hier zijn ”letterlijke broer van Jezus” binnensmokkelt. Indien 1 Kor. 15:7 geen enkele verduidelijking behoeft vanwege een zogenaamde veelheid aan Jakobussen, dan heeft Galaten 1:19, dat ook niet nodig, (iets wat ook al duidelijk is uit Galaten 2:9, waar Paulus er ook geen verduidelijking bij hoeft te schrijven) en is het overduidelijk een latere interpolatie, wellicht toen christenen uit de veelheid van Jakobussen die ze inmiddels hadden gefantaseerd duidelijkheid probeerden te verschaffen.

Balthasar probeert dit argument vervolgens te pareren met de allerlamste verdediging:
Balthasar schreef:In Galaten 1:19 moest hij Jakobus nader identificeren omdat hij Jakobus opvoert te midden van de apostelen uit Jeruzalem en dat de vraag oproept welke van de apostolische Jakobussen Paulus bedoelde. Hij wilde precies duidelijk maken welke Jakobus hij in Jeruzalem gesproken had.
Het argument snijdt geen enkel hout, want het veronderstelt dat de lezers van Paulus ervan op de hoogte waren dat er onder de apostelen uit Jeruzalem meerderen waren die Jakobus heetten. Maar indien men daar van uit gaat zou Paulus het met 100% zekerheid ook in 1 Kor. 15:7 duidelijk moeten maken welke van deze Jakobussen bedoeld werd, want ook daar wordt Jakobus ”opgevoerd temidden van de apostelen uit Jeruzalem”.
Mijn argument blijft eenvoudig rotsvast staan. ”1 Kor. 15:7 (waar Paulus schrijft ”Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen”) bewijst dat er voor Paulus en zijn lezers helemaal geen sprake was van het moeten onderscheiden van verschillende Jakobussen. Jakobus was blijkbaar voor iedereen Jakobus.” Anders gezegd, indien hij het in 1 Kor.15:7 niet specificeerde, deed de originele schrijver van de brief dat vanzelfsprekend ook in Gal. 1:19 niet.

Ik merk ook op dat Balthasar het zelfs tot op dit eindpunt presteert om volkomen te negeren wat ik tenminste al tweemaal naar voren heb gebracht, dat indien men van zijn interpretatie uitgaat men zonder meer mag verwachten dat (op z'n minst) Matteüs en Lukas in hun verslagen van verschijningen van de opgestane Jezus 1) de verschijning aan Jakobus, 2) zijn daaropvolgende bekering en 3) zijn als gevolg daarvan uitgroeien tot leider van de jezusgemeente, en wat Lukas betreft 4) zijn einde, zouden vermelden. Dat dit niet het geval is, maar in plaats daarvan zowel Matteüs in zijn evangelie als Lukas in Handelingen, en Paulus in de Gal. 1:18 Petrus tot de leider van de gemeente in Jeruzalem maken, lijkt onvermijdelijk een bewijs te zijn dat de latere kerk van Rome moedwillig de oorspronkelijke teksten aangepast heeft.
Het is inmiddels duidelijk geworden dat Balthasar deze zaak eenvoudig onder het vloerkleed wil vegen via dit een argument vanuit stilte te noemen en dat vervolgens tot drogreden te bestempelen, waarna hij de zaak eenvoudig kan negeren. Leuk apologetisch geprobeerd, maar mensen die intellectueel eerlijk zijn laten zich niet met zo'n kluitje in het riet sturen.

Het tweede deel van Balthasars bijdrage 30 is nog catastrofaler. Onder het kopje Josephus over Jakobus denkt hij in een paar paragraafjes te kunnen beklinken dat men hier met een oorspronkelijk door Josephus geschreven passage te maken heeft. De naïvité die hieruit naar voren komt, gekoppeld aan de ons al bekende houding van ”haha” wanneer Balthasar kan verwijzen naar Carrier terwijl hij zichzelf neerzet als expert, is – benevens hoe kinderachtig deze trek als kenmerkend voor iemand ook is bij een volwassen persoon - bovenal clownesk. Het laat vooral zien dat Balthasar zelf nog aan de studie van het vraagstuk omtrent de christelijke vervalsing van Josephus moet beginnen. Hij heeft geen enkel idee van de omvang van alle haken en ogen die aan deze zaak kleven, maar, in plaats daarvan, denkt hij de zaak met de allersimpelste redenering te beslechten:
Balthasar schreef:Carrier wil natuurlijk af van deze passage, want die steekt als een graat in de keel van de aanhanger van de non-historicitieitsthese. Dat is echter lastig, want we hebben gezien dat Carrier niet in staat is Josephus (of enige andere tekst) te begrijpen en ook heeft Carrier geen enkele opleiding of expertise in tekstkritiek. Hij komt dan ook met een argumentatie die nergens op slaat en ik dus ook niet stap voor stap ga weerleggen – dat is voor niemand interessant. Een wetenschappelijk verantwoorde omgang met deze passage gaat als volgt.

(1) Bij elke passage in de overgeleverde tekst van Josephus is het waarschijnlijk dat dit de oorspronkelijke tekst is, tenzij uit de handschriften of andere gegevens blijkt dat Josephus dit waarschijnlijk niet kan hebben geschreven.
(2) Met onderhavige passage is niets mis qua overlevering, en stilistisch en inhoudelijk past deze passage uitstekend Josephus’ werk.
(3) Dus deze passage is van Josephus.

Deze bijdrage van Balthasar laat pijnlijk zien hoe volkomen onbeslagen hij ten ijs komt. Ten eerste is er helemaal niemand die niet beseft dat de tweede passage in Josephus onmogelijk behandeld kan worden zonder de eerste (het zogenaamde Testimonium Flavianum, TF) in beschouwing te nemen. Ten tweede heeft hij er zelfs geen besef van dat Carrier wat betreft het Testimonium Flavianum niet zijn eigen redeneringen laat horen, maar zich eenvoudig baseert op de doorslaggevende argumenten die G.J. Goldberg, Ken Olson (zie ook hier) en de linguist Paul Hopper, geleerden die helemaal geen mythicisten zijn, naar voren hebben gebracht tegen de autenticiteit van de passage.

Ten derde maakt hij zichzelf belachelijk door Carrier opnieuw als onbekwaam en onwetenschappelijk te betitelen, terwijl Carrier nota bene al in 2012 een peer reviewed wetenschappelijk artikel schreef getiteld Origen, Eusebius, and the Accidental Interpolation in Josephus, Jewish Antiquities 20.200.

Carrier laat daarin (zie ook OHJ p.338-342) weten dat

1-Deze passage die Jakobus als broer van Christus noemt onbekend was bij Origenes (ondanks zijn expliciete zoektocht van Josephus naar Jezus-materiaal in zijn antwoord aan Celsus). Alle beweringen die tot nu toe het tegendeel beweren, zijn op dit punt onjuist gebleken.

2-Het is objectief duidelijk dat Origenes een verhaal over Jakobus in Hegesippus ten onrechte heeft aangezien als zijnde in Josephus (een soort fout die hij documenteert en die Origenes soms maakte).

3-Alle andere verslagen over de dood van Jakobus, de broer van Jezus, komen niet overeen met deze in Josephus; met andere woorden, men kan stellen dat het niet bekend was dat Josephus een passage over de christen Jacobus geschreven had (Eusebius is de eerste auteur die ooit zo dacht; en de eerste die het ooit uit Josephus citeerde).

4-Het wordt erkend dat Handelingen Josephus gebruikte als brontekst om zijn verhaal in historische contekst te zetten, maar toch heeft de auteur van Handelingen nooit opgemerkt dat deze passage over Jezus Christus gaat (hetgeen onverklaarbaar is, gegeven het feit dat indien men moet uitgaan van de tegenwoordige tekst, het laat zien dat Joden gestraft worden voor het vervolgen van christenen, precies datgene wat de auteur van Handelingen probeerde weer te geven; in plaats daarvan vermeldt Handelingen nooit dat Jacobus zelfs maar werd gemarteld).

5-Als Josephus deze passage had geschreven over de vervolging van christenen, zou hij de zaken hebben uitgelegd, iets waar Josephus heel consequent in is. Alleen een christelijke interpolator zou aannemen dat al die onverklaarbare dingen al bekend waren bij de lezer (zoals wat een ‘Christus’ was; dat Jacobus een christen was; dat joden probeerden christenen te vermoorden; en waarom, – zo moeten we veronderstellen – , de joodse elite en De Romeinse autoriteiten zo tegen de moord op Jacobus waren als hij een christen was).

6-De woorden tou legomenou christou, ‘degene die Christus wordt genoemd’, zijn om deze en vele andere redenen hoogstwaarschijnlijk een aantekening in de marge (aangebracht door Origenes of [zijn opvolger] Pamphilus, of een andere schrijver of geleerde in dezelfde bibliotheek van Caesarea), die eerder geloof uitdrukt dan feit (mogelijk was de schrijver ervan op zoek naar de passage die Origenes beweerde in Josephus gezien te hebben, maar eigenlijk bij Hegesippus aangetroffen wordt).

7-Die verduidelijking in de kantlijn werd vervolgens per ongeluk geïnterpoleerd in het manuscript dat door Eusebius werd geproduceerd of gebruikt (wat een kopie zou zijn geweest van het manuscript dat door Origenes werd gebruikt). Dit is een veel voorkomende manier waarop schrijffouten ontstaan. De interpolator denkt dat de kanttekening de correctie is van de vorige kopiïst van woordjes die per ongeluk niet zijn gekopieerd.

8-Mogelijk heeft de kopiïst de woordjes ingepast door ton tou damnaiou, ‘de zoon van Damneus’, op dezelfde plaats te vervangen. Diezelfde regel wordt aan het einde van het verhaal herhaald. Herhaling van die identieke zin een paar regels later kan ertoe hebben geleid dat een schrijver vermoedde dat de kanttekening een dittograaf corrigeerde (een toevallige duplicatie veroorzaakt doordat een vorige schrijver per ongeluk enkele regels oversloeg, beginnend bij de ‘verkeerde’ Jezus in het verhaal). Maar waarschijnlijker is deze duplicatie precies wat Josephus bedoelde: Ananus wordt gestraft voor het doden van de broer van Jesus ben Damneus door te worden afgezet en vervangen door Jesus ben Damneus.

Balthasar gaat dit alles vanzelfsprekend niet stap voor stap weerleggen omdat hij nog nooit gehoord heeft van bovengenoemde drie heren die definitief verhelderend licht deden schijnen op de TF, noch zich ooit verdiept heeft in Carriers wetenschappelijke artikel betreffende de tweede passage, noch zich ingelezen heeft op Richard Carriers blog waar een groot aantal artikelen over de passages in Josephus te lezen zijn. Hij denkt over deze hele zaak heen te kunnen walsen door een simpele driestaps redenering die een tienjarige zou kunnen bedenken voorbij te laten gaan. Tot deze simpelste benadering behoort ook de pientere schoolmeesteropmerking van Balthasar:
Balthasar schreef:Het probleem is dat als dit de oorspronkelijke tekst is, dit niet voldoet aan het tweede punt van de wetenschappelijke omgang die ik hierboven heb opgesomd. Josephus is namelijk altijd heel zorgvuldig bij het introduceren van personen.
Wat dat laatste betreft: precies! En daarom is dat juist het sterkste argument waarom "die Christus genoemd werd" niet authentiek kan zijn, omdat Josephus nergens dat voor zijn lezers onbekende woord gebruikt, noch de vreemde titel uitlegt voor zijn niet-Joodse lezers. Balthasar zou er goed aan doen Carriers kritiek op Steve Mason te lezen:
Richard Carrier schreef:Mason betoogt op vreemde wijze dat “elk deel van de passage uit James vrij logisch is” als we het bekijken “in de bredere context van de Oudheden, aaangezien Josephus onlangs heeft verwezen naar een man die bekend staat als Christos.” Maar Mason had net zijn betoog afgerond waarin hij stelt dat Josephus het woord Christos niet in de TF gebruikt kan hebben. Dat heeft u goed gelezen. Hij spreekt zichzelf vierkant tegen. Mason zegt eveneens dat deze “tweede passage de TF lijkt aan te nemen”. Maar dat is niet het geval. De TF vermeldt nooit dat Jezus een broer heeft, of dat christenen vervolgd worden, of dat zij iets leren over het opgeven van de Thorawet. Dus in feite doet de James-passage precies het tegenovergestelde van ‘aannemen van de TF’. Het lijkt er op geen enkele manier mee verbonden te zijn. De Jakobus-passage zegt zelfs niet eens dat Jakobus een christen was of dat hij daarom werd vermoord. Er staat niet dat er christenen zijn vermoord. Dus waarom zou Mason iets zeggen dat precies in strijd is met de waarheid? Hij lijkt hier niet over een functionerende epistemologie te beschikken. Logica behoort duidelijk niet tot zijn spel.

