Jezus, een midrasjische messias
Moderator: Moderators
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Jezus, een midrasjische messias
Jezus, een midrasjische messias
1. De T'NaCH en Israël
2. De slang, het vertrek en de weg terug
3. Satan
4. Het issue van een wrede God
5. Midrasj
6. Christelijke midrasj
7. Theodicee
8. De God zonder inspraak
9. Melech haMasjiach -- De messiaanse koning
10. Jezus
11. Het christelijke mensenoffer
12. Midrasj, midrasj, midrasj
13. Jesaja 53 en de midrasjische messias
14. Jezus, de midrasjische zoon uit Psalm 2
15. Daniel 9 en de messias
16. Psalm 22:16b
17. Psalm 110
18. Jesaja 9:5-6
19. Jesaja 7:14
20. Micha 5:1
21. Genesis 3:15
22. Jesaja 14
23. Psalm 2
24. Andere claims uit de psalmen
25. Ezechiël en de messias uit de eindtijd
1. De T'NaCH en Israël
2. De slang, het vertrek en de weg terug
3. Satan
4. Het issue van een wrede God
5. Midrasj
6. Christelijke midrasj
7. Theodicee
8. De God zonder inspraak
9. Melech haMasjiach -- De messiaanse koning
10. Jezus
11. Het christelijke mensenoffer
12. Midrasj, midrasj, midrasj
13. Jesaja 53 en de midrasjische messias
14. Jezus, de midrasjische zoon uit Psalm 2
15. Daniel 9 en de messias
16. Psalm 22:16b
17. Psalm 110
18. Jesaja 9:5-6
19. Jesaja 7:14
20. Micha 5:1
21. Genesis 3:15
22. Jesaja 14
23. Psalm 2
24. Andere claims uit de psalmen
25. Ezechiël en de messias uit de eindtijd
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
1. De T'NaCH en Israël
M’n omslag kwam na meer dan een decennium aanwezig te zijn geweest als theïst op voornamelijk religieuze fora onder namen als Suighnap, Moshe, David en Chaim (wat geen van allen mijn echte namen zijn) -- ver nadat de archeologie reeds vrij helder beweerde dat het verhaal van Israel niet werkelijk begon bij Avraham en Ja'akov, maar pas later in Kana'an zijn oorsprong had, met David als de eerste werkelijke historische figuur. Ver nadat ik wist dat de Torah volgens de wetenschap aannemelijkerwijs niet door Mozes werd ontvangen, maar rond de Babylonische ballingschap werd samengesteld en geschreven: een product van de 6e eeuw v.Chr., deels duidelijk gebaseerd op eerdere bronnen en tradities. Maar als je ergens je leven lang hartstochtelijk tijd in hebt geïnvesteerd, laat je het niet zomaar los.
Ik was bekend met het gegeven dat JHWH in het begin zelfs een echtgenoot genaamd Asjarah had en dat na meer dan een eeuw archeologisch onderzoek, de meeste archeologen tot de conclusie kwamen dat Israel simpel als een volkje was begonnen dat door wrede leiders in Babylon werd onderdrukt en vervolgens terugkeerde met de hoop een nieuw machtig Davidisch rijk te stichten. Avraham, Jitschak, Ja'akov, Mosjeh, Yjov (Job), Esther, Eliah, Elisah, etc... waren vrijwel zeker niet historisch. Hier is - althans naar mijn inzicht - geen realistische exegese tegen opgewassen. Toch zag ik mezelf m'n eerste toevlucht zoeken tot religieuze websites die een alternatieve these aanboden, waar Avraham, Ja'akov en Mosjeh gewoon bestonden.
Aangezien ik de T'NaCH gewoon in het Hebreeuws en deels in het Aramees las, wist ik reeds dat er sterke indicaties zijn dat de monotheïstische T'NaCH een polytheïstische oorsprong had. Naar die mening neigt de moderne archeologie ook en daarvan vallen nog duidelijke sporen in de T'NaCH te vinden: Jozua 24:19 noemt elohiem bijvoorbeeld enkelvoudig hij/het (הוא) en gebruikt zoals gewoonlijk een enkelvoudig bijvoeglijk naamwoord קנוא (jaloers) en een enkelvoudig werkwoord ישא (hij vergeeft), maar heeft plots een meervoudige verbuiging van het bijvoeglijke naamwoord אלהים קדשים (= heilige goden) in plaats van אלהים קדוש (= heilige God), wat een vrijwel onmogelijke anomalie is bij een oorspronkelijk enkelvoud. Hetzelfde vindt eveneens elders plaats, zoals in Jeremia 10:10: אלהים חיים (levende goden) in plaats van אלהים חי (levende God), of 2 Samuel 7:23: הלכו אלהים (= goden gingen) in plaats van הָלַך אלהים (God ging), of Psalm 58:12: אלהים שפטים (goden berechten) in plaats van אלהים שפט (God berecht), etc.
Religie evolueert en dat is geen verkeerde zaak. En hoewel de meeste Joden tegenwoordig atheïstisch zijn (Hitchens & Sam Harris zijn daar toonaangevende voorbeelden van), kom ik uit een gezin waar we de Sjabbes nog vierden. Sjabbes is okay geworden en als je het niet viert, word je allang niet meer gestenigd. Sjabbatsviering is nu meer een actief protest tegen een leven dat continu aandringt en bereid is weer de volgende stap te zetten, dan een daadwerkelijk zwaarwegende plicht. Er is teveel waardevols dat zich niet laat vangen in de hectiek van een jachtig leven en dat alleen groeit in gemoedelijke rust. Maar er komt een tijd dat je moet kiezen tussen weer een pagina om te slaan of het boek te sluiten. Ik heb toen het boek gesloten.
Niet dat het ontbrak aan exegese – integendeel: alleen al over het eerste woord van de Torah zijn een hoeveelheid grammaticaal en contextueel acceptabele interpretaties bekend die meerdere boekenplanken kunnen vullen en alle tekstuele rimpels elegant gladstrijken -- Rashi, Maimonides, Nachmanides, de Radak, Josef Kimchi, Ibn Ezra, Alshich, de Targoemiem, de Talmoediem, de Midrasjiem, etc, etc, etc. Maar de noodzaak tot exegese is reeds verdacht. De T'NaCH is uiteindelijk een archief van verlangens en heimwee naar plaatsen waar we waarschijnlijk nooit zijn geweest. En is het hartstochtelijk vasthouden aan een traditie die nauwelijks overeenstemt met wat de wetenschap zegt, werkelijk het juiste geschenk aan de veronderstelde schepper van het menselijk verstand?
M’n omslag kwam na meer dan een decennium aanwezig te zijn geweest als theïst op voornamelijk religieuze fora onder namen als Suighnap, Moshe, David en Chaim (wat geen van allen mijn echte namen zijn) -- ver nadat de archeologie reeds vrij helder beweerde dat het verhaal van Israel niet werkelijk begon bij Avraham en Ja'akov, maar pas later in Kana'an zijn oorsprong had, met David als de eerste werkelijke historische figuur. Ver nadat ik wist dat de Torah volgens de wetenschap aannemelijkerwijs niet door Mozes werd ontvangen, maar rond de Babylonische ballingschap werd samengesteld en geschreven: een product van de 6e eeuw v.Chr., deels duidelijk gebaseerd op eerdere bronnen en tradities. Maar als je ergens je leven lang hartstochtelijk tijd in hebt geïnvesteerd, laat je het niet zomaar los.
Ik was bekend met het gegeven dat JHWH in het begin zelfs een echtgenoot genaamd Asjarah had en dat na meer dan een eeuw archeologisch onderzoek, de meeste archeologen tot de conclusie kwamen dat Israel simpel als een volkje was begonnen dat door wrede leiders in Babylon werd onderdrukt en vervolgens terugkeerde met de hoop een nieuw machtig Davidisch rijk te stichten. Avraham, Jitschak, Ja'akov, Mosjeh, Yjov (Job), Esther, Eliah, Elisah, etc... waren vrijwel zeker niet historisch. Hier is - althans naar mijn inzicht - geen realistische exegese tegen opgewassen. Toch zag ik mezelf m'n eerste toevlucht zoeken tot religieuze websites die een alternatieve these aanboden, waar Avraham, Ja'akov en Mosjeh gewoon bestonden.
Aangezien ik de T'NaCH gewoon in het Hebreeuws en deels in het Aramees las, wist ik reeds dat er sterke indicaties zijn dat de monotheïstische T'NaCH een polytheïstische oorsprong had. Naar die mening neigt de moderne archeologie ook en daarvan vallen nog duidelijke sporen in de T'NaCH te vinden: Jozua 24:19 noemt elohiem bijvoorbeeld enkelvoudig hij/het (הוא) en gebruikt zoals gewoonlijk een enkelvoudig bijvoeglijk naamwoord קנוא (jaloers) en een enkelvoudig werkwoord ישא (hij vergeeft), maar heeft plots een meervoudige verbuiging van het bijvoeglijke naamwoord אלהים קדשים (= heilige goden) in plaats van אלהים קדוש (= heilige God), wat een vrijwel onmogelijke anomalie is bij een oorspronkelijk enkelvoud. Hetzelfde vindt eveneens elders plaats, zoals in Jeremia 10:10: אלהים חיים (levende goden) in plaats van אלהים חי (levende God), of 2 Samuel 7:23: הלכו אלהים (= goden gingen) in plaats van הָלַך אלהים (God ging), of Psalm 58:12: אלהים שפטים (goden berechten) in plaats van אלהים שפט (God berecht), etc.
Religie evolueert en dat is geen verkeerde zaak. En hoewel de meeste Joden tegenwoordig atheïstisch zijn (Hitchens & Sam Harris zijn daar toonaangevende voorbeelden van), kom ik uit een gezin waar we de Sjabbes nog vierden. Sjabbes is okay geworden en als je het niet viert, word je allang niet meer gestenigd. Sjabbatsviering is nu meer een actief protest tegen een leven dat continu aandringt en bereid is weer de volgende stap te zetten, dan een daadwerkelijk zwaarwegende plicht. Er is teveel waardevols dat zich niet laat vangen in de hectiek van een jachtig leven en dat alleen groeit in gemoedelijke rust. Maar er komt een tijd dat je moet kiezen tussen weer een pagina om te slaan of het boek te sluiten. Ik heb toen het boek gesloten.
