Hiëronymus schreef:In welk verhaal in de Bijbel is God dan precies de hoofdpersoon? Het begin van Genesis, maar verder kan ik er niet zo snel een bedenken.
Als je er zo expliciet om vraagt kan ik de verleiding niet weerstaan mijn gedachten er even over te laten gaan. Het eerste wat mij te binnenschiet zijn de onderonsjes tussen Mozes en God. Bijzonder komisch is bijvoorbeeld hoofdstuk 14 van het boek Numeri:
Volk klaagt...waren we maar in Egypte gestorven...of hier in de woestijn....waarom moeten we naar dat land toe waar we moeten vechten... tegen een overmacht ...om te sterven via het geweld en te zien hoe ze onze kinderen en vrouwen buitmaken...
Mozes en Aäron werpen zich ter aarde ... Jozua en Kaleb, twee verspieders van het land, scheuren hun kleren... ze wijzen er op dat het een land was dat overvloeit van melk en honing en dus te moeite waard is om met geweld te veroveren.. en als God het nu eenmaal wil dan zullen we de strijd tenslotte toch winnen.
Maar niets helpt...het volk is boos en wil dit viertal stenigen.
Let nu op! Tadaaaa!!!!! "...maar toen verscheen de majesteit van Jahweh in de ontmoetingstent aan de Israëlieten."
Blijkbaar gaat Mozes alleen naar binnen, en dan heeft hij een prachtig tweegesprek met God, zoiets als een onderhandelingsgesprek tussen de vakbond en de werkgevers. God is boos en wil gewoontegetrouw uitroeien en opnieuw beginnen, maar Mozes doet net als Abraham zijn best om hem om te praten, en wijst erop dat God niet erg snugger is indien hij zo handelt, maar juist afgaat. Aangezien zijn reputatie erg belangrijk is stemt God in met een compromis:
Jahweh zei tegen Mozes: ‘Hoe lang zal dit volk mij nog afwijzen? Hoe lang nog zal het weigeren op mij te vertrouwen ondanks alle wonderen die ik verricht heb? Ik zal het met de pest treffen en het verhinderen het land in bezit te nemen, en uit jou zal ik een volk laten voortkomen dat groter en sterker is dan dit.’
Maar Mozes zei tegen Jahweh: ‘Als de Egyptenaren, bij wie u dit volk met krachtige arm hebt weggeleid, dat te weten komen, zullen zij het vertellen aan de inwoners van dit land. Die hebben gehoord dat u, Jahweh, te midden van dit volk verblijft en dat u persoonlijk aan hen bent verschenen, dat uw wolk boven hen hangt en dat u overdag in een wolkkolom voor hen uit gaat en ’s nachts in een vuurzuil. Als u nu iedereen van dit volk doodt, zullen alle volken die over uw daden hebben gehoord, zeggen: “Jahweh was zeker niet in staat om dat volk naar het land te brengen dat hij hun onder ede beloofd had. Daarom heeft hij hen in de woestijn afgeslacht.” Laat daarom zien hoe groot uw verdraagzaamheid is, Heer. U hebt immers zelf gezegd: “Jahweh is geduldig en trouw, schuld en misdaad vergeeft hij, al laat hij niet alles ongestraft en al laat hij voor de schuld van de ouders de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.” Ik smeek u, toon uw grote trouw en vergeef dit volk zijn schuld, zoals u het steeds vergiffenis hebt geschonken, van Egypte af tot hier toe.’
Jahweh antwoordde: ‘Ik zal vergeving schenken, zoals je vraagt. Maar zo waar ik leef en de hele aarde vervuld is van de majesteit van Jahweh, niemand van degenen die mijn majesteit gezien hebben en de wonderen die ik in Egypte en in de woestijn heb verricht, en die mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben door mij niet te gehoorzamen, zal het land zien dat ik hun voorouders onder ede heb beloofd. Niemand van hen die mij hebben afgewezen krijgt het te zien. Maar mijn dienaar Kaleb, die door een andere geest bezield was en mij volkomen trouw is geweest, hem zal ik naar het land brengen waar hij geweest is, en zijn nakomelingen zullen het bezitten. Nu wonen daar de Amalekieten en Kanaänieten nog in de valleien. Keer morgen om en trek de woestijn weer in, in de richting van de Rode Zee.’
Zoals men weet zijn de eerste vijf bijbelboeken een compilatie van verschillende bronnen, zodat wanneer Jahweh helemaal uitgepraat is, hij in vers 26 nog eens van voren af aan begint, deze bron laat het een gesprek zijn waar Aäron ook bij is:
Jahweh zei tegen Mozes en Aäron: ‘Hoe lang blijft dit verdorven volk zich nog tegenover mij beklagen? Ik heb hun voortdurende geklaag lang genoeg aangehoord. Zeg hun dit: “Zo waar ik leef – spreekt Jahweh –, ik zal zeker met jullie doen wat ik je heb horen zeggen. Hier in de woestijn zullen jullie lijken liggen, de lijken van allen die ingeschreven zijn, allen van twintig jaar en ouder, niemand uitgezonderd, omdat jullie je tegenover mij beklaagd hebben. Jullie zullen het land waarvan ik gezworen heb dat je er zou wonen, niet binnengaan, met uitzondering van Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. Jullie kinderen, die volgens jullie zouden worden buitgemaakt, zal ik er wel brengen. Zij zullen het land dat jullie versmaad hebben, leren kennen. Maar wat jullie betreft, jullie lijken zullen hier in de woestijn komen te liggen, en je kinderen zullen veertig jaar lang door de woestijn ronddolen om te boeten voor je ontrouw, tot jullie lijken hier in de woestijn vergaan zijn. Veertig dagen hebben jullie het land verkend, veertig jaar zul je voor je schuld boete doen, één jaar voor elke dag. Dan zul je ondervinden wat het betekent als ik mijn handen van je aftrek.” Ik, Jahweh, zweer dat ik zo zal handelen met heel dit verdorven volk, dat tegen mij heeft samengespannen. Hier in de woestijn zal hun leven een einde nemen, hier zullen ze sterven.’
Commentaar van de editeur volgt:
De mannen die Mozes eropuit gestuurd had om het land te verkennen en die na hun terugkeer het volk tot geklaag hadden aangezet door allerlei ongunstigs over dat land te vertellen, die mannen stierven in de buurt van het heiligdom ten gevolge van een plaag, omdat ze het land in een kwaad daglicht hadden gesteld. Twee van de verkenners van het land echter, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven in leven.
En eindelijk kan de draad weer worden opgenomen. En ja hoor, wanneer Mozes de tent uitkomt heeft het hele volk het begrepen:
Toen Mozes de woorden van de HEER aan de Israëlieten overbracht, werd het volk diepbedroefd.
Wanneer ik af en toe weer eens opnieuw word geconfronteerd met het primitieve niveau van de bijbel snap ik nooit hoe in vredesnaam ik het vroeger allemaal serieus genomen heb.