Het wordt nog erger dan dit. Want als Josephus aanneemt dat de ene passage verband houdt met de andere, zegt hij dat ook. En toch is dat precies wat hij hier niet doet. Dus dit is bewijs tegen het feit dat deze passage iets te maken heeft met de TF, of enige andere passage in Josephus die er iets in uitlegt – met de ene uitzondering die juist dit punt bewijst: Josephus gaat ervan uit dat deze passage verband houdt met de andere waarin hij uitlegde de neigingen van de Sadduceeën. Hoe weten we dat? Omdat hij dat zegt. Zoals Mason zelf toegeeft, vermeldt Josephus in deze passage zijn eerdere bespreking van de Sadduceeën toen hij het moorddadige gedrag van Ananus, een Sadduceeër, tegenover deze Jacobus uitlegde. Dus als het ook relevant zou zijn dat Jacobus een christen was, en Josephus christenen had genoemd, zou Josephus dat hebben gezegd. Dat doet hij niet. En zo weten we dat Josephus in deze passage nooit de woorden ‘Christus genoemd’ heeft geschreven. Deze passage ging nooit over christenen. Dat was een toevoeging (waarschijnlijk per ongeluk) door christelijke schriftgeleerden die deze tekst eeuwen later kopieerden.
Ik begrijp niet waarom Mason dit niet ziet. Zijn eigen premissen brengen de tegenovergestelde conclusie met zich mee dan waartoe hij komt.

Ik kan me voorstellen dat Balthasar er geen zin in heeft om de gigantische taak op zich te nemen om zich uitvoerig op de hoogte te stellen van de argumentering betreffende "het getuigenis van Josephus". 1)Het vereist teveel werk, 2)het historicisme staat hier op zijn zwakste benen en 3)er zijn nog eindeloos veel andere zaken te bespreken. Maar toch moet het gedaan worden, want "het getuigenis van Josephus" is vanzelfsprekend een hoofdscharnier in het debat historisch of mythisch. Hier een opsomming van studiemateriaal en conclusies die Carrier eruit trekt.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Hoofdstuk 11

In deel 31 blijkt dat Balthasar het opgeeft om systematisch Carriers boek van begin tot eind door te ploegen. :( Hij heeft nu besloten om her en der enige punten uit Carriers betoog naar voren te halen, details die al uit den treure in het Engels door anderen besproken zijn. Balthasar geeft de indruk dat hij het doet om zijn geliefde vocabulair waarmee hij Carrier kan beschimpen wat uit te breiden. Het begint duidelijk geworden dat het hem daarom te doen is, want hij maakt het in elke bijdrage overduidelijk dat hij daar van geniet. Ditmaal wordt Carrier ervan beschuldigd dat hij het meerdere malen niet begrijpt, flaters maakt en blijft hangen op het niveau van een beunhaas (=een persoon die een vak of beroep uitoefent, zonder daarvoor de benodigde opleiding te hebben gehad ).

Vanwege dit tienerachtige niveau waarop Balthasar zich zelf bevindt ontgaat het hem volkomen dat de kwestie of Jezus historisch is of mythisch niet opgelost wordt door een paar details van Carriers argumentatie aan te vallen, maar de afwezigheid van een historische Jezus bij Paulus een enorm zwaar argument is en blijft tegen het geloof dat er een historische Jezus heeft rondgelopen.

De paar strohalmen waar historicisten zich aan vast moeten klampen om Paulus in een historische Jezus te laten geloven – ditmaal pakt Balthasar beet dat hij van Davidische afkomst is en Paulus over Jezus als mens spreekt! – pleiten geenszins voor een historische Jezus. Het past namelijk voor 100% ook in het mythicisme. Indien Paulus' geloof een mysteriegeloof was, en hij zijn geloof baseerde op bepaalde interpretatie van de Schrift en visioenen/openbaringen die hij kreeg, geloofde hij vanzelfsprekend dat Jezus als mens voortgekomen was uit het volk van de aartsvaders en uit het zaad van David. Voor die zaken had Paulus geen stamboom nodig. Hij kon dat eenvoudig concluderen uit de voor hem Heilige Schrift, zoals Balthasar letterlijk kan lezen in de tekst van Paulus die hij citeert: Rom. 1:1-3 ”...om het evangelie van God te verkondigen, dat al bij monde van zijn profeten in de heilige geschriften is beloofd: het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David.

Balthasar komt met een fatale redenatie aanzetten:

Balthasar schreef:Romeinen 1:1-6

Paulus opent zijn beroemdste brief als volgt:

Romeinen 1 (NBV21): [1] Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen, [2] dat al bij monde van zijn profeten in de heilige geschriften is beloofd: [3] het evangelie over zijn Zoon – als mens voortgekomen uit het nageslacht van David, [4] aangewezen als Zoon van God en met macht bekleed door de heilige Geest, toen Hij opstond uit de dood –, Jezus Christus, onze Heer. [5] Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van zijn naam aan alle volken gehoorzaamheid en geloof zou verkondigen – [6] ook aan u, die geroepen bent door Jezus Christus.

Paulus spreekt hier over Jezus als mens. Dit spreekt dus de non-historiciteitsthese tegen. Hoe gaat Carrier met deze tekst om?

De Schrift als bron?
Op blz. 532-533 beweert hij dat Paulus alleen maar de Schrift noemt als bron voor de kennis van de feiten over Jezus. Dat is raar, want Paulus is geen moderne historicus die op basis van geciteerde bronnen een verslag maakt. In Joodse geschriften uit Paulus’ tijd worden gebeurtenissen gelezen in het licht van de profeten. Zo zijn er Bijbelcommentaren op de profeten, waarin de vijanden van Israël worden uitgelegd als de Romeinen. De profeten zijn geen bron voor het feit dat de Romeinen er zijn, maar de feiten krijgen een bepaalde betekenis toegekend op basis van de profeten.

Zo ook hier: Paulus claimt dat wat er gebeurde met Jezus Christus, als mens voortgekomen uit David en door God tot majesteit verheven door de opstanding, al beloofd was door de profeten (vers 2). De profeten zijn voor Paulus niet de bron, maar wat er gebeurde wordt verstaan in het licht van wat de profeten beloofden.

Dit is het eerste punt dat Carrier niet begrijpt.
Fataal, omdat ten eerste jezusmythicisme niet inhoudt dat Jezus geen mens werd. Hoe kan Balthasar het jezusmythicisme bekritiseren als hij er zo blijk van geeft geen flauw idee te hebben van wat het jezusmythicisme inhoudt? Dat het hemelse wezen mens wordt behoort juist tot de kern van het mythicistische geloof. Zoals Balthasar drommels goed had kunnen weten indien hij tijdens zijn behandeling van de Hemelvaart van Jesaja iets anders gedaan had dan enkel speuren naar waar hij kritiek op Carrier kan geven.

Voor een tweede maal fataal, omdat Balthasar hier zelf via de Romeinenbrief nota bene aangeeft dat Paulus op basis van de profeten zijn evangelie verkondigt. Paulus zegt nota bene zo duidelijk als het maar kan dat de prediking van Jezus en het hele evangelie door openbaring en de Schrift gekend wordt. Het idee dat deze dingen bekend gemaakt werden door het getuigenis van discipelen van Jezus tijdens zijn leven, ontbreekt hier volledig.
Balthasar moet dit volkomen negeren en uitleggen alsof die informatie uit de Schrift niet de bron was, maar achteraf gevonden interpretaties zijn in het licht van wat er gebeurde. Maar dat is nu juist het hele punt waar het om gaat: wat betreft Paulus gebeurt er in dat leven van Jezus helemaal niets wat men niet op basis van interpretatie van de Schrift of via visioen kan opmaken. Paulus kent geen historische Jezus die een stamboom heeft. Zelfs zijn vader en moeder en geboorteplaats zijn hem onbekend. Een historische Jezus die in Galilea en in Jeruzalem optreedt, die opmerkelijke dingen doet of zegt, een historische Jezus die door de Romeinen berecht en gekruisigd wordt, ontbreekt bij Paulus. Voor Paulus is het zelfs onmogelijk dat zijn Jezus door de Romeinen is veroordeeld, want wat betreft de Romeinse overheid heeft hij niets dan lof. Hij presteert het zelfs te onderwijzen: "Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld. Wie zich tegen dit gezag verzet, verzet zich dus tegen God, en wie dat doet roept over zichzelf zijn veroordeling af. Wie doet wat goed is heeft van gezagdragers niets te vrezen, alleen wie doet wat slecht is. U wilt niets van de overheid te vrezen hebben? Doe dan wat goed is en ze zal u prijzen, want ze staat in dienst van God en is er voor uw welzijn. Maar wanneer u doet wat slecht is, kunt u haar beter vrezen: ze voert het zwaard niet voor niets, want ze staat in dienst van God, en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn."
Dit kan onmogelijk geschreven zijn door iemand die weet had dat de Romeinen een volkomen onschuldige Jezusheld ter dood hadden veroordeeld.
Paulus' afwezigheid van een historische Jezus gaat zelfs zo ver dat hij geen idee heeft van een wederkomst, maar hij met groot verlangen uitziet naar zijn komst!

Bij Paulus kan geen kennis van gebeurtenissen uit het leven van een historische Jezus waargenomen worden, noch enige interesse hierin, maar enkel worden verondersteld. Met andere woorden, Balthasar doet hier zelf een beroep op stilte (=zich baseren op wat Paulus allemaal niet zegt). Hij beschuldigt Carrier ervan waar hij zichzelf aan schuldig maakt! De historische Jezus ziet Balthasar blijkbaar met behulp van parapsychische vermogens ergens in Paulus' hoofd rondfladderen (op alle momenten dat hij geen brieven schrijft) en de inhoud van mondelinge evangelisatieprediking van Paulus waarin hij alles wat hij van apostelen vóór hem gehoord had over de historische Jezus uitlegde, kan hij kennelijk nog opvangen. Over beunhazerij gesproken!

Ten derde male fataal omdat Balthasar niet het gehele hoofdstuk 11 van Richard Carriers boek overdenkt, genaamd Het bewijsmateriaal uit de Brieven, een hoofdstuk dat zich uitstrekt van bladzijde 510 tot 595 om de afwezigheid van een historische Jezus heel duidelijk te maken, maar er twee bladzijden uit pikt, 532 en 575, om zijn argument te maken. Hoe triest deze boekbespreking die eerst zo grondig leek zo te zien ineen te klappen tot iets waar het internet in het Engels wel 13 in een dozijn van heeft.

Balthasar beseft zelfs op dit punt aangekomen nog steeds niet dat het geen pas heeft om te beredeneren dat hij gelijk heeft. De kernregel is al zovaak eerder naar voren gebracht, maar hoewel Carrier het opnieuw uitlegt in hoofdstuk 11.1 (p. 513), wat helpt het wanneer een criticus van het boek niet de moeite doet het boek te lezen zoals men dat behoort te doen:
Richard Carrier schreef:De logisch correcte manier om van bewijsmateriaal naar een conclusie te redeneren is door van de ene veronderstelling dat een hypothese waar is uit te gaan, en vervolgens te vragen hoe waarschijnlijk het specifieke bewijsstuk waar je naar kijkt in dat geval zou zijn. En daarna van de andere hypothese uit te gaan en de waarschijnlijkheid volgens díe hypothese opnieuw op waarde schat. Men genereert dus twee waarschijnlijkheidsschattingen en niet één. Het verschil in waarschijnlijkheid voor de ene of de andere hypothese is het gewicht van het bewijsmateriaal.
De reden dat ik hierop wijs is dat de meest gebruikelijke en volkomen foutieve manier waarop wetenschappers naar argumenten als de volgende kijken, is door simpelweg a priori aan te nemen dat een bepaalde interpretatie onwaarschijnlijk is. Maar dat is slechts een maatstaf voor de sterkte van uw eigen vooringenomenheid. Het is geen maatstaf voor enig logisch geldig effect van dat bewijsmateriaal op uw conclusie. De vraag die men moet stellen is niet: 'Is het waarschijnlijk dat Paulus dat bedoeld zou hebben?' maar eerder: ‘Als Paulus inderdaad een mythicistisch geloof had, is dat dan waarschijnlijk dat hij zo zou schrijven als hij schreef?’ En dan ter vergelijking: ‘Als Paulus inderdaad een geloof had gebaseerd op een historische Jezus was, is het dan waarschijnlijk dat hij zo schreef?’ Keer op keer zult u merken dat het antwoord op de eerste vraag 'Ja, vrijwel zeker' is. Dat betekent dat deze passage niet kan pleiten voor historiciteit, zelfs als Paulus een geloof in een historisch bestaand persoon had, zelfs als historicisme waar zou zijn.
Want als een passage voor praktisch 100% overeenkomt met wat men bij mythicisme kan verwachten, kan de waarschijnlijkheid ervan bij historicisme niet significant groter zijn, en dus zal het verschil op zijn best in het voordeel van geen van beide hypothesen uitvallen.