Niet dat het ontbrak aan exegese – integendeel: alleen al over het eerste woord van de Torah zijn een hoeveelheid grammaticaal en contextueel acceptabele interpretaties bekend die meerdere boekenplanken kunnen vullen en alle tekstuele rimpels elegant gladstrijken -- Rashi, Maimonides, Nachmanides, de Radak, Josef Kimchi, Ibn Ezra, Alshich, de Targoemiem, de Talmoediem, de Midrasjiem, etc, etc, etc. Maar de noodzaak tot exegese is reeds verdacht. De T'NaCH is uiteindelijk een archief van verlangens en heimwee naar plaatsen waar we waarschijnlijk nooit zijn geweest. En is het hartstochtelijk vasthouden aan een traditie die nauwelijks overeenstemt met wat de wetenschap zegt, werkelijk het juiste geschenk aan de veronderstelde schepper van het menselijk verstand?
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
2. De slang, het vertrek en de weg terug
Het bijbelse verhaal van de mensheid begint in Gan ‘Eden -- de hof van Eden. De naam is afkomstig van de Soemerische term edin en de Akkadische term edinnoe, dat "vlakte" betekent. Het wordt voorgesteld als een plaats met rivieren, bomen, dieren, Adam, Chavah (Eva) en een sprekende slang. Maar de erfzonde komt er niet in voor.
(klik): Zonde is geen begrip uit de T'NaCH. De T'NaCH heeft vier woorden voor wat vaak onder de noemer "zonde" voorkomt. Wat Eva (of Chavah, zoals ze in het Hebreeuws heet) deed, wordt chata genoemd. Chata is geen "zonde", maar een relatief onschuldig afdwalen van de weg. De betekenis van '(het doel/de juiste weg) missen' correspondeert met het woord voor spijt/berouw hebben 'sjoev' en 'tsjoevah' wat letterlijk 'terugkeren' betekent, of 'omkeren'. Het werkwoord wordt veelvuldig als zodanig gebruikt, bijv. in Amos 4:6, 8-11 en Jeremia 3:7, 12, 14, 22 en Hosea 3:5, 6:1, 7:10, etc. Een mens die oprecht berouw heeft, is volgens de T'NaCH letterlijk iemand die terugkeert -- wroeging of angst zijn onnodig, integendeel: keer eenvoudigweg terug.
Toen, in de dagen van Jezus (indien historisch), Johannes de Doper riep: "bekeer jullie, bekeer jullie!", gebruikte hij ongetwijfeld hetzelfde woord: t'sjoevah.
Waarom speelt t'sjoevah zo'n belangerijke rol in het Judaisme? Het antwoord komt rechtstreeks uit de T'NaCH.
David schreef: "Want U hebt geen behagen in slacht-offers, dat ik die brengen zou. Aan brand-offers hebt U geen welgevallen. De offers aan God zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart." Hiermee verkondigde hij een boodschap die door de hele T'NaCH heen telkens wordt benadrukt. Hosje'a 6:6 vertelt bijvoorbeeld: "Want in liefde heb Ik behagen, en niet in het slacht-offer; in kennis van God, en niet in brand-offers."
Micha 6:6-8 zegt: "Waamee zal ik J-H-W-H tegemoet treden en mij buigen voor God? Zal ik hem tegemoet komen met brand-offers? Met éénjarige kalveren? Zal J-H-W-H gelukkig zijn met met duizenden rammen, met duizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding? De vrucht van mijn schoot voor de schuld van mijn ziel? Hij heeft u bekend gemaakt, mens, wat goed is en wat J-H-W-H van u vraagt: niets anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God."
Jesaja 1:10-17 zei het zo: "Stop met het brengen van betekenisloze slacht-offers – gruwelijk reukwerk is het voor Mij. Nieuwe maan en Shabbat, het bijeenbrengen van gemeentes – Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke samenkomst. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel Mijn ziel – ze zijn mij een last. Ik ben moe ze te dragen. Wanneer u uw handen uitbreidt, dan verberg Ik Mijn ogen voor u. Zelfs wanneer u uw gebed verveelvuldigt, hoor Ik het niet. Uw handen zitten vol bloed. Reinig je, doe je verkeerde daden weg uit Mijn ogen; houd op kwaad te doen, streef naar recht, houd de geweldenaar in toom, doe recht aan de wees, verdedig de rechtszaak van de weduwe. Kom toch en laat ons tesamen richten, zegt J-H-W-H; al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden zoals sneeuw. Al waren ze rood als karmozijn: ze zullen worden als witte wol. Als jullie gewillig zijn en luisteren, zullen jullie het goede van het land eten, maar als jullie weigeren, dan zullen jullie door het zwaard worden verteerd, want de mond van J-H-W-H heeft het gesproken."
En Psalm 40:7 vertelt: "In slacht-offer en spijs-offer hebt U geen behagen. U hebt mij geopende oren gegeven. Brand-offer en zonde-offer heeft U niet gevraagd. Toen zei ik: Zie ik kom. In de boekrol is over mij geschreven. Ik heb lust om uw wil te doen, Mijn God. Uw Torah is in mijn binnenste."
Dezelfde boodschap komt naar voren uit Amos 5:21: "Zelfs als jullie Mij brand-offers brengen en spijs-offers, dan heb Ik daarin geen behagen. En jullie vrede-offer van mestkalveren wil Ik niet aanzien. Haal van Mij weg dat getier van jullie liederen, het getokkel van jullie harpen wil Ik niet aanhoren. Maar laat het recht als water golven, en gerechtigheid zoals een alijd stromende beek."
God vraagt geen perfectie. De T'NaCH is glashelder dat zelfs David zondigde, dat zelfs Mozes zondigde. God wil dat we ons afkeren van de weg van zonde en terugkeren naar Zijn weg.
Ezechiel 18:21-23 vertelt: "En wanneer een goddeloze zich bekeert van al de zonden die hij bedreven heeft en al Mijn inzettingen onderhoudt, recht en deugd beoefent, dan zal hij stellig in leven blijven, hij zal niet sterven; al de wanbedrijven, die hij begaan heeft zullen niet in herinnering gebracht worden; om de deugd die hij beoefend heeft zal hij in leven blijven. Zou Ik behagen hebben in de dood van de goddelozen? spreekt J-H-W-H, en niet veeleer hierin dat hij zich bekeert van zijn wandel en in leven blijft?"
T'sjoevah.
Ezechiel 33:14-16 is nog duidelijker: "En wanneer ik tot de goddeloze zeg: jij zult zeker sterven--en hij bekeert zich van zijn zonde en betracht recht en deugd, geeft het in beslag genomene terug, vergoedt hetgeen hij geroofd heeft, wandelt in de inzettingen van het leven door geen onrecht te bedrijven, dan zal hij zeker in leven blijven en niet sterven. Al de zonden die hij bedreven heeft zullen niet meer herdacht worden: recht en deugd heeft hij beoefend; hij zal stellig in leven blijven."
T'sjoevah.
Ezechiel 18:27-28: "En wanneer een goddeloze zich afkeert van de goddeloosheid die hij bedreven heeft en recht en deugd beoefent, dan redt hij zijn leven. Hij is bevreesd geworden en heeft zich bekeerd van al de wanbedrijven die hij begaan heeft; hij blijft stellig in leven; hij zal niet sterven."
T'sjoevah.
Toen David in 2 Samuel 12:13 zich tegenover Nathan verootmoedigde: "Ik heb tegen J-H-W-H gezondigd", antwoordde Nathan: "Dan heeft J-H-W-H je zonde vergeven: je zult niet sterven."
T'sjoevah.
Jonah 3:10 schreef : "Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerd hadden van hun slechte wandel, kreeg hij berouw over het onheil dat hij gezegd had hun te zullen aandoen, en hij deed het niet."
T'sjoevah.
Leviticus 26:40-42: "Dan zullen zij hun schuld en die van hun vaders belijden, hoe zij zich aan mij vergrepen hebben; hoe, toen zij dwars tegen Mij in gegaan waren, ook Ik dwars tegen hen in ging en hen bracht in het land van hun vijanden. Wordt dan hun onbesneden hart gebogen en boeten zij zo hun schuld, dan zal ik het verbond met Jakob gedenken, en het verbond met Izaak en Abraham zal ik gedenken. Ook zal ik het land gedenken."
T'sjoevah.
Met betrekking tot Eva staat er in de Midrasj een vreemde aggadah (verhaaltje) dat veel duidelijk maakt. Het vertelt simpelweg dat de slang Eva’s hand zachtjes tegen de boom drukte waardoor ze ging twijfelen aan haar eigen woorden. Waarom dit verhaaltje relevant is, zie je zodra je het Bijbelverhaal erop naslaat. Eva’s "zonde" is in eerste instantie niet dat ze de vrucht aan Adam gaf en zelf at, maar dat ze loog tegen haarzelf.
In de Bijbel zegt God dat ze niet "van de vrucht mag eten", terwijl Eva tegen de slang zegt dat God haar heeft verboden de boom aan te raken op straffe van de dood. In het verhaaltje duwt op dat moment de slang haar hand zachtjes tegen de boom en ze ziet dat ze niet sterft. Op basis van haar geloof, verliest ze uiteindelijk de verbinding met Gan Eden en eet van de vrucht van de boom-van-kennis-over-goed-en-kwaad.
Wat nog frappanter is, is dat het Judaïsme dit niet eens zo’n ernstig vergrijp schijnt te vinden. Sterker nog: het schijnt de bedoeling dat dit zou gebeuren. De Babylonische Talmoed (B'rachot 34b) zegt onomwonden: "Een terugkerende 'zondaar' staat op een plaats waar [zelfs] een thuisblijvende [volmaakte] rechtvaardige niet kan staan" (מקום שבעלי תשובה עומדין צדיקים גמורים אינם עומדין). En ik vermoed persoonlijk dat het vroegste Christendom van deze interpretatie op de hoogte moet zijn geweest.
Ken je het verhaal waarin Jezus vertelt over de verloren zoon?
Een zoon liep weg van zijn vader, verpatste zijn geld, beging de grootst mogelijke fouten en eindigde bij de varkens in de stront.
Toen wilde hij weer terug. Vol schaamte legde hij de laatste kilometers af. Maar zijn vader zag hem in de verte aankomen en werd zo blij dat hij naar hem toe rende, omhelsde, knuffelde en kuste. En de Bijbel (NBV) vervolgt:
"Vader", zei zijn zoon tegen hem, "ik heb fouten begaan, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden." Maar de vader zei tegen zijn knechten: "Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden." En ze begonnen feest te vieren.