Met andere woorden, aangezien de schaarse details die historicisten aanpakken om ermee aan te tonen dat Jezus een historisch figuur was ook passen in het scenario van een mythicistische Paulus (sterker nog: die details die men kan opmaken uit de Schrift zijn juist benodigd om überhaupt een mythicistisch geloof in een redderheld te creëren en dus met 100% zekerheid te verwachten) kan het pleit niet op grond van deze details beslecht worden.


Balthasar schenkt dus ruime aandacht aan een paar slokjes water dat hij uit een enorm reservoir schept, maar vertikt het te overdenken dat met die paar slokken water het reservoir uitgeput is, terwijl het overvloedig gevuld had moeten zijn. Aangezien Balthasar het dilemma van het lege reservoir bewust negeert zal ik eerst een overzicht geven van wat hij weglaat:

In hoofdstuk 11.2 besteedt Carrier 14 pagina's aan hoe bizar de volledige afwezigheid van enige interesse in de historische Jezus bij Paulus is. Hoe in vredesnaam is het mogelijk dat Paulus het meer dan driehonderd maal over Jezus (zo aangeduid of via andere titel(s)) kan hebben zonder enige connectie met een aards leven van deze persoon? In plaats van dit feit te negeren via een redenering dat ”argument uit stilte” een drogreden zou zijn, is dit juist de beslissende factor die noodzaakt het jezusmythicisme een serieuze mogelijkheid te noemen. Het is namelijk iets wat zelfs geen enkele leek kan ontgaan. Als voorbeeld laat Carrier voorbijgaan wat Billy Wheaton en Joy Fuller in een boek schrijven:
Stel je eens voor dat één van je vrienden je een brief van twintig pagina's schrijft waarin zij hartstochtelijk haar enthousiasme over een nieuwe leraar wil delen. Deze brief heeft maar één onderwerp: de nieuwe leraar van je vriendin. Maar aan het einde van de brief weet je nog steeds niets over haar leraar. Toch presenteert Paulus de centrale figuur van zijn theologie op deze manier... Het lijkt onmogelijk voor te stellen hoe Paulus zou kunnen vermijden om zelfs maar één verhaal of gelijkenis van Jezus te vertellen - er maar niet in slaagt ook maar één fysieke eigenschap of persoonlijke kwaliteit van Jezus op te merken.


In feite kent Paulus enkel een hemelse Christus Jezus.

Carrier concludeert:
Richard Carrier schreef:Dat is allemaal gewoon bizar. En bizar betekent onverwacht, het staat gelijk aan iets zeldzaams, hetgeen weer onwaarschijnlijk betekent. Dienovereenkomstig moeten historicisten uitleggen waarom er in de brieven van Paulus geen meningsverschillen zijn over wat Jezus zei of deed, en waarom er nooit naar een specifiek voorbeeld uit zijn leven wordt verwezen als model, zelfs niet om iets aan te moedigen of te onderwijzen, of om meningsverschillen op te lossen. En waarom de enige bron waarnaar hij ooit verwijst voor alles wat hij beweert te weten over Jezus privé-openbaringen en verborgen boodschappen in de Schrift zijn.
In 1 Kor.15:1-9, waar Paulus vertelt wat hij overgeleverd heeft gekregen komt men eerst te weten dat men uit de schrift heeft geleerd dat hij stierf en opstond uit de dood, en vervolgens dat hij aan bepaalde uitverkoren personen verschenen is, waarvan hijzelf de persoon is die de laatste verschijning geschonken kreeg. Men krijgt geen enkele informatie over dat Kefas, Jakobus, de twaalf en een groep andere personen Jezus ontmoet hebben vóór zijn dood en opstanding. Er is geen enkele reden waarom men zou moeten denken dat deze personen ooit eerder met hem optrokken, met hem maaltijden deelden, getuigen waren van wat hij ooit deed en onderwees. Dezelfde situatie treft men aan in Fil. 2:5-11, waar Jezus voorgesteld wordt als een wezen dat uit de hemel nederdaalt om op aarde te sterven, om op te staan en weer terug te keren naar de hemel: voor zover men uit deze tekst kan opmaken had de schrijver ervan geen idee dat Jezus een carrière op aarde had.
Zelfs in de ene uitzondering in Paulus' schrijven, waar hij eindelijk iets schrijft dat zogenaamd gebeurde in Jezus' leven, heeft Paulus deze informatie niet via de overlevering, maar via direkte openbaring van Jezus zelf:
Paulus schreef:1 Kor. 11:23-25 Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf. In de nacht dat Jezus werd uitgeleverd nam hij brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: 'Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.' Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: 'Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken.”


Paulus ontving deze informatie via direkte openbaring van de Heer. Overigens nogal logisch omdat een historische Joodse Jezus nooit, ook niet symbolisch, opgeroepen zou hebben tot het drinken van bloed en eten van mensenvlees, noch een christelijke kerk had kunnen voorzien. Dit soort rituelen behoren tot de hellenistische mysteriegodsdiensten.

Carrier stelt terecht dat het apologetische weerwoord dat men vaak hoort, dat de vroege christenen, zowel Paulus als zijn tegenstanders, eenvoudig niet geïnteresseerd waren in wat Jezus ooit zei of deed, niet serieus kan worden genomen. Zo'n desinteresse druist in tegen alles wat men over de mens weet. Hij voegt eraan toe dat indien men dit argument serieus neemt men tevens de later geschreven evangeliën heeft ontmaskerd als fictie, want men kan niet beweren dat de christenen er op gebrand waren de herinneringen aan Jezus accuraat over te leveren terwijl ze tegelijkertijd totaal ongeïnteresseerd waren in welke herinnering dan ook aan Jezus.
Het andere argument dat men aanlevert is dat de brieven slechts 'gelegenheidsschrijfsels' zijn, die zaken behandelden die toevallig opkwamen. Dit gaat ten eerste niet op voor alle geschriften (zoals de uitvoerigste van alle brieven, de Romeinenbrief), maar indien zo, dan verschuift men het probleem enkel naar de gemeenten die Paulus gesticht hadden. Ze gaven Paulus dus nooit 'gelegenheid' om het over de aardse Jezus te hebben.
We horen Paulus simpelweg nooit iets zeggen in de trant van: "van Jakobus, die de broer van Jezus was in het leven, hoorde ik dat Jezus x zei/deed..." of antwoorden: "Petrus zegt duidelijk dat Jezus x zei, dus waarom is jullie leer in strijd met x?" , of zoiets beweren als "mijn ontvangen openbaringen van Jezus zijn net zo goed als de informatie van die andere apostelen die de man persoonlijk hebben gekend", of iets vergelijkbaars.

Carrier haalt Gerd Lüdemann aan, die zich nooit als mythicist uitsprak, maar in een essay uit 2010 Paul as a Witness to the Historical Jesus (p.211-212) dit te zeggen heeft:
Gerd Lüdemann schreef:Niet één keer verwijst Paulus naar Jezus als een leraar, of naar zijn woorden als onderwijs, of naar welke christenen dan ook als discipelen. In dit opzicht is het van het grootste belang dat wanneer Paulus 'uitspraken van Jezus' aanhaalt, het nooit op die manier wordt bedoeld. Integendeel, zonder enige uitzondering schrijft hij dergelijke uitspraken toe aan 'de Heer'... Paulus dacht dat een persoon genaamd Jezus had geleefd en dat hij nu aan de rechterhand van God in de hemel zat. Toch toont hij slechts een vluchtige kennismaking met tradities die verband houden met zijn leven en nergens een onafhankelijke kennis ervan. Kortom, Paulus kan niet worden beschouwd als een betrouwbare getuige van de leringen, het leven of het historische bestaan ​​van Jezus.
Lüdemann wijst ook de verontschuldigingen die historicisten bedenken af als ongeloofwaardig (p.211):
Gerd Lüdemann schreef:Het argument dat Paulus er van uit kon gaan dat zijn lezers bekend waren met deze feiten omdat hij ze ooit al had doorgegeven in zijn zendingsprediking, is niet overtuigend. Hij kon veronderstellen, en deed dat ook, dat zij enige bekendheid hadden met de Griekse vertaling van de Schrift, de Septuaginta, die door hemzelf of eerder door de plaatselijke Joodse gemeenschap aan zijn bekeerlingen werd doorgegeven. Om deze reden citeert hij het herhaaldelijk en specifiek in de loop van zijn uiteenzettingen en ethische leringen. Maar wanneer Paulus zelf de inhoud van zijn zendingsprediking in Korinthe samenvat (1 Kor. 2:1,2; 15:3-5), is er geen enkele aanwijzing dat een verhaal over Jezus’ aardse leven of een verslag van zijn aardse leringen er een essentieel onderdeel van was... In de brief aan de Romeinen, waaraan geen missionaire prediking van de apostel voorafgaat, en waarin hij probeert de belangrijkste punten van het geloof samen te vatten, vinden we geen enkele directe aanhaling van de leer van Jezus. Men moet met enige verbazing vaststellen dat de leringen van Jezus een minder cruciale rol lijken te spelen in het religieuze en ethische onderwijs van Paulus dan het Oude Testament.
Gerd Lüdemann is niet de enige die maar één stap verwijderd is van mythicisme. Carrier geeft voorbeelden van wat andere geleerden uitspraken:
Margaret Baker schreef:Centraal in de prediking van Paulus staat niet de leraar uit Galilea, maar de verlosser uit de hemel. Waarom? [uit zijn brieven zou je moeten concluderen dat] de Jezus die slechts een leraar uit Galilea was, al heel vroeg uit de traditie verdween, zo vroeg dat je je afvraagt ​​of hij überhaupt ooit heeft bestaan.
Kurt Noll schreef:Dit essay laat zien dat Jezus niet relevant was voor de constructie, consolidatie en overdracht van de verschillende vroege christenen die ons uit de bronnen bekend zijn. Zelfs als men aanneemt dat er een historische Jezus bestond en een sleutelrol probeerde te spelen in de beweging die hem overleefde, verdwenen zijn eigen bijdragen op het moment dat hij van het toneel verdween. Vanaf dat moment waren de Jezus-memes die overleefden en werden gerepliceerd de memes waarvan de pleitbezorgers het meest effectief reguliere onderwijsevenementen, rituele versterkingen en institutionele structuren konden construeren die waren ontworpen om de neiging tot afvalligheid te verslaan. Het was in de eerste plaats Paulus die daartoe in staat was, en de erfgenamen van Paulus (vrijwel uitsluitend niet-Joden) die konden voortbouwen op de fundamenten die hij had gelegd. Voor zover de Jezus van de canonieke evangeliën enig DNA bewaart uit pre-Evangelie-fasen van de evolutie van de religie, is die DNA afkomstig van Paulus, niet van de Jeruzalem-zuilen, en zeker niet van een hypothetische historische Jezus. (Is this not the Carpenter, p. 266)
Nikolaus Walter komt tot de conclusie dat veel uitspraken van Jezus in de evangeliën gefabriceerd zijn via uitspraken van Paulus.

In zijn meest recente blogartikel laat Carrier nog Robyn Faith Walsh voorbijgaan, een jonge associate professor aan de universiteit van Miami, die zich onderscheidt als radikaal, maar toch net niet zo radikaal dat ze de laatste stap neemt. Om vast te blijven houden aan het concept van een historische Jezus komt ze met deze ingenueuze redenatie:
Robyn Faith Walsh schreef:…Paulus biedt een verhaal over Christus aan, omdat hij Jezus nooit heeft gekend. Hij vertelt ons zelden iets over de historische Jezus. Het maakt hem niet zoveel uit. Hij krijgt daar geen gezag van. Ja, hij vertelt ons dat Petrus en Jakobus er nog zijn. Die jongens ontlenen autoriteit aan het feit dat ze de historische Jezus gekend hebben, maar ze hebben niets opgeschreven. Paulus deed wel aan schrijven. En hij verkrijgt zijn autoriteit vanwege dat hij over de meest recente informatie beschikt. Hij praat met de verrezen Christus en dat is dus wat hij benadrukt.
Deze schitterende en door-en-door cynische redenering redt de historische Jezus, maar de prijs die men ervoor moet betalen is een bijzonder opportunistische Paulus, die moedwillig er alles voor doet om maar niet per ongeluk iets te zeggen over de historische Jezus waarmee hij zou kunnen worden gezien als ondergeschikt aan de grote jongens in Jeruzalem, maar vanalles uitkraamt ter eigen glorie en status. Het wordt gaandeweg een mooi volkje, die scheppers van het christelijk geloof. Eerder merkte ik op dat historicisten opgescheept zitten met een Matteüs en Lukas die moedwillig de broer van Jezus hebben weggefilterd uit de geschiedenis. Het zijn blijkbaar allemaal schrijvers die niets op hebben met gewoon oprecht en eerlijk zijn.

Carrier geeft dit antwoord op de zienswijze van Walsh:
Richard Carrier schreef:Is er enig bewijs in Paulus dat “die jongens autoriteit ontlenen aan het feit dat ze de historische Jezus kenden”? Nee. Integendeel, deze netelige kwestie is opvallend afwezig in de brieven van Paulus: dat zij Jezus kenden en hij niet, is nooit een argument dat hij ooit onder ogen moet zien of weerleggen. Voor zover Paulus er weet van schijnt te hebben, was de eerste keer dat Petrus en zijn groep Jezus ooit zagen nadat Jezus stierf, en wisten ze alleen dat hij stierf op basis van de Schrift (dit is tenslotte letterlijk wat 1 Korintiërs 15:3-5 zegt). Er is een reden waarom Paulus nog nooit heeft gehoord dat iemand een ‘discipel’ van Jezus is, en waarom zijn definitie van ‘apostel’ eenvoudigweg is dat iemand een visioen van Jezus ontving (zie 1 Korintiërs 9, waar er geen idee is van een andere manier om te zien Jezus; Romeinen 10:12-16, waar het Grieks duidelijk maakt dat hij het over apostelen heeft; enzovoort). Paulus beweert ook nooit dat hij een grotere autoriteit heeft, omdat hij “het laatst” met Jezus sprak. Dat is een hypothese, geen feit. En het is ook geen goede hypothese. Als je het naspeurt, gaat dat idee gewoon niet op; integendeel, precies het tegenovergestelde komt naar voren: in Galaten 1 maakt Paulus duidelijk dat de enige respectabele manier om Jezus werkelijk te hebben gezien, door een visioen was. Ja, het idee dat Paulus op de een of andere manier met de discipelen in strijd was omdat ze waren uitgekozen voordat Jezus stierf, is een idee dat men in de theologische wereld keer op keer herhaald ziet worden. Maar als je het op geldigheid nagaat, valt het uit elkaar. Er is niets in Paulus wat daar op wijst. Het is dus een veelvuldig gegeven reden om in historiciteit te geloven. Maar het is een heel slechte reden.




In hoofdstuk 11.3 vervolgt Carrier met de brieven van Jakobus en 1 Petrus, die al even bizar zijn, aangezien ook die gespeend zijn van enige informatie over een historische Jezus, maar in plaats daarvan ethische leringen baseren op passages uit de Joodse Schrift. In 1 Petrus komt men net als in de Romeinenbrief van Paulus weer tegen dat alle aardse overheid (van de hoogste instantie de keizer tot gouverneurs die hij heeft afgevaardigd), “door God is aangesteld om de boosdoeners te straffen en te belonen wie goed doen”. Opnieuw kan dit niet geschreven zijn door iemand die weet heeft van de onrechtvaardige terdoodveroordeling van Jezus door de Romeinen. Wel komt men in dezelfde brief tegen dat Christus weliswaar “naar het lichaam” gedood werd, maar daarna “naar de geest tot leven gewekt” om een boodschap te prediken aan de geesten die in de onderwereld gevangen zaten, om daarna weer op te stijgen naar de hemel. Een geloof dat overeen komt met wat men in de Hemelvaart van Jesaja kan lezen, oftewel wat geheel overeenkomt met jezusmythicisme.

In hoofdstuk 11.5 behandelt Carrier in 15 pagina's de brief aan de Hebreeën, die mogelijk vóór het jaar 70 al geschreven is, waarin de historische Jezus opnieuw totaal afwezig is, hoewel de brief praktisch geen ander onderwerp kent dan Jezus. Het meest frappante van deze brief heb ik zelf altijd hoofdstuk 11 gevonden, een ellenlang hoofdstuk waar Jezus eindelijk volledig afwezig is, omdat het onderwerp is wat geloofshelden van alle eeuwen wel niet uit voorbeeldig geloof tot stand hebben gebracht, en de schrijver van de brief niet op het idee komt dat er wat dat betreft iets over Jezus vermeld zou kunnen worden.
De Jezus van de schrijver van de Hebreeënbrief is opnieuw enkel een hemelse Jezus, opnieuw in overeenkomst met de Hemelvaart van Jesaja. De schrijver schijnt zelfs in gedachten te hebben dat Jezus' gehele missie ergens anders dan op aarde plaatsvond:

Hebreeën 8:1-5 schreef:De kern van mijn betoog is dat wij een hogepriester hebben die in de hemel plaatsgenomen heeft aan de rechterzijde van de troon van Gods majesteit en die de dienst vervult in het ware heiligdom, de tent die door de Heer en niet door mensenhanden is opgericht. Iedere hogepriester wordt aangesteld om gaven en offers op te dragen, en dus heeft ook hij iets nodig dat hij kan offeren. Op aarde zou Jezus geen priester zijn, want daar zijn al priestersdie offergaven opdragen zoals de wet voorschrijft. Zij verrichten hun dienst in wat de afspiegeling en de voorafschaduwing is van het hemelse heiligdom, zoals dat aan mozes geopenbaard werd.
Na een uitvoerige beschouwing van allerlei zaken in de brief komt Carrier met deze conclusie:
Richard Carrier schreef:Al deze kenmerken van de tekst van de Hebreeënbrief die ik ben langs gegaan zijn niet onmogelijk om in het historicisme in te passen. Maar ze zijn wel degelijk minder waarschijnlijk. Als Hebreeën geschreven zou zijn door iemand die alleen maar wist van een kosmisch lijdende en stervende Christus, dan is de inhoud ervan in wezen precies wat we zouden verwachten. Maar het is verre van 'precies wat we zouden verwachten' als we moeten uitgaan van een historische Jezus. In feite is het, vooral als geheel, zeer onverwacht. Sommige passages kunnen worden geïnterpreteerd als verhulde verwijzingen naar ofwel een historische ofwel een kosmische Jezus, hoewel zelfs die vaak merkwaardig dubbelzinnig zijn als er een historische Jezus mee bedoeld wordt. Dus zelfs díe passages zijn enigszins onverwacht, vooral als we merken hoe consistent dit het geval is. Ondertussen zijn sommige passages ronduit bizar als we uitgaan van historiciteit, maar wel geheel te verwachten als we uitgaan van een mythische Jezus.

Dit is de stand van zaken waar men mee geconfronteerd wordt en dit alles slaat Balthasar over. Het kan volgens hem allemaal genegeerd worden met de simpele redenering: "Als je voor ogen houdt dat het argument uit stilte (argumentum e silentio, argument from silence) bijna altijd een drogreden is, kun je grote delen van bepaalde bijdragen aan de kant schuiven als ongeldig."
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Deel 31 vervolg

Het argument dat Balthasar wil maken is dat wanneer Paulus het woordje "voortbrengen uit vrouw" gebruikt dat automatisch "geboren" betekent, eenvoudig omdat dat nu eenmaal de gang van zaken is in de wereld. Indien iemand voortgebracht wordt moet hij geboren zijn. Als "bewijs" haalt hij het Griekse woordenboek erbij: "Wie een Grieks woordenboek opslaat ziet dat ginomai + ek betekent ‘geboren worden uit’, ‘kind zijn van’, ‘afstammen van’ (zie het nieuwe Grieks-Nederlands woordenboek, en LSJ s.v. I)."

Wanneer men deze zaak echter uitvoerig bestudeert, komt men erachter dat het werkwoord ginomai toch eenvoudig niets anders betekent dan "voortbrengen, worden, maken". Voor “geboren worden” heeft men in het Grieks een ander werkwoord: gennao. Men kan “voortgebracht uit vrouw” vanzelfsprekend vertalen met “geboren uit vrouw” omdat het beter klinkt, maar Paulus vond het niet beter klinken, hij zei het niet. En zelfs al zou hij het gezegd hebben met het woordje “geboren", dan nog zou het niets zeggen over een letterlijke menselijke geboorte van Jezus.
"Geboren uit vrouw" is in de semitische cultuur namelijk een vaststaande uitdrukking om een mens mee aan te duiden, net zoals de uitdrukking ”zoon des mensen” eenvoudig ”mens” betekent. Met ”geboren uit een vrouw” geeft men een bepaalde klemtoon op de nietigheid en vergankelijkheid van de mens. Men komt het tegen in het boek Job, waar het dichterlijke parallellisme (=tweemaal hetzelfde zeggen maar op een verschillende manier) dat laat zien:

15:14 Wat is de sterveling, dat hij rein zou zijn,
en dat wie uit een vrouw geboren is, rechtvaardig zou wezen?

25:4 Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God,
of hoe zou hij rein zijn, die uit een vrouw geboren is?

Deze vaststaande uitdrukking, die men ook in teksten uit de dodezeerollen tegenkomt, komt men in het evangelie van Matteüs vertaald in het Grieks tegen in Mt. 11:11:

“Voorwaar, ik zeg u, onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan groter dan Johannes de Doper”.

Hier zegt Jezus dus eenvoudig dat er geen eerbiedwaardiger mens heeft rondgelopen dan Johannes de Doper. Matteüs die de Hebreeuwse uitdrukking in het Grieks weergeeft gebruikt hier het normale woord “geboren” , γεννητοῖς , van het werkwoord γεννάω (gennaó), 'geboren worden'. Maar de betekenis ervan heeft, zoals gezegd, niets te maken met een gedachte aan geboren worden. De frase drukt 'menszijn' uit.

Nu komt ook Paulus aan met een soortgelijke frase in Galaten 4:4:

”Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn zoon uitgezonden, voortgekomen uit vrouw, voortgekomen onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.”

Men ziet dat de zin eenvoudig betekent ”...heeft God zijn zoon uitgezonden als mens, als iemand onderworpen aan het menszijn.” De centrale gedachte van Paulus is dat Jezus in de wereld van het vlees moest worden ondergedompeld, helemaal net als wij zijn.


Dat laatste wordt duidelijk uit de contekst. Ik geef hier in moderne bewoordingen de strekking van Paulus' redenatie:


”Ik bedoel dit: zolang een erfgenaam onmondig is, ook al is hij al de eigenaar van de hele erfenis, verschilt hij in niets van de slaaf. Op dezelfde manier waren ook wij onderworpen aan de machten van de wereld. Maar toen de tijd gekomen was zond God zijn zoon, als mens en als iemand onderworpen aan het menszijn*, dus exact zoals wij zijn, om ons vrij te kopen van deze onderworpenheid en ons kinderen van God te maken. Toen u God nog niet kende was u onderworpen aan goden die geen goden zijn. Maar nu bent u geen slaven meer, maar kinderen van God en erfgenamen.”

(*Ik vertaal hier “voortgekomen onder de wet” met ”als iemand onderworpen aan het menszijn”. Een alternatieve vertaling zou zijn ”als Jood”. Het is imho onduidelijk welke van de twee te preferen is. Paulus' beeldspraak en argumentering is imho niet erg helder.)


Men ziet dat in deze hele redenatie Paulus geen enkele gedachte heeft dat iets te maken heeft met een letterlijke geboren worden van Jezus uit een vrouw. Uiteraard kan men ook onmogelijk hieruit opmaken dat hij niet in een letterlijke geboorte van Jezus geloofde. De geboorte van Jezus, zijn ouders, zijn jeugd, de plaats van geboorte en opgroeien, al die zaken spelen eenvoudig geen enkele rol in Paulus' gedachten.


Men ziet dit ook in de voorbeelden die Gulotta erbij haalt om te laten zien dat ”voortbrengen” wel degelijk ”geboren worden” kan betekenen en door Tim Widowfield becommentarieerd worden. Gulotta geeft twee voorbeelden uit Josephus en één van Plato waar in de tekst ”voortbrengen” gebruikt wordt in de zin van ”geboren worden” (blijkbaar de enige drie die hij kan vinden uit duizenden voorbeelden van het gebruik van het werkwoord "voortkomen, worden, maken"). Maar wanneer men die voorbeelden bekijkt ziet men onmiddellijk dat de zinnen niets te maken hebben met ”geboren worden”, maar eenvoudig betekenen dat iemand een kind kreeg, of kinderen produceerde:

Josephus: ”Nu was Lea erg bezorgd over de liefde van haar man voor haar zus; en ze verwachtte dat ze beter gewaardeerd zou worden als ze hem kinderen zou schenken (letterlijk: “voortbrengen”): dus smeekte ze God voortdurend”.

Josephus: “Maar God zond een gevaarlijke ziekte over het kind dat werd voortgebracht aan David uit de vrouw van Uria”.
De zin houdt zich totaal niet bezig met “geboren worden”. De zin staat in goed Nederlands gelijk aan zeggen “Het kind dat David kreeg via de vrouw van Uria”.

Plato: “Wanneer [hem] een zoon wordt voortgebracht, volgt de timocratische man eerst zijn vader, treedt in zijn voetsporen en ziet hem dan...”

Weer heeft een zin als deze totaal niets te maken met het proces van geboren worden. In het Nederlands zou men eenvoudig zeggen “Wanneer een man een zoon krijgt”.