De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. De knecht zei tegen hem: "Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen", Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren. Hij zei tegen zijn vader: "Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht." Zijn vader zei tegen hem: "Mijn jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is van jou. Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden."
Ik vermoed dat Jezus dit verhaal uit de Joodse traditie heeft, en Talmoedische exegese lost het dilemma op. Als gezegd, de Babylonische Talmoed (B’rachot 34b) zegt: "Een terugkerende 'zondaar' staat op een plaats waar [zelfs] een thuisblijvende [volmaakte] rechtvaardige niet kan staan" (מקום שבעלי תשובה עומדין צדיקים גמורים אינם עומדין). En Joma 86b zegt: "de misstappen van degene die terugkeert worden beschouwd als grote daden in de ogen van de Almachtige".
In deze interpretatie wist God er wellicht van en wilde ons de gelegenheid bieden om te blijven. Maar Hij wilde ons eveneens de gelegenheid bieden om fouten te maken en uiteindelijk terug te keren, te leren...
(Wees er overigens a.u.b. wel van bewust dat deze interpretatie niet het gehele Judaïsme vertegenwoordigt).
Het bijbelse verhaal van de mensheid begint in Gan ‘Eden -- de hof van Eden. De naam is afkomstig van de Soemerische term edin en de Akkadische term edinnoe, dat "vlakte" betekent. Het wordt voorgesteld als een plaats met rivieren, bomen, dieren, Adam, Chavah (Eva) en een sprekende slang. Maar de erfzonde komt er niet in voor.
(klik): Zonde is geen begrip uit de T'NaCH. De T'NaCH heeft vier woorden voor wat vaak onder de noemer "zonde" voorkomt. Wat Eva (of Chavah, zoals ze in het Hebreeuws heet) deed, wordt chata genoemd. Chata is geen "zonde", maar een relatief onschuldig afdwalen van de weg. De betekenis van '(het doel/de juiste weg) missen' correspondeert met het woord voor spijt/berouw hebben 'sjoev' en 'tsjoevah' wat letterlijk 'terugkeren' betekent, of 'omkeren'. Het werkwoord wordt veelvuldig als zodanig gebruikt, bijv. in Amos 4:6, 8-11 en Jeremia 3:7, 12, 14, 22 en Hosea 3:5, 6:1, 7:10, etc. Een mens die oprecht berouw heeft, is volgens de T'NaCH letterlijk iemand die terugkeert -- wroeging of angst zijn onnodig, integendeel: keer eenvoudigweg terug.
Toen, in de dagen van Jezus (indien historisch), Johannes de Doper riep: "bekeer jullie, bekeer jullie!", gebruikte hij ongetwijfeld hetzelfde woord: t'sjoevah.
Waarom speelt t'sjoevah zo'n belangerijke rol in het Judaisme? Het antwoord komt rechtstreeks uit de T'NaCH.
David schreef: "Want U hebt geen behagen in slacht-offers, dat ik die brengen zou. Aan brand-offers hebt U geen welgevallen. De offers aan God zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart." Hiermee verkondigde hij een boodschap die door de hele T'NaCH heen telkens wordt benadrukt. Hosje'a 6:6 vertelt bijvoorbeeld: "Want in liefde heb Ik behagen, en niet in het slacht-offer; in kennis van God, en niet in brand-offers."
Micha 6:6-8 zegt: "Waamee zal ik J-H-W-H tegemoet treden en mij buigen voor God? Zal ik hem tegemoet komen met brand-offers? Met éénjarige kalveren? Zal J-H-W-H gelukkig zijn met met duizenden rammen, met duizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding? De vrucht van mijn schoot voor de schuld van mijn ziel? Hij heeft u bekend gemaakt, mens, wat goed is en wat J-H-W-H van u vraagt: niets anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God."
Jesaja 1:10-17 zei het zo: "Stop met het brengen van betekenisloze slacht-offers – gruwelijk reukwerk is het voor Mij. Nieuwe maan en Shabbat, het bijeenbrengen van gemeentes – Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke samenkomst. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel Mijn ziel – ze zijn mij een last. Ik ben moe ze te dragen. Wanneer u uw handen uitbreidt, dan verberg Ik Mijn ogen voor u. Zelfs wanneer u uw gebed verveelvuldigt, hoor Ik het niet. Uw handen zitten vol bloed. Reinig je, doe je verkeerde daden weg uit Mijn ogen; houd op kwaad te doen, streef naar recht, houd de geweldenaar in toom, doe recht aan de wees, verdedig de rechtszaak van de weduwe. Kom toch en laat ons tesamen richten, zegt J-H-W-H; al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden zoals sneeuw. Al waren ze rood als karmozijn: ze zullen worden als witte wol. Als jullie gewillig zijn en luisteren, zullen jullie het goede van het land eten, maar als jullie weigeren, dan zullen jullie door het zwaard worden verteerd, want de mond van J-H-W-H heeft het gesproken."
En Psalm 40:7 vertelt: "In slacht-offer en spijs-offer hebt U geen behagen. U hebt mij geopende oren gegeven. Brand-offer en zonde-offer heeft U niet gevraagd. Toen zei ik: Zie ik kom. In de boekrol is over mij geschreven. Ik heb lust om uw wil te doen, Mijn God. Uw Torah is in mijn binnenste."
Dezelfde boodschap komt naar voren uit Amos 5:21: "Zelfs als jullie Mij brand-offers brengen en spijs-offers, dan heb Ik daarin geen behagen. En jullie vrede-offer van mestkalveren wil Ik niet aanzien. Haal van Mij weg dat getier van jullie liederen, het getokkel van jullie harpen wil Ik niet aanhoren. Maar laat het recht als water golven, en gerechtigheid zoals een alijd stromende beek."
God vraagt geen perfectie. De T'NaCH is glashelder dat zelfs David zondigde, dat zelfs Mozes zondigde. God wil dat we ons afkeren van de weg van zonde en terugkeren naar Zijn weg.
Ezechiel 18:21-23 vertelt: "En wanneer een goddeloze zich bekeert van al de zonden die hij bedreven heeft en al Mijn inzettingen onderhoudt, recht en deugd beoefent, dan zal hij stellig in leven blijven, hij zal niet sterven; al de wanbedrijven, die hij begaan heeft zullen niet in herinnering gebracht worden; om de deugd die hij beoefend heeft zal hij in leven blijven. Zou Ik behagen hebben in de dood van de goddelozen? spreekt J-H-W-H, en niet veeleer hierin dat hij zich bekeert van zijn wandel en in leven blijft?"
T'sjoevah.
Ezechiel 33:14-16 is nog duidelijker: "En wanneer ik tot de goddeloze zeg: jij zult zeker sterven--en hij bekeert zich van zijn zonde en betracht recht en deugd, geeft het in beslag genomene terug, vergoedt hetgeen hij geroofd heeft, wandelt in de inzettingen van het leven door geen onrecht te bedrijven, dan zal hij zeker in leven blijven en niet sterven. Al de zonden die hij bedreven heeft zullen niet meer herdacht worden: recht en deugd heeft hij beoefend; hij zal stellig in leven blijven."
T'sjoevah.
Ezechiel 18:27-28: "En wanneer een goddeloze zich afkeert van de goddeloosheid die hij bedreven heeft en recht en deugd beoefent, dan redt hij zijn leven. Hij is bevreesd geworden en heeft zich bekeerd van al de wanbedrijven die hij begaan heeft; hij blijft stellig in leven; hij zal niet sterven."
T'sjoevah.
Toen David in 2 Samuel 12:13 zich tegenover Nathan verootmoedigde: "Ik heb tegen J-H-W-H gezondigd", antwoordde Nathan: "Dan heeft J-H-W-H je zonde vergeven: je zult niet sterven."
T'sjoevah.
Jonah 3:10 schreef : "Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerd hadden van hun slechte wandel, kreeg hij berouw over het onheil dat hij gezegd had hun te zullen aandoen, en hij deed het niet."
T'sjoevah.
Leviticus 26:40-42: "Dan zullen zij hun schuld en die van hun vaders belijden, hoe zij zich aan mij vergrepen hebben; hoe, toen zij dwars tegen Mij in gegaan waren, ook Ik dwars tegen hen in ging en hen bracht in het land van hun vijanden. Wordt dan hun onbesneden hart gebogen en boeten zij zo hun schuld, dan zal ik het verbond met Jakob gedenken, en het verbond met Izaak en Abraham zal ik gedenken. Ook zal ik het land gedenken."
T'sjoevah.
Met betrekking tot Eva staat er in de Midrasj een vreemde aggadah (verhaaltje) dat veel duidelijk maakt. Het vertelt simpelweg dat de slang Eva’s hand zachtjes tegen de boom drukte waardoor ze ging twijfelen aan haar eigen woorden. Waarom dit verhaaltje relevant is, zie je zodra je het Bijbelverhaal erop naslaat. Eva’s "zonde" is in eerste instantie niet dat ze de vrucht aan Adam gaf en zelf at, maar dat ze loog tegen haarzelf.
In de Bijbel zegt God dat ze niet "van de vrucht mag eten", terwijl Eva tegen de slang zegt dat God haar heeft verboden de boom aan te raken op straffe van de dood. In het verhaaltje duwt op dat moment de slang haar hand zachtjes tegen de boom en ze ziet dat ze niet sterft. Op basis van haar geloof, verliest ze uiteindelijk de verbinding met Gan Eden en eet van de vrucht van de boom-van-kennis-over-goed-en-kwaad.
Wat nog frappanter is, is dat het Judaïsme dit niet eens zo’n ernstig vergrijp schijnt te vinden. Sterker nog: het schijnt de bedoeling dat dit zou gebeuren. De Babylonische Talmoed (B'rachot 34b) zegt onomwonden: "Een terugkerende 'zondaar' staat op een plaats waar [zelfs] een thuisblijvende [volmaakte] rechtvaardige niet kan staan" (מקום שבעלי תשובה עומדין צדיקים גמורים אינם עומדין). En ik vermoed persoonlijk dat het vroegste Christendom van deze interpretatie op de hoogte moet zijn geweest.
Ken je het verhaal waarin Jezus vertelt over de verloren zoon?
Een zoon liep weg van zijn vader, verpatste zijn geld, beging de grootst mogelijke fouten en eindigde bij de varkens in de stront.