In geen enkele instantie hebben deze uitspraken iets te maken met een gedachte in het hoofd van de schrijver aan “geboren worden”. De conclusie van Gulotta "All this means that the Pauline corpus supposes Paul knew that Jesus was born of a human mother" is eenvoudig een conclusie die men niet kan trekken. Integendeel, de volledige afwezigheid van Jezus' moeder is wat het schrijven van Paulus kenmerkt, hoewel men ook daaruit niet kan concluderen dat Paulus dacht dat Jezus geen moeder had. We weten eenvoudig niet hoe en wat hij erover dacht. En dat wist men nog gedurende een lange tijd niet. In de Hemelvaart van Jesaja heeft zijn moeder opeens een naam maar wordt hij nog steeds niet geboren. In Balthasars woorden: "Na twee maanden ziet Maria opeens - plop - een baby, en lijkt het alsof ze nooit zwanger is geweest." En in de fantasie die Markus verzint komt de schrijver niet eens op het idee om hem een vader te geven, laat staan een stamboom.
Overigens zegt Carrier ook niets meer dan wat ik hier uitspreek. Ik hoor hem op zijn blog tegen Gulotta dit uitspreken:
Richard Carrier schreef:Gullotta lijkt te denken dat ik beweer dat Paulus absoluut niet bedoelde dat Jezus menselijke ouders had; terwijl ik in feite aan de a fortiori kant van mijn foutenmarge, de bovengrens van mijn waarschijnlijkheid (dat 1 op 3 kans dat Jezus bestond, dat is de feitelijke conclusie van mijn boek), alleen maar betoog dat we dat niet kunnen zeggen (op basis van het schaarse en dubbelzinnige bewijsmateriaal dat we hebben). Misschien bedoelde Paulus te zeggen dat hij menselijke ouders had. Misschien niet. Het is onduidelijk. Dat het onduidelijk is, is op zichzelf wel vreemd (waarom zou Paulus zo vreemd, ontwijkend en onduidelijk spreken over de afkomst van Jezus?).


Wat betreft Balthasars beroep op het woordenboek, dat stelt dat ginomai + ek betekent ‘geboren worden uit’, ‘kind zijn van’, ‘afstammen van’, realiseert hij zich niet dat (voor zover Gulotta het onderzocht) Galaten 4:4 de enige plaats is in de gehele literatuur waar de frase “voortgekomen uit vrouw” gebezigd wordt. Weliswaar wordt de frase nog éénmaal gebruikt, namelijk Origenes in zijn Contra Celsus (1.70) betoog, maar hier moet men aannemen dat hij eenvoudig letterlijk deze frase uit de Galatenbrief in zijn hoofd heeft en naspreekt:

"Bovendien blijkt onbetwistbaar dat Hij na Zijn opstanding een stukje vis at; want volgens onze visie heeft Hij een (waar) lichaam aangenomen, als iemand voortgekomen uit vrouw."

Men ziet dat de frase door Origenes aangevoerd wordt om er een leerstellige zaak mee te beklinken, de ware mensheid van zijn idool Jezus. Bart Ehrman (in: The Orthodox Corruption of Scripture: The Effect of Early Christological Controversies on the Text of the New Testament) laat weten:
Bart Ehrman schreef:Het vers [Ga. 4:4] werd door de [tweede-eeuwse] orthodoxen gebruikt om zich te verzetten tegen de gnostische bewering dat Christus via Maria kwam ‘als water door een pijp’, waarbij hij niets van het kanaal in zichzelf opnam; want hier stelt de apostel dat Christus “uit een vrouw werd gemaakt” (dus Irenaeus, Adv. Haer. III, 22, 1, en Tertullianus, de carne Christi, 20). Irenaeus gebruikt de tekst ook tegen docetisten om aan te tonen dat Christus eigenlijk een man was, in die zin dat hij uit een vrouw kwam (Adv. Haer. V, 21, 1).
Dit brengt ons tot de netelige vraag of de hele frase of passage in Paulus wel authentiek is, of misschien later aangebracht is als gevolg van latere ruzies aangaande de juiste leer. De gerenommeerde scholar J.C. O'Neill (1930-2004) heeft zich ooit in 1972 uitvoerig beziggehouden met de Galatenbrief en kwam tot de conclusie dat die bijzonder incoherent is en bijgevolg op vele plaatsen de hand van diverse interpolators vertoont. Voor iemand die daar in geïnteresseerd is: hier een link om in een volgend bijbels moeras weg te zinken. Uitsluitsel hierover krijgt men nooit, maar wel een idee van wat er met die incoherentie wordt bedoeld.
Hier is een door Daniel Jon Mahar voorgestelde reconstructie van Marcions versie van de Galatenbrief 4:3-6:

Als man zeg ik:
Toen we nog maar nauwelijks geboren waren,
Waren wij tot slaaf gemaakt
Onder de elementen van de kosmos.
Maar toen de volheid van de tijd aanbrak,
Heeft God zijn Zoon uitgezonden,
Opdat hij hen die onder de wet waren zou kunnen kopen,
En opdat we adoptie zouden mogen ontvangen.
God zond de Geest van zijn Zoon uit
In jullie harten, roepend: “Abba, Vader”.

Onder "de elementen van de kosmos" zou Marcion verstaan "engelachtige (demonische) geesten die de natuurkrachten beheersen"
(de opvatting komt men tegen in Jubileeën 2:1vv, I Henoch 59:15,20-23, II Henoch 12:1, 15:1, 16:7, 19:3,23, Testament van Salomo 8:2). Maar men kan de frase ook verstaan als "regels, wetten, basisprincipes van het bestaan".
Volgens Tertullianus zou Marcion de woorden "voortgekomen uit vrouw, voortgekomen onder de wet" en andere zaken hebben weggeknipt. Iets wat uiteraard mogelijk is.





Maar nu terug naar Richard Carrier. Hij komt aan met deze zienswijze:
Richard Carrier schreef:Paulus gebruikt ginomai uitsluitend in de betekenis van ‘voortkomen, maken, worden’. Wanneer hij het over daadwerkelijke geboorten heeft gebruikt hij uitsluitend het woord voor 'geboren worden', gennaô. We moeten het idioom van Paulus volgen: hij maakt deze keuze om zijn eigen persoonlijke, opzettelijke redenen, en is daarin consistent.
Ik zie niet in waarom dat niet heel redelijk is. Het is weliswaar zo dat men met Balthasar kan opmerken “Maar dit zegt allemaal weinig binnen het kleine corpus van de brieven. In feite zijn er maar vier plekken waar Paulus dit laatste woord voor een menselijke geboorte gebruikt. Bij vier tegen twee kun je niet zeggen dat het ene woord favoriet is.” Zijn opmerking erachteraan “Dat is de eerste flater” is echter zijn eigen flater, want het slaat eenvoudig nergens op. Carrier zegt ten eerste niet dat het Paulus' favoriete woord is, maar “of human birth his preferred word for being born is gennao” (p.576), oftewel “wanneer hij een menselijke geboorte in zijn hoofd heeft geeft hij de voorkeur aan het werkwoord gennao [=geboren worden]”. Een ten tweede, hoewel er geen overvloed is aan voorbeelden moet men wel degelijk tot de conclusie komen dat het mogelijk is dat Paulus er behoefte aan had om soms het woord “voortgebracht” bewust te gebruiken om onderscheid te maken met "geboren worden", dus om de gedachte te vermijden dat het om een letterlijke geboorte gaat. Of dat de reden is laat ik in het midden. Wat ik wel met stelligheid kan zeggen is dat men uit zijn frase “voortgekomen uit vrouw” niet kan concluderen dat Paulus op de hoogte was van een aardse geboorte van Jezus een halve eeuw eerder uit een aardse moeder, net zo goed als dat men uit zijn “voortgekomen uit het zaad van David” niet kan concluderen dat hij op de hoogte was van een aardse vader en een stamboom. De laatstgenoemde frase valt eenvoudig niet uit in het voordeel van het historicisme en ten nadele van het mythicisme. Hoe gemakkelijk Paulus zaken als figuurlijk kan beschouwen wordt al meteen duidelijk wanneer men leest in de Galatenbrief dat de gelovige christenen allemaal “zonen van God” worden genoemd (Gal. 3:26), in praktisch één adem erachteraan ook nog “zaad [=nakomelingen] van Abraham” (Gal. 3:29) en om het nog eens overduidelijk te maken “kinderen van de vrije vrouw” (dwz. van Abrahams vrouw Sara) (Gal. 4:31). Balthasar schrijft: "We kunnen er al met al (nagenoeg) zeker van zijn dat Paulus over Jezus Christus spreekt als menselijke afstammeling van David." Natuurlijk! Weer komt het bij Balthasar niet aan dat geen jezusmythicist dat ontkent. Hij valt in dezelfde domme val als Gullotta en alle andere critici van Carrier die wél graag willen bekritiseren, maar niet eens eerst zijn boek lezen:
Richard Carrier schreef:Gullotta laat hier echt de bal vallen. Hij moet de tientallen pagina's in OHJ hebben overgeslagen waar ik nauwgezet uitleg dat mythicisme ook met zich meebrengt dat Jezus kortstondig een mens was. Inderdaad een joodse man. En Gullotta zegt dat eerder in hetzelfde artikel zelfs! (Mythicisme stelt dat Jezus “een incarnatie gemaakt van Davidisch vlees” onderging, p. 323.) Dus hoe kan aantonen dat Paulus zei dat Jezus een mens was, überhaupt tegen het mythicisme ingaan?

“Mythisme zegt dat God een menselijk lichaam voor Jezus vervaardigde, zodat hij kon sterven.” "Ah! Maar Paulus zegt dat Jezus een menselijk lichaam had! Dus je theorie is onjuist!” Wat??
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Deel 32 is theologisch gebabbel waar de schrijver een ander beschuldigt van het ontwikkelen van “bizarre fantasie”, terwijl hij – typisch voor iedere persoon die ooit dacht dat het christelijk bijgeloof zo serieus moet worden genomen dat het de moeite waard is er Koine-Grieks voor te leren – geen enkel besef heeft van hoe bizar überhaupt alle theologische christelijke credo's zijn, om te beginnen met “een hemels personage dat de gestalte van God heeft dat afstand doet van het gelijk zijn aan God om tijdelijk in een mens te veranderen om de menselijke zondenlast op zich te nemen en af te betalen via een kruisdood waar God zo blij mee is dat hij hem als beloning zo hoog verheft dat heel spoedig iedere knie in de hemel en op aarde zich voor hem zal buigen”. Deze absdurditeit van Paulus neemt de christengelovige zelfs 2000 jaar later nog zo serieus dat hij/zij er zelf in gelooft.

Balthasar eindigt zijn betoog met
Balthasar schreef:Over Jezus als zoon van David en gezalfde spreken zonder dat hij als Joods mens op aarde geleefd heeft, zou in de context van de Joodse godsdienst van de eerste eeuw zoals die uit de bronnen blijkt, absurd zijn.
Maar de hierboven genoemde kern van het christelijk geloof is veel en veel absurder in de contekst van het Joodse geloof waar men helemaal niet doet aan de verering van mensgoden, noch aan mensenoffers! Al het religieuze geloof en alle religieuze argumentatie van de oudheid is voor ons moderne mensen een vat vol absurditeiten. Maar daarenboven kent men Paulus exact als deze verschijning die Balthasar absurd noemt! Paulus laat in al zijn brieven zien dat hij over Jezus enkel spreekt als iemand die niet of op zijn hoogst enkel als mythische voorstelling op aarde geleefd heeft. Er ís voor Paulus geen historische Jezus waar iets over te zeggen valt. En dat feit overtreft eenvoudig de logica van redenaties die hem willen laten geloven in details over een historische Jezus.



Er is absoluut niets absurds aan dat Paulus een notie zou hebben dat God Jezus in menselijke vorm de wereld in deed komen letterlijk uit zaad direct afkomstig van David. Op dezelfde manier dat de gelovige gelooft dat God letterlijk Adam maakte en letterlijk Eva uit een onderdeel van Adam maakte en letterlijk de gelovigen later een onvergankelijk opstandingslichaam zal maken. Dat is eenvoudig een koud kunstje voor God en dus voor iedere gelover, één wonder meer voor iemand die al in duizend gelooft. Geloven dat Jezus letterlijk uit het zaad van David voortkomt is voor de gelover niet meer dan de openbaring van één geheimenis meer dat voordien verborgen is geweest.

Carrier laat in OHJ op pagina 580-581 weten dat Irenaeus in zijn Tegen alle ketterijen documenteert dat hieraan verwante opvattingen heel gewoon waren, zoals de kerkvader laat zien in 1.1.1, 1.5.6 en 1.8.4:

1.1.1 "Eindelijk besloot deze Bythus om vanuit zichzelf het begin van alle dingen uit te zenden, en deponeerde deze productie (die hij had besloten voort te brengen) in zijn tijdgenoot Sige, net zoals zaad in de baarmoeder wordt afgezet. Nadat zij dit zaad had ontvangen en zwanger werd, bracht zij Nous ter wereld, die zowel gelijkaardig als gelijk was aan degene die hem had voortgebracht, en die als enige in staat was de grootsheid van zijn vader te begrijpen."

1.5.6 "Maar ze bevestigen verder dat de Demiurg zelf onwetend was over de nakomelingen van zijn moeder Achamoth...Ze maakte misbruik van deze onwetendheid om het (haar productie) in hem te deponeren zonder dat hij het wist, zodat ...het aldus gedragen werd als in een baarmoeder in dit materiële lichaam,..."

1.8.4 "De vrouw, nogmaals, die het huis veegt en het geldstuk vindt, zegt dat ze de Sophia hierboven aanduidt, die, nadat ze haar enthymesis (=innerlijke gesteldheid voorgesteld als stof) had verloren, deze later terugvond, nadat alle dingen waren gezuiverd door de komst van de Verlosser. Daarom werd deze stof volgens hen ook weer in Pleroma (=volheid van goddelijke machten) opgenomen."

Op zijn blog voegt Carrier hier een later gevonden voorbeeld aan toe, één die men in de Babylonische talmoed aantreft, Niddah, folio 16b:

Hanina b. Papa gaf de volgende uiteenzetting: De naam van de engel die verantwoordelijk is voor de conceptie is 'Nacht', en hij neemt een druppel [sperma] en plaatst deze in de aanwezigheid van de Heilige, gezegend zij Hij, en zegt: 'Heerser van het universum, wat zal het lot van deze druppel zijn? Zal het een sterke man of een zwakke man voortbrengen, een wijze man of een dwaas, een rijke man of een arme man?'
Richard Carrier schreef: Als de Joden zo gemakkelijk met dit bizarre idee zouden kunnen aankomen, dan zou het idee dat God een van die druppels van David zou kunnen opslaan die de engel aldus ter inspectie zou hebben afgeleverd – allemaal om Zijn geheime plan uit te voeren om Satan te verslaan en een anderszins mislukte profetie te vervullen. – niet eens vreemd genoemd kunnen worden. Het is niet vreemder dan het “feit” dat Paulus zonder blikken of blozen vertelt dat God onze toekomstige opstandingslichamen voor ons in de hemel “bewaart” (in 2 Korintiërs 5).

Carriers standpunt is:
Richard Carrier schreef:Wanneer ik dus de kant kies van de letterlijke lezing, doe ik dat niet omdat dat nodig is, alsof het mythisme dat van mij verlangt. Ik doe dit omdat ik denk dat het bewijsmateriaal aantoont dat dit waarschijnlijker is.
Op pagina's 576-577 laat Carrier weten dat de letterlijke lezing voor een eerste eeuwer die aan interpretatie deed van de Heilige Schrift sowieso voor de hand ligt, omdat de oorspronkelijke profetie op geen enkele andere manier zou kunnen uitkomen. Hier volgt een letterlijke vertaling van de profetie:

[Profeet tegen David:]“Wanneer je dagen vervuld zijn, en je rust bij je voorvaders, zal ik jouw zaad doen opkomen (plaatsen, instellen, installeren, voortbrengen, Septuaginta: verwekken), die na jou zal komen, uit jouw ingewanden (Septuaginta: buik), en hem een bestendig koningschap schenken. Hij zal een huis bouwen voor mijn naam en ik zal zijn koninklijke troon voor eeuwig bevestigen. (2 Sam. 7:12-14)

Carrier redeneert dat deze profetie voor de eerste eeuwse lezer eenvoudig bewezen was onwaar te zijn, de troon van Davids nageslacht was helemaal niet eeuwig.
Om profetieën te redden moeten gelovigen altijd aan herinterpretering doen. Het ligt zelfs voor de hand te denken dat Paulus zo'n tekst als deze op een andere manier uitlegt dan die oorspronkelijk bedoeld werd. Men kan de belofte redden door de tekst zo te lezen dat God, via zaad van David te bewaren, ooit één opvolger, één direkte zoon van David zal laten verschijnen die eeuwig op zijn troon zal zitten, namelijk de ultieme Zoon van God. Het huis dat hij zou bouwen zou in Paulus' gedachten uiteraard de christelijke gemeenschap zijn.

In zijn boek uit 2020 Jesus from Outer Space (p. 174,175) legt Carrier het uitvoeriger uit dan in OHJ:
Richard Carrier schreef:Deze profetie, letterlijk gelezen, zegt duidelijk dat het de zoon van David zou zijn, wiens troon eeuwig zal blijven bestaan, en die de Zoon van God zal worden genoemd, en die een 'koninkrijk' en 'een huis van God' zal bouwen. Toen het oorspronkelijk werd geschreven, ging het uiteraard over Salomo [en zijn nakomelingen]. Maar latere joden gingen er al van uit dat het een verwijzing was naar een toekomstige messias - omdat het anders al lang niet waar was gebleken: Salomo's troon duurde niet eeuwig. En wat Paulus zegt in Romeinen 1:3 is zeker afgeleid van deze passage, omdat dit de enige profetie in de Schrift is die spreekt over de Zoon van God die specifiek uit het zaad van David komt.
Als deze passage zou worden gelezen als een pesher – een oude Joodse methode om de Schrift te herinterpreteren, in de veronderstelling dat deze terughoudend was samengesteld maar verborgen en cryptische betekenissen bevatte die alleen de wijzen konden onderscheiden – een methode om de Schrift te lezen waarvan we weten dat de sektarische Joden in Qumran, die veel overeenkomsten hebben met christenen, het obsessief praktiseerden - zouden we heel gemakkelijk kunnen concluderen dat God hier zei dat hij sperma van David had afgenomen en het in reserve had gehouden tot het moment dat hij deze belofte van Davids nageslacht op een eeuwige troon zou waarmaken. Want anders zou Gods belofte gebroken zijn: de troon van Davids nageslacht wás niet eeuwig, maar had al honderden jaren opgehouden te bestaan ​​tegen de tijd dat het christendom ontstond. Nathans profetie betekende oorspronkelijk een oneindige koninklijke lijn, niet alleen biologisch, maar ook politiek: het is de troon waarvan Nathan voorspelt dat deze eeuwig zou zijn. Toch heeft de geschiedenis bewezen dat dit niet het geval was. Hoe kon een Messiaanse Jood deze passage gelezen hebben als een passage die nog steeds de waarheid sprak? Er is maar één mogelijke manier om dat te doen: God moet bedoeld hebben dat hij een direkte zoon van David zou verwekken die eeuwig zal regeren, in plaats van een koninklijke lijn die al lang geleden geëindigd was. En dus zal deze zoon van David degene zijn die voor altijd op een troon zal zitten – en uitgeroepen zal worden tot DE zoon van God.
Dit klinkt helemaal als Jezus. En uit Paulus blijkt duidelijk dat de eerste christenen zo dachten. Ze konden op deze manier beweren dat God had voorspeld dat Jezus, Zoon van David, op een eeuwige troon zou zitten.
Dit is de manier met de minste aannames om Nathans profetie in overeenstemming te brengen met historische feiten en het Messiaans-Joodse geloof. En het lijkt duidelijk dat dit is wat de christenen feitelijk geloofden - zelfs als Jezus bestond, zagen zij in de profetie van Nathan de eeuwige troon waarop een daadwerkelijke directe zoon van David zat, niet voortgekomen uit een eindeloze lijn van zijn nakomelingen.
Dit geldt zowel voor de opvatting van een historische Jezus als voor ahistoriciteit. Er staat dus hoe dan ook niets onverwachts in Romeinen 1:3. Het is gewoon de meest plausibele manier om Gods profetie te redden: er kón niet sprake zijn geweest van de erfelijke lijn van David, aangezien zo'n lijn niet op een eeuwige troon zat. Hij moet dus hebben gesproken over een bijzondere zoon die in de toekomst uit het zaad van David zal worden geboren, waarbij God zaad zal gebruiken dat hij heeft genomen (zoals het er letterlijk staat) "uit zijn buik", toen David nog leefde.
De ‘kosmische zaad’-hypothese redt deze profetie feitelijk beter van mislukking dan welke historicistische interpretatie dan ook zou kunnen.



Belangrijk om in het hoofd te houden is dat Carriers opvatting van een letterlijk uit Davids zaad gemaakte Jezus voor het jezusmythicisme geen enkel punt van belang is. Zoals ik al in de vorige bijdrage liet weten, en Carrier op zijn blog ook laat weten is de hypothese van letterlijk zaad niet logisch noodzakelijk voor het mythicisme om Romeinen 1:3 te verklaren. Een niet-letterlijke interpretatie ervan ligt al even voor de hand, aangezien Paulus in Galaten 3:29 verklaart dat “als u van Christus bent, dan bent u Abrahams zaad en erfgenamen volgens de belofte.” Dit betekent dat zelfs niet-joden via de doop ‘uit het zaad van Abraham’ worden geboren. Met andere woorden, Paulus laat hier zien dat men zulke zaken niet dom letterlijk moet nemen, maar dit soort uitspraken allegorisch oftewel 'geestelijk' begrepen moeten worden. Paulus past routinematig allegorische lezingen toe op allerlei zaken, zoals bijvoorbeeld Gal. 4:23-26, waar hij Hagar en Sara als allegorie ziet.

Men mag van mening zijn dat Carrier in zijn specifieke uitleg voor wat het waarschijnlijkst is geen gelijk heeft, maar indien zo, - net zo als met "de broer van de Heer" - dan volgt hieruit enkel dat men dan moet overgaan op de volgende meest plausibele interpretatie van “voortgekomen uit het zaad van David”, en dat is eenvoudig een niet-letterlijke interpretatie. Het kan namelijk onmogelijk betekenen dat Paulus weet had van een stamboom van Jezus waaruit blijkt dat zijn vader van Davidische afkomst was. Paulus kent geen vader van Jezus. Zelfs 20-30 jaar later, toen de eerste evangelist een verhaal verzon over Jezus wist men nog steeds niets over een vader van Jezus (Mk. 6:3). En wanneer nóg latere evangelisten de davidische afkomst proberen te bewijzen moeten ze dat doen met een opgemaakte stamboom die letterlijk nergens toe dient. Want omdat ze inmiddels in een maagdelijke geboorte geloven is ook dit enkel een façade, aangezien in hun opvatting Jezus onmogelijk een vader van davidische afkomst zou kunnen hebben die hem verwekte! Ze vermelden het zelfs uitdrukkelijk dat Jezus' aardse vader geen seksuele omgang had met Maria!
Balthasar schreef:Paulus claimt dat Jezus deze letterlijke nakomeling van David is. Tezamen met alle andere teksten waarin hij over Jezus als mens, zoon van Abraham en zoon van David enzovoort spreekt, is het duidelijk dat Paulus over Jezus spreekt als iemand die als mens op aarde geleefd heeft.
Nog steeds begrijpt Balthasar niet dat iedere jezusmythicist het met deze uitspraken eens is. Het blijft vreemd dat critici die jezusmythicisme willen aanklagen (zie het einde van mijn vorige bijdrage) typisch geen flauw idee hebben van wat jezusmythicisme inhoudt. Ze hebben zich nooit algemeen ingelezen, en wanneer ze dan besluiten om Carriers boek aan te vallen is het te dik, en gaan ze over op een van de hak op de tak springen, een bladzijde hier en daar. Het allergrappigst is dat deze scharrelaars zich aandienen als wetenschappers en Carrier vooral ervan beschuldigen niet wetenschappelijk te werk gaan.