Toen wilde hij weer terug. Vol schaamte legde hij de laatste kilometers af. Maar zijn vader zag hem in de verte aankomen en werd zo blij dat hij naar hem toe rende, omhelsde, knuffelde en kuste. En de Bijbel (NBV) vervolgt:
"Vader", zei zijn zoon tegen hem, "ik heb fouten begaan, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden." Maar de vader zei tegen zijn knechten: "Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden." En ze begonnen feest te vieren.
De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. De knecht zei tegen hem: "Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen", Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren. Hij zei tegen zijn vader: "Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht." Zijn vader zei tegen hem: "Mijn jongen, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is van jou. Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden."
Ik vermoed dat Jezus dit verhaal uit de Joodse traditie heeft, en Talmoedische exegese lost het dilemma op. Als gezegd, de Babylonische Talmoed (B’rachot 34b) zegt: "Een terugkerende 'zondaar' staat op een plaats waar [zelfs] een thuisblijvende [volmaakte] rechtvaardige niet kan staan" (מקום שבעלי תשובה עומדין צדיקים גמורים אינם עומדין). En Joma 86b zegt: "de misstappen van degene die terugkeert worden beschouwd als grote daden in de ogen van de Almachtige".
In deze interpretatie wist God er wellicht van en wilde ons de gelegenheid bieden om te blijven. Maar Hij wilde ons eveneens de gelegenheid bieden om fouten te maken en uiteindelijk terug te keren, te leren...
(Wees er overigens a.u.b. wel van bewust dat deze interpretatie niet het gehele Judaïsme vertegenwoordigt).
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
3. Satan
De T'NaCH kent geen machtige Kwade Duivel die de strijd aanbindt tegen een almachtige God. Dat is een Christelijk & apocrief midrasjisch concept dat nergens in de T'NaCH terug valt te vinden. De Satan (haSatan) is in de T'NaCH geen gevallen macht die tegen JHWH strijdt, maar een engel van JHWH.
Het was bijv. in Kronieken 21:1 haSatan die David aanspoorde een volkstelling te houden, terwijl het parallelboek Samuel 24:1 J-H-W-H als oorspronkelijke dader identificeert. Beiden, zowel God als Satan, staan aan dezelfde kant. Satan (שָׂטָן) is een normaal Hebreeuws woord dat "tegenstander" betekent. Zie bijvoorbeeld Numeri 22:22: ''Maar God ontstak in toorn omdat hij ging, en de engel van J-H-W-H plaatste zich op de weg als zijn tegenstander, terwijl hij op zijn ezelin reed, met zijn twee slaven bij zich''. Het Hebreeuwse woord dat in het bovenstaande citaat voor "tegenstander" wordt gehanteerd is: satan. Vandaar dat Jezus zijn geliefde discipel Petrus als 'satan' kon aanduiden. De vrouwelijke variant van het mannelijke satan is שטנה (sitnah) wat ''beschuldiging'', ''aanklacht'', of ''twist'' betekent (zie bijv. Genesis 26:21: ''Hierop groeven zij een andere put, en ook daarover ontstond twist; waarom hij deze Sitnah noemde'').
Het boek van Job dat hier wordt geciteerd, slaat eveneens de suggestie dat haSatan de gevallen tegenstander van JHWH zou zijn, aan gruzelementen, want weer staan beiden – God en haSatan – onmiskenbaar aan dezelfde kant. Job zegt "J-H-W-H heeft gegeven, J-H-W-H heeft genomen" (Job 1:21). Ondanks dat Satan degene was die handelde, zei Job niet "Satan heeft genomen". Vervolgens zegt Job tegen zijn vrouw: "hebben wij het goede van God ontvangen, en zouden wij het kwade ook niet aannemen?" (Job 2:10). Weer weten we dat haSatan degene was die handelde, maar God wordt als de gever geïdentificeerd. In Job 19:21 wordt dit duidelijk door Job verwoord: "want Gods hand heeft mij aangetast." Daarna komen Jobs vrienden hem troosten vanwege "al het kwaad, dat J-H-W-H over hem had laten komen" (Job 42:11). HaSatan is in de T'NaCH gewoon een engel die voor de ene JHWH werkt en zelfs door JHWH terecht kan worden gewezen: nergens strijdt haSatan tegen JHWH, terwijl daarentegen God aantoonbaar als bron wordt geïdentificeerd achter de acties van haSatan.
De T'NaCH kent geen machtige Kwade Duivel die de strijd aanbindt tegen een almachtige God. Dat is een Christelijk & apocrief midrasjisch concept dat nergens in de T'NaCH terug valt te vinden. De Satan (haSatan) is in de T'NaCH geen gevallen macht die tegen JHWH strijdt, maar een engel van JHWH.
Het was bijv. in Kronieken 21:1 haSatan die David aanspoorde een volkstelling te houden, terwijl het parallelboek Samuel 24:1 J-H-W-H als oorspronkelijke dader identificeert. Beiden, zowel God als Satan, staan aan dezelfde kant. Satan (שָׂטָן) is een normaal Hebreeuws woord dat "tegenstander" betekent. Zie bijvoorbeeld Numeri 22:22: ''Maar God ontstak in toorn omdat hij ging, en de engel van J-H-W-H plaatste zich op de weg als zijn tegenstander, terwijl hij op zijn ezelin reed, met zijn twee slaven bij zich''. Het Hebreeuwse woord dat in het bovenstaande citaat voor "tegenstander" wordt gehanteerd is: satan. Vandaar dat Jezus zijn geliefde discipel Petrus als 'satan' kon aanduiden. De vrouwelijke variant van het mannelijke satan is שטנה (sitnah) wat ''beschuldiging'', ''aanklacht'', of ''twist'' betekent (zie bijv. Genesis 26:21: ''Hierop groeven zij een andere put, en ook daarover ontstond twist; waarom hij deze Sitnah noemde'').
Het boek van Job dat hier wordt geciteerd, slaat eveneens de suggestie dat haSatan de gevallen tegenstander van JHWH zou zijn, aan gruzelementen, want weer staan beiden – God en haSatan – onmiskenbaar aan dezelfde kant. Job zegt "J-H-W-H heeft gegeven, J-H-W-H heeft genomen" (Job 1:21). Ondanks dat Satan degene was die handelde, zei Job niet "Satan heeft genomen". Vervolgens zegt Job tegen zijn vrouw: "hebben wij het goede van God ontvangen, en zouden wij het kwade ook niet aannemen?" (Job 2:10). Weer weten we dat haSatan degene was die handelde, maar God wordt als de gever geïdentificeerd. In Job 19:21 wordt dit duidelijk door Job verwoord: "want Gods hand heeft mij aangetast." Daarna komen Jobs vrienden hem troosten vanwege "al het kwaad, dat J-H-W-H over hem had laten komen" (Job 42:11). HaSatan is in de T'NaCH gewoon een engel die voor de ene JHWH werkt en zelfs door JHWH terecht kan worden gewezen: nergens strijdt haSatan tegen JHWH, terwijl daarentegen God aantoonbaar als bron wordt geïdentificeerd achter de acties van haSatan.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
4. Het issue van een wrede God
Een wrede God is handig. Via Zijn decreet kan Hem gratis alle verantwoordelijkheid toe worden geschoven voor onze daden. Een wrede God is opvallend dienstbaar. Hoe anders kon het volk Israël het land van de Kanaänieten overnemen? JHWH was het die gebood de Kanaänieten en hun steden te vernietigen zodat Israël er kon wonen. Hoe anders konden we een vrijbrief verkrijgen opponenten volledig en definitief uit te schakelen dan via het bevel van een meedogenloze God? Hoe konden we op een excuus leunen zo radicaal af te rekenen met de Amalekieten of met de Moabieten zonder ordonnantie van een gruwelijke God? De T'NaCH noemt JHWH letterlijk 'iesj mil'chamah: een mens van oorlog. In de T'NaCH kan God weliswaar genadig zijn, maar Hij is geen liefde. Zelfs de context van de passage aangaande menselijke naastenliefde onthult dat de naaste niet de medemens is, maar de volksgenoot, de בני עמך (= zonen van je volk), de אחיך (= je bloedbroeder, je broer) & רעך (je buur). Dit staat er letterlijk in Leviticus 19:17-18: ''Haat je broer niet in je hart, maar berisp hem zonder de fouten te negeren; wreek je niet en koester geen woede tegen de kinderen van je volk maar heb je buur lief zoals jezelf''.
Maar tijdens het flexibele Judaïsme van de diaspora, bestond er een duidelijke behoefte aan een verruiming van de religie. Waar in de Torah nog de jaloerse wraakzuchtige JHWH de regels bepaalde en kinderen, zuigelingen, vrouwen, mannen en de dieren van hele steden en volkeren gebood af te slachten, steniging eiste van mensen die op sjabbat werk verrichtten, steniging gebood van de overspelige en zelfs van ongehoorzame zonen en homoseksualiteit veroordeelde, daar sprak daarentegen het joodse Sanhedrien tijdens de diaspora nauwelijks meer de doodstraf uit. Bavli Makkot 7b stelt expliciet dat het bewijs zodanig hard moest zijn, dat dezelfde Talmoed in Makkot 1:10 toegeeft dat een Sanhedrien dat eens in de 7 jaar de doodstraf aan een mens oplegt, beschouwd wordt als een moord-Sanhedrien. Rabbi Eliezer ben Azariah maakt daar zelfs ''eens in de 70 jaar'' van. En Rabbi Akiva verklaart vervolgens: ''Indien wij in het Sanhedrien zaten, dan zou de doodstraf niet worden uitgevoerd'', waarop Gamaliel antwoordt: ''Indien dat het geval zou zijn (indien we de doodstraf wel zouden hebben uitgevoerd), dan zouden er heel wat moordenaars in Israel rond hebben gelopen''.
Het groeiende verschil tussen de vroege strenge bijbelse wetten en de latere flexibele rabbijnse interpretatie ervan, kon worden verzoend worden door middel van midrasj: citaten werden uit hun oorspronkelijke context gehaald en geheel anders toegepast.