Deze "wetenschapper" wil het de lezer dus op de mouw spelden dat het bekend was dat Jezus' familie een geslachtsregister had die terugging op koning David. Dat betekent dat sinds de ballingschap - 600 jaar lang - iedere generatie vóór Jezus met die stamboom rondliep. Indien dat zo was dan zouden we in al die eeuwen daar voortdurend van gehoord hebben, want van niets kunnen we zo zeker zijn als van het feit dat er dan fanatieke religieuze groeperingen geweest zouden zijn die het herstel van het davidische koningschap zouden eisen en trachten te bewerkstelligen. En voortdurend zouden de heersende machten overeenkomsten hebben moeten sluiten of deze aspiraties de kop in drukken en de koninklijke kandidaten een kopje kleiner maken. En in de korte tijd dat de Joden hun onafhankelijkheid weer kregen (134-63 vChr.) zou het davidische koninkrijk hersteld zijn indien het een mogelijkheid was. Vanaf de davidische afstammeling die ooit weer terugging naar "het beloofde land" tot aan de vader van Jezus zouden deze personen in de belangstelling hebben gestaan. Jezus zou op zijn derstigste al heel wat kinderen hebben, omdat dat nu eenmaal zijn taak nummer 1 zou zijn geweest. De zogenaamde broers die Balthasar hem wil geven zouden de volgende kandidaten zijn voor het koningschap... Enz. enz. enz. Iedere gedachte die hieraan vastkleeft is een absurditeit. En iets waar Balthasar dan ook finaal aan voorbij gaat. Het komt eenvoudig niet bij hem op, vanwege dat hij verteerd wordt door maar één gedachte: dat Carrier ongelijk moet hebben.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

In deel 33 vervolgt Balthasar met zijn hopeloze verdediging dat Paulus bekend moet zijn geweest met de overlevering dat Jezus Jozef als vader had en Maria als moeder. Ik zeg het in zulke onverbloemde verwoording omdat men dit door geen historicist ooit zo uitgesproken zal horen. De meeste historicisten beseffen niet eens dat dat de implicatie is van hun interpretatie, en zij die het wel beseffen hoeden zich er wel voor om dat uit te spreken, omdat de absurditeit ervan in het licht van wat Paulus te vertellen heeft ons in het gezicht slaat.
Maar deze implicatie volgt wel degelijk automatisch uit Balthasars interpretatie. Indien hij gelijk heeft moet Paulus dit alles via de overlevering te weten zijn gekomen. En die overlevering moet bekend zijn met de naam van Jezus' vader, omdat de historische afstamming van Jezus gebaseerd moet zijn op een vader met een geslachtslijst waaruit zijn davidische afkomst bleek. Voorts moet Paulus bekend zijn geweest met de naam van zijn moeder, omdat Paulus volgens hem laat weten dat hij letterlijk uit een vrouw is geboren, waaruit volgt dat de overlevering precies wist wie zijn moeder was.
Balthasar schreef:Jezus had een moeder

Het is niet Paulus’ bedoeling om mee te delen dat Jezus een moeder had. Hij gebruikt de destijds bekende frase ‘geboren uit een vrouw’ om Jezus als mens te karakteriseren. De bijvangst is dat het onmiskenbaar is dat Paulus meende dat Jezus als mens geboren was uit een vrouw en dus een moeder had net als ieder ander.
Balthasar ziet zich genoodzaakt om in te stemmen met mijn en Carriers redenering dat het niet de bedoeling was van Paulus om mee te delen dat Jezus een moeder had, maar de frase gebruikte om mee te delen dat de hemelse Jezus zich veranderde tot mens.
Maar met de hardnekkigheid van een kreeft die het vertikt in kokend water rood te worden blijft hij er op staan dat men als bijvangst er toch niet onderuit komt dat Paulus hier duidelijk zegt dat Jezus een moeder had zoals ieder ander. Dit is uiteraard niet waar. Indien Paulus in beeldspraak spreekt dan is er geen enkele reden om aan te nemen dat hij het tegelijkertijd ook letterlijk bedoelt. Het is weliswaar mogelijk, maar niet noodzakelijk. We weten het niet. En dat is iets wat ik hierboven al heb uitgesproken, en Carrier op diverse plaatsen ook. Paulus zou er misschien in geloofd kunnen hebben op basis van Jesaja 7:14, het vers dat ook door Matteüs werd gebruikt om te laten slaan op Jezus, en dat - ondanks dat het zo'n duidelijke historische setting heeft - volgens sommigen "was widely regarded as prophetic of the Messiah". Indien Paulus een geboorte in zijn hoofd heeft dan levert dat een variant van het jezusmythicisme op. Zo geeft Openbaring 12:1-5 een onmiskenbare beschrijving van een geboorte van Jezus uit een moeder. In die tekst ziet de schrijver zijn moeder als een hemels figuur, omkleed met de zon en met de maan onder haar voeten, en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. Deze moeder schreeuwt in barensnood, waarop ”een grote rossige draak” voor de vrouw gaat staan, om zodra zij het kind gebaard heeft dit kind te verslinden. Echter meteen wanneer ze haar zoon baart, - ”een mannelijk wezen dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf” [oftewel Jezus] - wordt dat kind plotseling weggevoerd naar God en zijn troon, en vlucht de vrouw de woestijn in, waar zij 1260 dagen door God beschermd wordt. Het is moeilijk om hier uit wijs te worden, maar indien men er op staat dat we hieruit moeten concluderen dat Jezus letterlijk geboren is uit een moeder, dan moet dit verstaan worden als iets wat allemaal gebeurt in een mythische wereld, overeenkomend met de wereld van Tolkien (om maar een voorbeeld te geven ter vergelijking), niet in de wereld waar wij in leven. Paulus kan een eensgelijke mythische voorstelling van zaken in zijn hoofd hebben, vooral indien hij het baseert op wat hij uit de Schrift kan leren, net zoals hij het "voortgekomen uit het zaad van David" uit de Schrift kan opmaken.

Maar indien we Balthasars redenatie volgen, en we hieruit moeten concluderen dat Jezus een historische moeder had, een moeder die leefde in dezelfde wereld die ons allemaal bekend is en waar hij en wij allemaal in leven, en die pakweg een halve eeuw voordat Paulus het erover had Jezus ter wereld had gebracht, dan volgt hieruit dat hij automatisch ook weet moet hebben gehad van een bij naam bekende moeder, dus van Maria. Net als in het geval van een historische afstamming van David er automatisch een bij naam bekende vader uit de bus rolt, omdat men daar een stamboom voor nodig heeft. Maar weer stuiten we dan op het probleem dat Paulus daar nergens blijk van geeft. Hij heeft volstrekt geen interesse in en kennis van ook maar iets dat met Jezus' ouders, geboorte, jeugd of optreden als volwassen mens te maken heeft. Zoals opgemerkt negeert Balthasar om die reden deze automatische implicatie van zijn redenaties. Iedere historicist weet dat het de historicistische uitleg meteen neerzet als de minst waarschijnlijke.


Balthasar vervolgt met een zeer verwarde en foutief begrepen uitleg van wat Carrier bedoelt te zeggen:
Balthasar schreef:Een allegorische vrouw

Carrier ziet het anders (rond blz. 578). Hij meent dat Paulus hier een allegorische moeder bedoelt, ‘Hagar’, die staat voor de Thora of het oude verbond. Jezus zou daar tijdelijk onder gevallen, ‘geboren’ zijn. De wet is hier een kosmische macht. De twee frasen in vers 4 zijn volgens hem dus min of meer synoniem.

Het eerste probleem hiervan is dat het ingaat tegen de gebruikelijke betekenis van ‘geboren uit een vrouw’ (zie hierboven).

Het tweede probleem is dat Carrier de brief niet in de normale volgorde leest. Want het idee van een allegorische moeder komt pas verderop uit hoofdstuk 4.

Het derde probleem is dat de allegorische moeder Hagar in Galaten 4:24 en verder niet alleen in lijn staat met het Mozaïsche verbond, maar ook met ‘het huidige Jeruzalem’, dat wil zeggen de kerk in Jeruzalem. Hagar is volgens Paulus de kerk in Jeruzalem die in slavernij verkeerd met al diens leden/kinderen. Volgens de lezing van Carrier zou dit betekenen dat Jezus lid was van de Jeruzalemse kerk!
Geen wonder dat Balthasar hier tegen problemen aanloopt, aangezien hij het argument van Carrier niet schijnt te begrijpen (in ieder geval niet weergeeft).

Carriers eerste redenatie is dat Galaten 4:21–31 de apotheose is van het gehele hoofdstuk. Het hele hoofdstuk is één geheel, en behandelt het verschil in status tussen de natuurlijke mens en de gelovige christen. Paulus legt het uit via het beeld van het verschil tussen een slaaf en een vrij mens. Het gaat religieus gesproken om een verschil tussen twee wereldordes. Hagar en Sara staan symbool voor die twee wereldordes. Ieder mens is ofwel een kind van Hagar (de slavin) ofwel een kind van Sara (de vrijgeboren vrouw die kinderen baart die de erfenis krijgen). De kinderen van Hagar, slaven, zijn alle mensen die naar het vlees verwekt zijn, dus iedereen. Maar via geloof in Jezus kan men ”kinderen van de belofte” worden, kinderen van Sara. En de kinderen van Sara zijn niet langer ondergeschikt aan de natuurlijke, aardse, wereldorde, dwz. aan onderwerping aan allerlei valse goden die de wereld beheersen, of aan de Joodse wet, maar leven volgens een hemelse wereldorde, naar ”de Geest van zijn zoon die Abba (vader) roept”. (Hoe dat ”leven door de Geest” eruit ziet legt Paulus uit in hoofdstuk 5.)
Volgens het plan van God zond hij namelijk Jezus naar de wereld geheel als ieder ander mens, oftewel als een kind van Hagar. Dit komt exact overeen met hoe Paulus de menswording in Fil. 2: 6-7 uitlegt: ”...Christus Jezus, die in de gestalte Gods zijnde... Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een slaaf heeft aangenomen, aan mensen gelijk geworden (=voortgekomen, gemaakt) is”.
Dit alles werd gedaan om mensen vrij te kopen van de wereldwetten en wereldbeheersers, en ook van de Joodse wet, om ze uit die status van slavernij te bevrijden en ze de status van erfgenaam, kind van God, te geven. In Gal. 5:1 somt Paulus het op met: ”Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven. Laat u dus niet opnieuw een slavenjuk opleggen”.

Wanneer Paulus zegt dat Hagar ook het beeld is van ”het huidige Jeruzalem dat met zijn kinderen in slavernij leeft”, dan bedoelt hij niet te zeggen (zoals Balthasar abusiefelijk denkt) dat de kerk in Jeruzalem in de status van slavernij verkeert, maar doelt hij op het gehele jodendom dat de wet van Mozes onderhoudt (weliswaar kan Paulus daar ook de Joodse christenen die de mozaïsche wet blijven onderhouden onder rekenen).

Carriers tweede redenatie is dat aangezien Paulus expliciet de vrouwen Hagar en Sara als beeldspraak voorbij laat gaan, en alle mensen als kinderen van ofwel de één ofwel de ander ziet, men dat ook moet veronderstellen voor Galaten 4:4, waar Jezus uit een vrouw voortkomt. Hij heeft het daar niet over een letterlijke vrouw waaruit Jezus geboren wordt, maar dat Jezus, net als wij allemaal, ook als kind van Hagar de wereld in kwam. Iets wat men ook zonder het einde van het hoofdstuk al wist, want zoals gezegd komt ook Balthasar tot de conclusie dat het in Gal. 4:4 niet Paulus' bedoeling is om het te hebben over Jezus' moeder, maar eenvoudig om uit te drukken dat Jezus zich onderwierp aan het menszijn en aan de aardse wereldorde.

Er is daarom geen enkele sprake van Balthasars ”eerste probleem”, temeer omdat men ook kan stellen dat Paulus de frase niet weergaf met het doorgaans gebruikte woordje "geboren", maar met het woordje "voortgekomen", alsof hij bewust het woordje geboren wil vermijden. Balthasar heeft in ieder geval het probleem zelf al opgelost door toe te geven dat Paulus doelt op ”mensworden”. Maar indien Balthasar er op blijft staan dat Paulus ook wilde meedelen dat Jezus een moeder had, dan mag men zich daarover terecht ten zeerste verwonderen, want welke mens heeft geen moeder? Zoiets zegt men enkel wanneer er een alternatief is, oftewel een leerstellig dispuut. We weten dat Marcion niet geloofde in een geboorte, maar Jezus zag als een hemels wezen dat neerdaalde in een volwassen lichaam dat eruit zag als een mens van vlees en bloed, maar in werkelijkheid een hemelse wezen was (een zienswijze die men docetisme noemt). Een opmerking dat Jezus uit een moeder voortkwam kan dan enkel en alleen een latere interpolatie zijn om de zienswijze van docetisme tegen te gaan.

Robert M. Price merkt op dat het wellicht gedaan werd om het proto-marcionitische karakter van de brief in Gal. 3:19,20 tegen te gaan.

Noch is er sprake van Balthasars ”tweede probleem”. Zijn probleem lost zich op zodra hij leert teksten in hun gehele contekst te lezen.

Noch is er sprake van zijn ”derde probleem”. Dit is typisch een kunstmatig gecreëerd probleem. Iets wat iemand wiens oogmerk het is om een punt tegen de tegenstander te scoren verzint, maar nooit aangevoerd zou worden door iemand die oprecht teksten probeert te verstaan.
Born OK the first time
Gebruikersavatar
Rereformed
Moderator
Berichten: 18251
Lid geworden op: 15 okt 2004 12:33
Locatie: Finland
Contacteer:

Re: De voorstelling van de houthakker

Bericht door Rereformed »

Geconfronteerd met deel 34 weet ik niet of ik moet huilen of lachen. Lachen, omdat ik word afgestraft voor mijn opmerking in de vorige bijdrage dat Balthasar moet leren teksten in de contekst te lezen. Als fikse straf tracteert hij mij nu op een ellenlange uiteenzetting van de opbouw van de Galatenbrief. Maar terwijl ik de straf gedwee onderga omdat ik het verdiend heb, en die rijstebrij doorlees komt de gedachte bij me op dat het ook om te huilen is, omdat dit alles zo volstrekt zinloos is. Het is het antwoord van een theoloog wiens trots gekrenkt is. Hij geeft weliswaar de uiteenzetting ogenschijnlijk om daaruit te kunnen concluderen dat Galaten 4:21-5:1 niet in verband staat met Gal. 4:4. Maar Balthasar schiet in zijn slotzin zijn eigen redenatie naar beneden door toe te geven dat ze ”hoogstens met elkaar in verband staan doordat dezelfde kwestie uiteraard nog steeds aan de orde is en Paulus uiteraard terug kan grijpen op wat hij eerder heeft gezegd ”. Dit staat gelijk aan toegeven dat ze wel degelijk met elkaar in verband staan, en zijn afwijzing van Carriers zienswijze enkel staat op grond van een uitleg dat zo'n uitgebreide uitwijding nodig heeft om duidelijk gemaakt te worden dat de meeste lezers het doorlezen ervan zullen opgeven. In zo'n geval weet men dat men hier een theoloog aan het werk ziet die - typisch voor zijn vak - het onmogelijke probeert redelijk te maken.
Het is een moeizame argumentatie, want Balthasar laat weten dat Galaten 4:8-11 een heel hoofdstuk later de draad van 3:1-5 weer opneemt en het tussenliggende betoog toepast op de huidige situatie. In dat geval kan Paulus het wél doen, maar dit scenario is weer niet van toepassing wanneer Carrier met deze redenatie aankomt.