Een wrede God is handig. Via Zijn decreet kan Hem gratis alle verantwoordelijkheid toe worden geschoven voor onze daden. Een wrede God is opvallend dienstbaar. Hoe anders kon het volk Israël het land van de Kanaänieten overnemen? JHWH was het die gebood de Kanaänieten en hun steden te vernietigen zodat Israël er kon wonen. Hoe anders konden we een vrijbrief verkrijgen opponenten volledig en definitief uit te schakelen dan via het bevel van een meedogenloze God? Hoe konden we op een excuus leunen zo radicaal af te rekenen met de Amalekieten of met de Moabieten zonder ordonnantie van een gruwelijke God? De T'NaCH noemt JHWH letterlijk 'iesj mil'chamah: een mens van oorlog. In de T'NaCH kan God weliswaar genadig zijn, maar Hij is geen liefde. Zelfs de context van de passage aangaande menselijke naastenliefde onthult dat de naaste niet de medemens is, maar de volksgenoot, de בני עמך (= zonen van je volk), de אחיך (= je bloedbroeder, je broer) & רעך (je buur). Dit staat er letterlijk in Leviticus 19:17-18: ''Haat je broer niet in je hart, maar berisp hem zonder de fouten te negeren; wreek je niet en koester geen woede tegen de kinderen van je volk maar heb je buur lief zoals jezelf''.
Maar tijdens het flexibele Judaïsme van de diaspora, bestond er een duidelijke behoefte aan een verruiming van de religie. Waar in de Torah nog de jaloerse wraakzuchtige JHWH de regels bepaalde en kinderen, zuigelingen, vrouwen, mannen en de dieren van hele steden en volkeren gebood af te slachten, steniging eiste van mensen die op sjabbat werk verrichtten, steniging gebood van de overspelige en zelfs van ongehoorzame zonen en homoseksualiteit veroordeelde, daar sprak daarentegen het joodse Sanhedrien tijdens de diaspora nauwelijks meer de doodstraf uit. Bavli Makkot 7b stelt expliciet dat het bewijs zodanig hard moest zijn, dat dezelfde Talmoed in Makkot 1:10 toegeeft dat een Sanhedrien dat eens in de 7 jaar de doodstraf aan een mens oplegt, beschouwd wordt als een moord-Sanhedrien. Rabbi Eliezer ben Azariah maakt daar zelfs ''eens in de 70 jaar'' van. En Rabbi Akiva verklaart vervolgens: ''Indien wij in het Sanhedrien zaten, dan zou de doodstraf niet worden uitgevoerd'', waarop Gamaliel antwoordt: ''Indien dat het geval zou zijn (indien we de doodstraf wel zouden hebben uitgevoerd), dan zouden er heel wat moordenaars in Israel rond hebben gelopen''.
Het groeiende verschil tussen de vroege strenge bijbelse wetten en de latere flexibele rabbijnse interpretatie ervan, kon worden verzoend worden door middel van midrasj: citaten werden uit hun oorspronkelijke context gehaald en geheel anders toegepast.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
5. Midrasj
Toen ik de Nederlandse taal moest leren beheersen, leverde het begrijpen van de woorden en zinnen weinig moeite op. Maar af en toe waren er mensen die dingen zeiden als: "Met het oog op morgen", of "laat je in Godsnaam niet met een kluitje het riet insturen!" Waarom zou iemand me in de naam van God wegsturen met een kluitje richting het riet? Het antwoord is: midrasj, maar daarover later meer. Ben nu wat ouder, heb het taalgebruik inmiddels wat beter leren kennen en begrijp, naast de woorden en het zinsverband, eveneens de intentie van het woordgebruik.
In het Hebreeuwse taalgebruik is het concretiseren van metafysische kwaliteiten heel normaal. Niet alleen in het moderne Ivriet, maar vooral in het oude Hebreeuws en het Aramees. De T'NaCH is gevuld met antropomorfismen, Gods acties, beschreven in menselijke termen. En vaak worden Gods lichaamsdelen en emoties beschreven alsof ze zelfstandig opereren. Gods stem breekt bijvoorbeeld ceders in Psalm 29:5. De stem van God laat zelfs hinden jongen werpen in dezelfde Psalm. Exodus 14:31 vertelt dat Israel de geweldige hand zag, welke J-H-W-H tegen Egypte gebruikt had. De rechterhand van God verplettert de vijand in Exodus 15:6, terwijl iets eerder, in Exodus 15:3 God letterlijk "een mens van oorlog" wordt genoemd (איש מלחמה). In 2 Samuel 22:9 stijgt rook op uit de neus van God, terwijl er een verterend vuur uit Zijn mond kwam. En het volgende vers zit er "duisternis onder Zijn voeten" (וערפל תחת רגליו ...) en rijdt Hij zelfs op een cherub. Even later in hetzelfde hoofdstuk verheft God Zijn stem en schiet pijlen. God neemt de adem van levende wezens weg en zendt Zijn eigen adem (of "geest", of "wind" – roe’ach) uit in Psalm 104:29-30; in Psalm 104:3 wandelt God op geestelijke vleugels (פנפי רוה, pan’fej roe’ach = geestelijke vleugels, of vleugels van wind/adem) en in Psalm 143:10 leidt God’s goede geest/wind/adem David in een effen land. De stem van God bevindt zich in schoonheid/glorie (קול י-ה-ו-ה בהדר -- letterlijk: "de stem van J-H-W-H is in schoonheid/glorie") en Zijn stem schuilt in kracht (קול יהוה בכח). In Exodus 15:7 liet God de gloed van Zijn toorn los, die vervolgens vijanden verteerde als stoppels. In Psalm 98:1 geeft Zijn rechterhand en Zijn heilige arm Hem zege. Deuteronomium 7:19 heeft het over Gods uitgestrekte arm, waarmee Hij Israel uit Egypte geleid heeft. In Jesaja 62:8 wordt verteld dat God heeft gezworen bij Zijn rechterhand en bij Zijn sterke arm. Deuteronomium 4:34 zegt: "... heeft ooit een god beproefd te komen om zich een volk te nemen uit het midden van een ander volk, via beproevingen, via tekens, via wonderen en strijd, door een sterke hand en een uitgesrekte arm en met grote verschrikkingen, zoals J-H-W-H, jullie God?" En in Jesaja 51:9 moet de arm van God wakker worden om zich, net als uit de tijd van de vroegere geslachten, te bekleden met kracht. Meteen een paar verzen later, in Jesaja 51:17 wordt verteld dat Jeruzalem, die uit Gods hand de beker van de grimmigheid heeft gedronken, eveneens wakker moet worden gemaakt en opstaan. In Jeremia 21:5 gaat God ten strijde samen met Zijn uitgestrekte hand en Zijn sterke arm. En in Ezechiel 20:33-34 staat dat God met sterke hand, uitgestrekte arm en uitgestorte grimmigheid over hen zal heersen. Etc, etc, etc...
Maar midrasj gaat verder. Een voorbeeldje:
De Pesikta de-Rav Kahana zegt: "Tweeduizend jaren, toen de wereld nog niet geschapen was, verbleef de Torah alleen in Mijn aanwezigheid."
Hoe komt Rabbi Acha tot de uitspraak dat 2000 jaren vóórdat de wereld bestond, de Torah al in Gods aanwezigheid verbleef? Dat staat nergens in de T'NaCH.
De midrasj begint met Exodus 20:2 als centraal thema: "Ik ben de Heer, uw God" en de Rabbis zeggen dat je eigenlijk zou verwachten dat Exodus 20:2 had moeten beginnen met de letter ‘’L’’ van de negatieve geboden ("lo …" = "je zult NIET …"), of eventueel met één van de letters van positieve geboden. Maar het begint daarentegen met de letter Alef van het woord "'anochie." Waarom? Aangezien niets aan de Torah mag worden toegevoegd of ervan weg worden genomen, betekent dit dat iedere letter op de juiste plaats staat, moet er een verklaring voor het gebruik van het woord ‘anochie’ worden gevonden. De midrasj vervolgt:
1) "toen de wereld nog niet geschapen was." Dit is de tijd die in Spreuken 8:29 beschreven staat: "Opdat de wateren Zijn gebod niet zouden overtreden en Hij de funderingen van de aarde bepaalde, toen was ik een troetelkind bij Hem." Toen God de funderingen van de aarde bepaalde, was het blijkbaar van belang dat de wateren Zijn gebod niet zouden overtreden. Daaruit kan de suggestie worden gewekt dat het hier om een gebod uit de Torah gaat vóórdat de Aarde werd geschapen. En Spreuken 8:29 vervolgt met:
2) "Tweeduizend jaren (…)." Dit is Spreuken 8:30, waar in het originele Hebreeuws aan het eind staat: "jom-jom." Dat betekent "iedere dag", of "dag na dag." Maar als je deze term helemaal letterlijk neemt, staat er "dag dag." Dat is dus twee maal een dag. De wijsheid (Torah) was dus twee dagen bij God voordat de wereld werd geschapen.
3) In Psalm 90:4 staat dat "duizend jaar zijn bij U als de dag van gisteren." Dus, als je dit letterlijk neemt, heeft een dag bij God de duur van duizend jaar. Dat betekent dus dat de twee dagen dat de Torah bij God verbleef als zoogkind en toen God de funderingen van de aarde bepaalde, een duur hadden van tweeduizend jaar.
Dit alles bij elkaar gevoegd, geeft de zin: "Tweeduizend jaren, toen de wereld nog niet geschapen was, vebleef de Torah alleen in Mijn aanwezigheid." Maar er is een probleem.
Als je Spreuken 8 leest, dan zie je dat degene die twee dagen bij God verbleef, NIET de Torah was, maar de Wijsheid. En aangezien Rabbi Acha in deze midrasj het belang wil benadrukken van Exodus 20:2 (om uiteindelijk te gedenken dat God ons uit Egypte heeft geleid en dat God ons de Torah en de mitswot heeft geschonken), zal Rabbi Acha eveneens een verbinding moeten leggen tussen de Wijsheid en de Torah.
Daarom past hij NOG een drasja toe: hij voegt twee verzen uit Spreuken 3 samen (Spreuken 3:1 "Mijn zoon, vergeet niet Mijn Torah en laat je hart mijn geboden houden" EN Spreuken 3:19 "de Heer grondvestte de aarde met Wijsheid"). Aangezien het hier twee verzen uit hetzelfde hoofdstuk van Spreuken 3 betreft, kan daarmee dus (midrasjisch) de conclusie worden getrokken dat het om de wijsheid van de Torah ging, waarmee God de aarde grondvestte. Dus was het de Torah die 2000 jaar lang bij God verbleef voordat de wereld werd geschapen.
Nu is de verbinding gemaakt en pas nu heeft Rabbi Acha de perfecte drasja gesmeed om uiteindelijk uit te leggen waarom Exodus 20:2 met een Egyptisch woord begint. Maar de weg daar naartoe is nog lang.
Om dit te kunnen doen heeft hij aan die twee drasjot (tekst-applicaties) niet genoeg. Hij heeft nog een derde tekst nodig. Daarvoor gebruikt hij een remez (hint) uit Genisis 1:1: de Torah begint met het beschrijven van de schepping van de Hemelen en de Aarde (Genesis 1:1) en de letter waarmee de Torah begint is de Bejt. De Bejt is de tweede letter van het Hebreeuwse alphabet. De Alef is de eerste letter van het Hebreeuwse Alfabet. Grammaticaal gezien had de Torah echter probleemloos met de Alef kunnen beginnen: "'Elokiem bara beresjiet" i.p.v. "Beresjiet bara Elokiem" ("God schiep in het begin…" i.p.v. "In het begin schiep God…"). Daarom zegt Rabbi Acha dat de Alef zich gepasseerd voelde, want hij was immers de eerste letter. De Alef bleef huilen bij God en zei: 'hoewel ik de eerste letter ben van alle letters, hebt U met mij niet de wereld geschapen.'
Natuurlijk weet Rabbi Acha dat in werkelijkheid letters niet kunnen huilen, maar hij smeedt deze citaten samen om op een handige manier uit te komen bij zijn uiteindelijke doel: het belang van de uitspraak "Ik ben de Heer, uw God" uit Exodus 20:2, waar deze midrasj mee begon. En dat is het punt waar hij bijna is aanbeland.
Nu past hij namelijk een "wisseltruc" toe. Hij zegt: omdat de Alef is gepasseerd in Genesis 1:1, laat God bewust Exodus 20:2 aanvangen met een ogenschijnlijk misplaatst Egyptisch woord dat begint met de letter Alef, zodat de verdrietige Alef volledig wordt gecompenseerd. Echter, het Scheppingsverhaal uit Genesis 1:1 is zo enorm belangrijk, dat JHWH had besloten er de Torah mee te beginnen. Om de verdrietige Alef volledig te kunnen compenseren, moest God voor de Alef een even belangrijke tekst kiezen: Hij koos Exodus 20:2.
Pas nu heeft de midrasj van Rabbi Acha zijn doel bereikt. Hij is weer terug bij Exodus 20:2 en de betekenis is helemaal helder: Deze midrasj benadrukt het enorme belang van Exodus 20:2, dat gedenkt dat God ons uit Egypte heeft geleid en dat God ons de Torah en de mitswot heeft geschonken.
Met midrasj had het judaisme een methode in handen waarmee het mee kon gaan met de tijdgeest zonder iets aan de T’NaCH toe te voegen of ervan weg te nemen. Maar het was niet slechts het Judaïsme dat deze methode hanteerde.
Toen ik de Nederlandse taal moest leren beheersen, leverde het begrijpen van de woorden en zinnen weinig moeite op. Maar af en toe waren er mensen die dingen zeiden als: "Met het oog op morgen", of "laat je in Godsnaam niet met een kluitje het riet insturen!" Waarom zou iemand me in de naam van God wegsturen met een kluitje richting het riet? Het antwoord is: midrasj, maar daarover later meer. Ben nu wat ouder, heb het taalgebruik inmiddels wat beter leren kennen en begrijp, naast de woorden en het zinsverband, eveneens de intentie van het woordgebruik.
In het Hebreeuwse taalgebruik is het concretiseren van metafysische kwaliteiten heel normaal. Niet alleen in het moderne Ivriet, maar vooral in het oude Hebreeuws en het Aramees. De T'NaCH is gevuld met antropomorfismen, Gods acties, beschreven in menselijke termen. En vaak worden Gods lichaamsdelen en emoties beschreven alsof ze zelfstandig opereren. Gods stem breekt bijvoorbeeld ceders in Psalm 29:5. De stem van God laat zelfs hinden jongen werpen in dezelfde Psalm. Exodus 14:31 vertelt dat Israel de geweldige hand zag, welke J-H-W-H tegen Egypte gebruikt had. De rechterhand van God verplettert de vijand in Exodus 15:6, terwijl iets eerder, in Exodus 15:3 God letterlijk "een mens van oorlog" wordt genoemd (איש מלחמה). In 2 Samuel 22:9 stijgt rook op uit de neus van God, terwijl er een verterend vuur uit Zijn mond kwam. En het volgende vers zit er "duisternis onder Zijn voeten" (וערפל תחת רגליו ...) en rijdt Hij zelfs op een cherub. Even later in hetzelfde hoofdstuk verheft God Zijn stem en schiet pijlen. God neemt de adem van levende wezens weg en zendt Zijn eigen adem (of "geest", of "wind" – roe’ach) uit in Psalm 104:29-30; in Psalm 104:3 wandelt God op geestelijke vleugels (פנפי רוה, pan’fej roe’ach = geestelijke vleugels, of vleugels van wind/adem) en in Psalm 143:10 leidt God’s goede geest/wind/adem David in een effen land. De stem van God bevindt zich in schoonheid/glorie (קול י-ה-ו-ה בהדר -- letterlijk: "de stem van J-H-W-H is in schoonheid/glorie") en Zijn stem schuilt in kracht (קול יהוה בכח). In Exodus 15:7 liet God de gloed van Zijn toorn los, die vervolgens vijanden verteerde als stoppels. In Psalm 98:1 geeft Zijn rechterhand en Zijn heilige arm Hem zege. Deuteronomium 7:19 heeft het over Gods uitgestrekte arm, waarmee Hij Israel uit Egypte geleid heeft. In Jesaja 62:8 wordt verteld dat God heeft gezworen bij Zijn rechterhand en bij Zijn sterke arm. Deuteronomium 4:34 zegt: "... heeft ooit een god beproefd te komen om zich een volk te nemen uit het midden van een ander volk, via beproevingen, via tekens, via wonderen en strijd, door een sterke hand en een uitgesrekte arm en met grote verschrikkingen, zoals J-H-W-H, jullie God?" En in Jesaja 51:9 moet de arm van God wakker worden om zich, net als uit de tijd van de vroegere geslachten, te bekleden met kracht. Meteen een paar verzen later, in Jesaja 51:17 wordt verteld dat Jeruzalem, die uit Gods hand de beker van de grimmigheid heeft gedronken, eveneens wakker moet worden gemaakt en opstaan. In Jeremia 21:5 gaat God ten strijde samen met Zijn uitgestrekte hand en Zijn sterke arm. En in Ezechiel 20:33-34 staat dat God met sterke hand, uitgestrekte arm en uitgestorte grimmigheid over hen zal heersen. Etc, etc, etc...
Maar midrasj gaat verder. Een voorbeeldje:
De Pesikta de-Rav Kahana zegt: "Tweeduizend jaren, toen de wereld nog niet geschapen was, verbleef de Torah alleen in Mijn aanwezigheid."
Hoe komt Rabbi Acha tot de uitspraak dat 2000 jaren vóórdat de wereld bestond, de Torah al in Gods aanwezigheid verbleef? Dat staat nergens in de T'NaCH.
De midrasj begint met Exodus 20:2 als centraal thema: "Ik ben de Heer, uw God" en de Rabbis zeggen dat je eigenlijk zou verwachten dat Exodus 20:2 had moeten beginnen met de letter ‘’L’’ van de negatieve geboden ("lo …" = "je zult NIET …"), of eventueel met één van de letters van positieve geboden. Maar het begint daarentegen met de letter Alef van het woord "'anochie." Waarom? Aangezien niets aan de Torah mag worden toegevoegd of ervan weg worden genomen, betekent dit dat iedere letter op de juiste plaats staat, moet er een verklaring voor het gebruik van het woord ‘anochie’ worden gevonden. De midrasj vervolgt:
Wat er feitelijk gebeurt is, dat Rabbi Acha een aantal verzen uit verschillende boeken mixt. Hij past Spreuken 8:29-30 toe, waar de wijsheid (de Torah) zegt: "Opdat de wateren Zijn gebod niet zouden overtreden en Hij de funderingen van de aarde bepaalde, toen was ik een troetelkind bij Hem, ik was in verrukking dag na dag." En hij combineert deze verzen met Psalm 90:4, waar duizend jaar in de ogen van God zijn als de dag van gisteren. Uit die mix komt de samenstelling tevoorschijn:"Wat wordt bedoeld met de letters waaruit het woord 'anochie (uit Exodus 20:2) is samengesteld? Rabbi Acha zei: "Tijdens de 26 generaties [tussen de schepping en het schenken van de Torah] (10 van Adam tot Noach; 10 van Noach tot Abraham; en 6 van Abraham tot Mozes) bleef de letter Alef huilen bij God, zeggend: 'Hoewel ik de eerste letter ben van alle letters, hebt U met mij niet de wereld geschapen.'
God antwoordde: 'Ik zal het rechtzetten. Tweeduizend jaren, toen de wereld nog niet geschapen was, verbleef de Torah alleen in mijn aanwezigheid. Nu Ik ben gekomen om de Torah aan Israel te schenken, vang ik de schenking [van de Torah] aan met een Alef ('anochie begint met een Alef)'."
Rabbi Nehemiah zei: "’’Anochie’’ is een Egyptisch woord. Waarom vond God het noodzakelijk om een Egyptisch woord te gebruiken?..."."
1) "toen de wereld nog niet geschapen was." Dit is de tijd die in Spreuken 8:29 beschreven staat: "Opdat de wateren Zijn gebod niet zouden overtreden en Hij de funderingen van de aarde bepaalde, toen was ik een troetelkind bij Hem." Toen God de funderingen van de aarde bepaalde, was het blijkbaar van belang dat de wateren Zijn gebod niet zouden overtreden. Daaruit kan de suggestie worden gewekt dat het hier om een gebod uit de Torah gaat vóórdat de Aarde werd geschapen. En Spreuken 8:29 vervolgt met:
2) "Tweeduizend jaren (…)." Dit is Spreuken 8:30, waar in het originele Hebreeuws aan het eind staat: "jom-jom." Dat betekent "iedere dag", of "dag na dag." Maar als je deze term helemaal letterlijk neemt, staat er "dag dag." Dat is dus twee maal een dag. De wijsheid (Torah) was dus twee dagen bij God voordat de wereld werd geschapen.