Voor mij is er één zeer interessante passage in deze zee van woorden die Balthasar nodig heeft om zijn punt te maken, één die overduidelijk tot uiting laat komen hoe vergezocht Balthasars kijk op de zaak is:
Balthasar schreef:In het gedeelte 4:21-5:1 gaat Paulus in op de twee zonen van Abraham in Genesis 16-21. Hij past hier een nogal wonderbaarlijke allegorische uitleg toe, iets dat Paulus gezien zijn andere brieven niet snel uit zichzelf zou doen. Vanuit de context, waarin Paulus de Galaten dringend oproept zich niet te laten beïnvloeden door zijn Joodse tegenstanders, ligt het volgens de meeste uitleggers voor de hand dat Paulus hier uitleg van zijn tegenstanders bestrijdt. Die zeiden waarschijnlijk: echt kind en erfgenaam van Abraham ben je alleen als je behoort tot de uitverkoren lijn van nageslacht, die loopt via Isaak en het Joodse volk.
Paulus reageert hierop door met behulp van Jesaja 54:1 en verschillende associaties de zaken om te draaien. De allegorische uitleg die hij hier toepast is dus een noodgreep en behoort niet bij zijn natuurlijke manier van spreken over het evangelie.


Hier hebben we dus een passage waar Paulus op zo duidelijk mogelijke manier laat zien dat het allegorisch interpreteren van teksten voor hem zo doodgewoon is dat hij deze werkwijze niet eens behoeft te verantwoorden, terwijl Balthasar al vele delen lang met man en macht voortdurend de letterlijke interpretatie als de natuurlijkste wil verdedigen. Aangezien Balthasar in dit geval de allegorische interpretatie niet kan ontkennen – Paulus zegt expliciet dat de vrouwen Hagar en Sara een allegorie zijn - moet hij nu zijn toevlucht nemen tot een verlegenheidsoplossing. Hij zet deze redenatie van Paulus neer alsof het voor Paulus een noodoplossing was, iets exceptioneels, iets wat hij normaal gesproken nooit zou doen, maar waar hij nu, om zijn argument te winnen, toe gedwongen wordt. Er zit niets anders op dan zijn toevlucht maar tot allegorie te nemen.
Deze uitleg verraadt hoezeer Balthasar in zijn maag zit met deze zaak. Niet Paulus, maar hijzelf moet via een noodgreep-argumentatie zijn zaak redden.

Paulus voert hier namelijk absoluut geen voor hem unieke noodgreep uit. Exact van het tegendeel is hier sprake: niets is voor Paulus zo gemakkelijk dan de Schrift geheel willekeurig te interpreteren zoals het hem uitkomt. Zelfs op de meest knotsgekke manier. Een werkelijk schitterend voorbeeld (dat uiteraard in Balthasars betoog genegeerd wordt) komt voorbij in Gal. 3:16. In Gal. 3:14 komt hij eerst aan met een bewering: ”Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte van de geest zouden ontvangen door het geloof”. Om het uit te leggen hoe die belofte in heidenen :shock:
zijn vervulling kreeg (die noch nazaten zijn van Abraham, noch, naar zijn mening, dienen te leven volgens de mozaïsche wet, maar volgens de door God gezonden Geest), komt Paulus met deze (volslagen idiote) redenering: ”Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad [Gen. 12:7], dat wil zeggen: aan Christus.” Oftewel voor Paulus is het aanranden van wat een tekst oorspronkelijk bedoelt te zeggen (”zaad” betekent vanzelfsprekend ”nageslacht”) ten behoeve van zijn eigen opvattingen de gewoonste zaak van de wereld. Maar alsof dat nog niet genoeg is laat hij ons in deze uitspraak als ”bijvangst” (om het maar in de bewoording van Balthasar te zeggen) nog zien dat hij eenvoudig kan stellen dat Christus dus direct uit het zaad van Abraham is voortgekomen (tenzij we weer kunnen stellen dat men dit niet letterlijk moet nemen). En even later zijn de christenen via de doop ”met Christus bekleed” hetgeen ze in Paulus' gedachten ”zonen van God” maakt en ”zaad van Abraham”, oftewel de erfgenamen van de gegeven belofte (Gal. 3:26-29). (Merk op dat dus enkel 13 verzen later ”zaad van Abraham” weer gewoon de normale meervoudige betekenis heeft. Blijkbaar merkt Paulus zijn eigen inconsistentie en willekeur niet op).
Nog een staaltje van Paulus' eigengereide verstaan van de schrift vindt men in 1 Kor. 10:4. In de Pentateuch treft men twee verhalen aan van water dat uit een rots komt waarvan het volk drinkt, één keer aan het begin van de tocht door de woestijn (Ex. 17), en één keer op het eind (Num. 20). Paulus laat in 1 Kor. 10:4 weten dat de Israëlieten ”allemaal dezelfde geestelijke drank dronken uit een geestelijke rots, welke met hen meeging, en die rots was Christus.” Uiteraard een koud kunstje voor iemand die enkel "voortgebracht" wordt, maar moeilijker voor iemand die eerst geboren moet worden. :wink:



Interessanter voor mij dan Balthasar zich in alle bochten en kronkels te zien wringen om de afwezigheid van een historische Jezus in Paulus maar niet te hoeven toegeven, is een opmerking van iemand die een commentaar geeft op ons beider schrijven betreffende de kwestie of Jezus (een klein beetje) historisch of (geheel) mythisch is:

peda schreef:Hoewel ik een leek ben op het vak-gebied, is het mijn persoonlijke "" bias "" die het betoog van Balthasar een groter gewicht ( weging ) geeft dan het betoog dat op een ander forum wordt ingebracht. Mijn "' bias "" is wel dat er een 100 % aardse Jezus zo'n 2000 jaren geleden werkelijk heeft geleefd, die door zijn volgers is omkleed met Bovennatuurlijke Eigenschappen. Hooggeplaatsten werden in de toenmalige tijd vaker voorzien van exceptionele Eigenschappen, zou dat dan bij Jezus die door zijn volgelingen ook bijzonder hoog geplaatst werd, dan niet hebben kunnen plaatsvinden. Een "" bias "" te midden van andere "" biassen "".

Ik vind het interessant om dit commentaar te lezen en te becommentariëren. Het gaat mij daarbij geenszins om de persoon die het uitspreekt. Ik ken hem enkel van een paar bijdragen, en voor zover ik daaruit conclusies kan trekken zie ik deze forummer zich altijd zijn best doen een redelijke positie in te nemen. Ik beschouw de uitspraak van deze forummer als één die zo ongeveer iedereen zou kunnen doen. Indien wij ook maar enigszins een christelijke achtergrond hebben, via persoonlijk ooit of nog steeds beleefd geloof, of via christelijke opvoeding, schoolgang of zelfs maar via enkel gelovige grootouders of één keer per jaar met kerst naar de kerk, of via fan zijn van Bach, dan zitten wij ”opgescheept” met dit vooroordeel dat er een historische Jezus heeft rondgelopen. In mijn eigen persoonlijke leven bijvoorbeeld was ik tot aan mijn 47ste levensjaar zelfs nooit de overweging tegengekomen dat Jezus misschien nooit werkelijk op aarde heeft rondgelopen. Wel zag ik hem eens in Finland in prachtige Finse schoentjes van berkenschors voorbijgaan. Hij ziet eruit alsof hij net fris uit de sauna komt. Dat hij daar toch als een buitenlander rondliep kon je zien aan zijn wandelstok: daar zul je een Fin van een jaar of dertig die in het bos rondloopt nooit mee zien lopen:

kanteletarjeesus.jpeg


Het interessante voor mij is om te zien hoe een zodanig bevooroordeeld persoon – dus u en ik en wij allemaal – in de regel redeneert: het is een nogal logische gang van zaken: ”hooggeplaatsten” werden in die tijd voorzien van wonderen. Oftewel een historisch persoon die van belang werd geacht en volgelingen had werd overladen met allerlei mythische en fantastische krachten en eigenschappen. Willie van Peer verwoordde het ooit tegen mij zo: ”Ik voor mijn part kies voor het bestaan van een historische figuur, omdat mij dat veruit de eenvoudigste verklaring lijkt”.

Maar iemand die zo redeneert beseft niet dat men deze uitspraak doet op basis van kennis van bijbelse evangelies, of, anders gezegd, op basis van een programma dat al in ons denken gegrift staat, dus op basis van een vooroordeel waarmee we opgegroeid zijn. Die evangelies zijn echter pas later geschreven. Kijken we naar het vroegste getuigenis over Jezus dan wordt men geconfronteerd met een jezusgeloof waar een historische Jezus juist opvallend aan ontbreekt.

Het is buitengewoon veelzeggend dat de forummer deze opmerking maakt terwijl we enkel bezig zijn geweest met Paulus, de vroegste getuige van het jezusgeloof! Waar is hij Jezus tegengekomen anders dan in zijn hoofd? Inderdaad, Jezus wordt door Paulus bijzonder hoog geplaatst, hoger dan wie ook. Maar het bijzondere van Paulus' geloof is nu juist dat zijn Jezus helemaal geen ”bovennatuurlijke eigenschappen” heeft, sterker nog, hij heeft zelfs geen normale eigenschappen. Paulus heeft helemaal niets waarmee hij een historische Jezus aankleedt en kenschetst. Paulus heeft wat exceptioneels betreft enkel weet van zijn opstanding uit de dood, maar zelfs deze bovennatuurlijke daad is er niet één die Jezus heeft verricht, maar één die door God uitgevoerd werd (Gal. 1: 1 ”God, de Vader, die hem opgewekt heeft”). Zijn "Jezus" is geen historische persoon die hij tot goddelijke hoogte verheft, maar het uitgangspunt is exact het omgekeerde: een goddelijk wezen dat vanwege een theologie die dat vereist "om mensen vrij te maken" de gestalte van een mens aanneemt. Is niet verreweg de eenvoudigste verklaring dat deze esoterische, hellenistische mysteriegodsdienst later werd aangekleed met een historische Jezus? Net zoals er voor Osiris, Attis, Heracles, figuren die nooit bestaan hebben, een verhaal bij verzonnen werd om ze "voeten in aarde" te geven?

Iemand geeft als reaktie dat iedereen nu eenmaal met vooroordeel behept blijft. Waarop Balthasar aankomt met de opmerking: ”Ehm.. nee. Mensen veranderen constant van mening op bepaalde punten, en wetenschappers zijn getraind dat op een rationeel controleerbare manier te doen.” Ik zou zelf voorzichtiger willen zijn. Als ik enkel voor mezelf spreek zou ik zeggen dat het er zeer op lijkt dat we allemaal slachtoffers zijn van subjectief denken. En iemand die theologie gaat studeren staat hier met zekerheid als voorste in de rij. Wanneer het ideologische verschillen betreft, laat staan nog diepgaandere verschillen zoals een wereldbeeld betreft, is men veelal niet voor rede vatbaar. Mijn motto is dan ook dat ik vooral met argusogen naar mijn eigen voorkeuren moet kijken. Reden waarom ik me nooit uitspreek als jezusmythicist, al laat ik me hier zien alsof ik er één ben.

Maar aan de andere kant is het een niet tegen te spreken feit dat mensen van mening kunnen veranderen. Ook hier kan men natuurlijk meteen weer de opmerking plaatsen dat daar veelal eerder existentiële, psychische redenen voor zijn dan strikt rationele argumentatie, maar Balthasar stelt dat ”wetenschappers getraind zijn dat op een rationeel controleerbare manier te doen”. Hij is hier buitengewoon optimistisch over eigen kunnen. Hier lijkt hij zichzelf nog niet goed te hebben leren kennen. Ik heb hem tenmiste nog niet op het kleinste puntje van mening zien veranderen. Zelfs een kiem om het proces een kans te kunnen geven is nog niet eens ontsproten: zelfs één positieve opmerking over Richard Carrier of het jezusmythicisme in het algemeen is hij namelijk nog niet in staat geweest om te formuleren.
Born OK the first time
Gesloten