3) In Psalm 90:4 staat dat "duizend jaar zijn bij U als de dag van gisteren." Dus, als je dit letterlijk neemt, heeft een dag bij God de duur van duizend jaar. Dat betekent dus dat de twee dagen dat de Torah bij God verbleef als zoogkind en toen God de funderingen van de aarde bepaalde, een duur hadden van tweeduizend jaar.
Dit alles bij elkaar gevoegd, geeft de zin: "Tweeduizend jaren, toen de wereld nog niet geschapen was, vebleef de Torah alleen in Mijn aanwezigheid." Maar er is een probleem.
Als je Spreuken 8 leest, dan zie je dat degene die twee dagen bij God verbleef, NIET de Torah was, maar de Wijsheid. En aangezien Rabbi Acha in deze midrasj het belang wil benadrukken van Exodus 20:2 (om uiteindelijk te gedenken dat God ons uit Egypte heeft geleid en dat God ons de Torah en de mitswot heeft geschonken), zal Rabbi Acha eveneens een verbinding moeten leggen tussen de Wijsheid en de Torah.
Daarom past hij NOG een drasja toe: hij voegt twee verzen uit Spreuken 3 samen (Spreuken 3:1 "Mijn zoon, vergeet niet Mijn Torah en laat je hart mijn geboden houden" EN Spreuken 3:19 "de Heer grondvestte de aarde met Wijsheid"). Aangezien het hier twee verzen uit hetzelfde hoofdstuk van Spreuken 3 betreft, kan daarmee dus (midrasjisch) de conclusie worden getrokken dat het om de wijsheid van de Torah ging, waarmee God de aarde grondvestte. Dus was het de Torah die 2000 jaar lang bij God verbleef voordat de wereld werd geschapen.
Nu is de verbinding gemaakt en pas nu heeft Rabbi Acha de perfecte drasja gesmeed om uiteindelijk uit te leggen waarom Exodus 20:2 met een Egyptisch woord begint. Maar de weg daar naartoe is nog lang.
Om dit te kunnen doen heeft hij aan die twee drasjot (tekst-applicaties) niet genoeg. Hij heeft nog een derde tekst nodig. Daarvoor gebruikt hij een remez (hint) uit Genisis 1:1: de Torah begint met het beschrijven van de schepping van de Hemelen en de Aarde (Genesis 1:1) en de letter waarmee de Torah begint is de Bejt. De Bejt is de tweede letter van het Hebreeuwse alphabet. De Alef is de eerste letter van het Hebreeuwse Alfabet. Grammaticaal gezien had de Torah echter probleemloos met de Alef kunnen beginnen: "'Elokiem bara beresjiet" i.p.v. "Beresjiet bara Elokiem" ("God schiep in het begin…" i.p.v. "In het begin schiep God…"). Daarom zegt Rabbi Acha dat de Alef zich gepasseerd voelde, want hij was immers de eerste letter. De Alef bleef huilen bij God en zei: 'hoewel ik de eerste letter ben van alle letters, hebt U met mij niet de wereld geschapen.'
Natuurlijk weet Rabbi Acha dat in werkelijkheid letters niet kunnen huilen, maar hij smeedt deze citaten samen om op een handige manier uit te komen bij zijn uiteindelijke doel: het belang van de uitspraak "Ik ben de Heer, uw God" uit Exodus 20:2, waar deze midrasj mee begon. En dat is het punt waar hij bijna is aanbeland.
Nu past hij namelijk een "wisseltruc" toe. Hij zegt: omdat de Alef is gepasseerd in Genesis 1:1, laat God bewust Exodus 20:2 aanvangen met een ogenschijnlijk misplaatst Egyptisch woord dat begint met de letter Alef, zodat de verdrietige Alef volledig wordt gecompenseerd. Echter, het Scheppingsverhaal uit Genesis 1:1 is zo enorm belangrijk, dat JHWH had besloten er de Torah mee te beginnen. Om de verdrietige Alef volledig te kunnen compenseren, moest God voor de Alef een even belangrijke tekst kiezen: Hij koos Exodus 20:2.
Pas nu heeft de midrasj van Rabbi Acha zijn doel bereikt. Hij is weer terug bij Exodus 20:2 en de betekenis is helemaal helder: Deze midrasj benadrukt het enorme belang van Exodus 20:2, dat gedenkt dat God ons uit Egypte heeft geleid en dat God ons de Torah en de mitswot heeft geschonken.
Met midrasj had het judaisme een methode in handen waarmee het mee kon gaan met de tijdgeest zonder iets aan de T’NaCH toe te voegen of ervan weg te nemen. Maar het was niet slechts het Judaïsme dat deze methode hanteerde.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
6. Christelijke midrasj
Het christendom paste dezelfde methoden toe. Als voorbeeld alleen even de eerste twee hoofdstukken van het Nieuwe Testament (klik). Meteen in het allereerste vers van het allereerste hoofdstuk van het allereerste boek van het Nieuwe Testament wordt het geslachtsregister van Jezus neergeschreven door Mattheüs. Een bewijstekst die de geldigheid van Jezus' messiasschap bewijst?
Allereerst zijn de generaties die corresponderen met de Koningen Ahazia, Joash, Amaziah en Eliakim/Jehoiakim weggelaten. Bovendien ontbreekt de generatie die correspondeert met Pedaia, de zoon van Shealtiel. En voor de generaties vanaf Zerubbabel zijn nieuwe namen in de plaats gezet die geen van allen overeenkomen met de corresponderende namen in de basis-genealogie uit 1 Kronieken 3. Verder zijn eveneens de generaties die corresponderen met Nearia, de zoon van Shemaia en Elioenai, de zoon van Nearia weggelaten. De stamboom van Mattheüs laat bovendien een lijn zien die via Jechonia gaat. Maar de lijn van Jechonia is feitelijk doorbroken. Jechonia van Jehoedah (of J'choyachin יכניה , of Koniahoe כניהו) werd beschreven als een kwaadaardige koning (zie bijv. 2 Kronieken 36:9). Hoofdstuk 22 in het boek van Jeremia somt een aantal veroordelingen op t.o.v. verscheidene kwaadaardige heersers van Jehoedah. Het meest belangrijk hierbij is dat in Jeremia 22:24-30 de vloek van Jechonia wordt uitgesproken. Dat heeft als gevolg dat de koninklijke tak vanaf Jeconia niet meer als rechtmatige afstammeling van David wordt beschouwd. Jeremia 22:30 schreef:
Het enige alternatief is het negeren/schrappen van de naam Jozef als biologische vader en Jezus als geadopteerd kind van Jozef te beschouwen (hoewel Jozef degene is die expliciet in beide stambomen vermeld staat). En het nadeel hiervan is nog groter dan de voordelen. Ten eerste heeft een geadopteerd kind alleen maar rechten op bezit en niet op afstamming. Dus de vereiste bloedlijn is niet meer aanwezig. Nog relevanter is, dat daarmee de hele stamboom m.b.t. de Davidische afstamming irrelevant wordt. Overigens, als adoptie in een koninklijke lijn inderdaad mogelijk waren, zou Athalia (zie 2 Koningen 11:1) niet zulke drastische maatregelen nemen:
Dus niet alleen is de stamboom niet overeenkomstig het bron-register uit Kronieken, maar bovendien is de lijn van David richting Jozef niet rechtsgeldig. Dit maakt het aannemelijk dat de auteur van het evangelie van Mattheüs met behulp van getalsymboliek naar het messiasschap van Jezus heeft willen verwijzen: drie rijen van 14, in plaats van een correct register. Daarbij gaat hij overigens opnieuw in de fout, aangezien één rij slechts 13 namen heeft. Deze rij bevat de naam David waarvan de getalwaarde in het Hebreeuws 14 is: dalet (=4) + waw (=6) + dalet (=4) = 14. Dat is geen profetie en duidelijk wel midrasj.
Samuel zalfde David tot messias in 1 Samuel 16:13, die volgens de T'NaCH ongeveer 7-1/2 jaar regeerde in Hebron en daarna naar Jeruzalem ging, waar hij volgens de T'NaCH nog 33 jaren koning van Israel was. Omdat David volgens de T'NaCH een rechtvaardige koning was, ontving hij een belofte via de profeet Nathan (zie 2 Samuel 7:12-16):
Slechts een paar regels verderop wordt door Mattheüs verkondigd dat de profeet (Jesaja) heeft gesproken over een maagd die zwanger zal worden en een zoon zal baren die ze Immanuel zal noemen. Een "messiaanse profetie"? Het is een duidelijke verwijzing naar Jesaja 7:14:
Indien Jesaja het woord "maagd" had bedoeld, dan had hij een zeer goed alternatief: בתולה. Jesaja was goed op de hoogte van de betekenis van beide woorden, want hij gebruikt het woord בתולה op 4 plaatsen: in Jesaja 23:12, in Jesaja 37:22, in Jesaja 47:1 en in Jesaja 62:5.
Minder bekend, maar aanzienlijk belangrijker is, dat dit vers reeds was vervuld in de dagen van koning Achaz. De tekst zegt letterlijk dat de jonge vrouw (העלמה) - niet "een jonge vrouw" - waarnaar verwezen werd, een zoon zou krijgen die ze Immanuel zou noemen. Dat diende als teken: voordat deze jongen de leeftijd zou hebben bereikt dat hij het kwade wist te verwerpen, en het goede wist te verkiezen, zou het land waarover Achaz en zijn mensen verdrietig waren, verlaten zijn van de twee koningen Pekah (de Koning van Israel) en Rezin (de Koning van Aram). De vervulling van deze profetie staat letterlijk beschreven in 2 Koningen 16:9 en in 2 Koningen 15:29-30.
In Jesaja's boek, hoofdstuk 7 staat dat het een teken (אות) betreft aan het adres van Achaz (de Koning van Jehoedah) en zijn mensen i.v.m. de dreigende nederlaag tegen Pekah (de Koning van Israel) & Rezin (de Koning van Aram). Omdat Koning Achaz weigert een teken te noemen, noemt God een teken. Lees slechts één zin verder om te zien hoe deze Immanu’el wordt beschreven:
Slechts een paar regels verderop wordt door Mattheüs verkondigd dat geschreven staat dat de Christus in de stad Bethlehem geboren zal worden. Een belangrijke bewijstekst? Micha 5:1 zegt:
Weer een paar regels verderop wordt door Mattheüs de vervulling aankondigd van Jesaja's woorden "uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen". Een bewijs dat de Tanach over Jezus sprak? De schrijver van het evangelie van Mattheüs refereert naar Hosea 11:1, maar hij vermeldt slechts de helft van het oorspronkelijke vers. Als je het zinsdeel uit Hosea 11:1 leest dat Mattheüs heeft weggelaten, dan ontdek je het werkelijke onderwerp van de zin:
Weer een paar regels verder wordt door Mattheüs de vervulling aankondigd van Jesaja's woorden "een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn". Een bewijs dat de Tanach over gebeurtenissen tijdens Jezus' leven sprak? Mattheüs citeert hier feitelijk Jeremia 31:15:
En weer een paar regels verder wordt door Mattheüs verkondigd dat door meerdere profeten is voorspeld dat de messias een Nazoreeër zou heten. Een zeer belangrijke prooftext? Nergens staat dit in de T'NaCH. Het bestaat gewoonweg niet. En geen Christen komt verder dan midrasjische verwijzingen naar het Hebreeuwse woord "netser". Geen profetie, maar midrasj!
En dit waren slechts de eerste twee hoofdstukken van het Nieuwe Testament.
Het christendom paste dezelfde methoden toe. Als voorbeeld alleen even de eerste twee hoofdstukken van het Nieuwe Testament (klik). Meteen in het allereerste vers van het allereerste hoofdstuk van het allereerste boek van het Nieuwe Testament wordt het geslachtsregister van Jezus neergeschreven door Mattheüs. Een bewijstekst die de geldigheid van Jezus' messiasschap bewijst?
Allereerst zijn de generaties die corresponderen met de Koningen Ahazia, Joash, Amaziah en Eliakim/Jehoiakim weggelaten. Bovendien ontbreekt de generatie die correspondeert met Pedaia, de zoon van Shealtiel. En voor de generaties vanaf Zerubbabel zijn nieuwe namen in de plaats gezet die geen van allen overeenkomen met de corresponderende namen in de basis-genealogie uit 1 Kronieken 3. Verder zijn eveneens de generaties die corresponderen met Nearia, de zoon van Shemaia en Elioenai, de zoon van Nearia weggelaten. De stamboom van Mattheüs laat bovendien een lijn zien die via Jechonia gaat. Maar de lijn van Jechonia is feitelijk doorbroken. Jechonia van Jehoedah (of J'choyachin יכניה , of Koniahoe כניהו) werd beschreven als een kwaadaardige koning (zie bijv. 2 Kronieken 36:9). Hoofdstuk 22 in het boek van Jeremia somt een aantal veroordelingen op t.o.v. verscheidene kwaadaardige heersers van Jehoedah. Het meest belangrijk hierbij is dat in Jeremia 22:24-30 de vloek van Jechonia wordt uitgesproken. Dat heeft als gevolg dat de koninklijke tak vanaf Jeconia niet meer als rechtmatige afstammeling van David wordt beschouwd. Jeremia 22:30 schreef:
M.a.w. de lijn van Jechonia is doorbroken. Dus niet alleen is de stamboom niet overeenkomstig het bron-register uit Kronieken, maar bovendien is de lijn van David richting Jozef niet rechtsgeldig.Zo zegt J-H-W-H: Schrijf deze zelfde man kinderloos, een man, die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen; want er zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zittend op de troon van David en heersende in Juda.
Het enige alternatief is het negeren/schrappen van de naam Jozef als biologische vader en Jezus als geadopteerd kind van Jozef te beschouwen (hoewel Jozef degene is die expliciet in beide stambomen vermeld staat). En het nadeel hiervan is nog groter dan de voordelen. Ten eerste heeft een geadopteerd kind alleen maar rechten op bezit en niet op afstamming. Dus de vereiste bloedlijn is niet meer aanwezig. Nog relevanter is, dat daarmee de hele stamboom m.b.t. de Davidische afstamming irrelevant wordt. Overigens, als adoptie in een koninklijke lijn inderdaad mogelijk waren, zou Athalia (zie 2 Koningen 11:1) niet zulke drastische maatregelen nemen:
Maar dit slechts terzijde. Belangrijker is, dat indien adoptie een mogelijkheid zou zijn, de vloek van Jeconia weer in de weg zou staan. En tenslotte staat de maagdelijke geboorte eveneens in de weg, aangezien alleen de lijn van de biologische vader (en niet de lijn van de moeder) geldig is m.b.t. de Davidische afstamming. Maria speelt feitelijk geen enkele rol in het verhaal van de "zoon van David".Toen nu Athália, de moeder van Aházia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om.
Dus niet alleen is de stamboom niet overeenkomstig het bron-register uit Kronieken, maar bovendien is de lijn van David richting Jozef niet rechtsgeldig. Dit maakt het aannemelijk dat de auteur van het evangelie van Mattheüs met behulp van getalsymboliek naar het messiasschap van Jezus heeft willen verwijzen: drie rijen van 14, in plaats van een correct register. Daarbij gaat hij overigens opnieuw in de fout, aangezien één rij slechts 13 namen heeft. Deze rij bevat de naam David waarvan de getalwaarde in het Hebreeuws 14 is: dalet (=4) + waw (=6) + dalet (=4) = 14. Dat is geen profetie en duidelijk wel midrasj.
Samuel zalfde David tot messias in 1 Samuel 16:13, die volgens de T'NaCH ongeveer 7-1/2 jaar regeerde in Hebron en daarna naar Jeruzalem ging, waar hij volgens de T'NaCH nog 33 jaren koning van Israel was. Omdat David volgens de T'NaCH een rechtvaardige koning was, ontving hij een belofte via de profeet Nathan (zie 2 Samuel 7:12-16):
Deze belofte betekent: een eeuwigdurend Davidisch koninkrijk dat wordt doorgegeven via vader op zoon, waarbij de zoon die het koningschap van David erft de tempel in Jeruzalem zal bouwen. De Nederlandse vertaling is niet helemaal correct, want in het Hebreeuws staat er verder nog dat het koningschap van David zal worden doorgegeven via Davids zaad (זרע), dus biologische zoons. Omdat Sj'lomo, de zoon van David, de volgende koning van Israel was, zal de bloedlijn daarom via Sj'lomo moeten lopen (waarmee de stamboom uit het Evangelie van Lucas eveneens in de fout gaat).Wanneer je leven voorbij is en je bij je voorouders ten ruste gaat, zal ik je laten opvolgen door je eigen zoon en hem een bestendig koningschap schenken. Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en ik zal ervoor zorgen dat zijn troon nooit wankelt. Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor mij een zoon: als hij zondigt, zal ik hem kastijden met stok- en zweepslagen, zoals een vader doet, maar hij zal nooit bij mij uit de gunst raken zoals Saul, die ik verstootte omwille van jou. Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.
Slechts een paar regels verderop wordt door Mattheüs verkondigd dat de profeet (Jesaja) heeft gesproken over een maagd die zwanger zal worden en een zoon zal baren die ze Immanuel zal noemen. Een "messiaanse profetie"? Het is een duidelijke verwijzing naar Jesaja 7:14:
Ik denk dat het al bekend is dat dit vers niets met een "maagd" te maken heeft. Het Hebreeuwse woord almah (עלמה) betekent niet maagd, maar "jonge vrouw". עלמה representeert een vrouwelijke leeftijdsgroep, zoals de mannelijke tegenhanger עלם eveneens een leeftijdsgroep vertegenwoordigt. Hoewel een jonge vrouw best een maagd kan zijn, is het wel erg voorbarig om meteen het woord עלמה alvast maar als "maagd" te vertalen. Ook de Dode Zee Rollen gebruiken het woord almah (עלמה). En zelfs de Septuagint gebruikt een woord dat ook "jonge vrouw/meisje" kan betekenen: παρθενοζ. Een duidelijk voorbeeld hiervan is Genesis 34:3, waar werd verwezen naar Dinah als een παρθενοζ nadat ze was verkracht door Sjechem.zie, een jonge vrouw zal zwanger worden, en zij zal een kind baren en zijn naam zal Immanuel heten.
Indien Jesaja het woord "maagd" had bedoeld, dan had hij een zeer goed alternatief: בתולה. Jesaja was goed op de hoogte van de betekenis van beide woorden, want hij gebruikt het woord בתולה op 4 plaatsen: in Jesaja 23:12, in Jesaja 37:22, in Jesaja 47:1 en in Jesaja 62:5.
Minder bekend, maar aanzienlijk belangrijker is, dat dit vers reeds was vervuld in de dagen van koning Achaz. De tekst zegt letterlijk dat de jonge vrouw (העלמה) - niet "een jonge vrouw" - waarnaar verwezen werd, een zoon zou krijgen die ze Immanuel zou noemen. Dat diende als teken: voordat deze jongen de leeftijd zou hebben bereikt dat hij het kwade wist te verwerpen, en het goede wist te verkiezen, zou het land waarover Achaz en zijn mensen verdrietig waren, verlaten zijn van de twee koningen Pekah (de Koning van Israel) en Rezin (de Koning van Aram). De vervulling van deze profetie staat letterlijk beschreven in 2 Koningen 16:9 en in 2 Koningen 15:29-30.
In Jesaja's boek, hoofdstuk 7 staat dat het een teken (אות) betreft aan het adres van Achaz (de Koning van Jehoedah) en zijn mensen i.v.m. de dreigende nederlaag tegen Pekah (de Koning van Israel) & Rezin (de Koning van Aram). Omdat Koning Achaz weigert een teken te noemen, noemt God een teken. Lees slechts één zin verder om te zien hoe deze Immanu’el wordt beschreven:
Hier zie je dat er weer gerefereerd wordt naar de dreigende nederlaag tegen de twee Koningen: Pekah (de Koning van Israel) & Rezin (de Koning van Aram). De vervulling van deze profetie staat helder beschreven in 2 Koningen 16:9 en in 2 Koningen 15:29-30:Boter en honing zal hij eten, totdat hij het kwade weet te verwerpen en het goede weet te verkiezen, want voordat de jongen in staat is om het kwade te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land ontvolkt zijn van de beide koningen die u zo veel angst inboezemen.
En 2 Koningen 15:29-30:Toen zond Achaz boden naar Tiglath-Pileser, de koning van Assur, om te zeggen: Ik ben uw knecht en uw zoon; trek op en verlos mij uit de macht van de Koning van Aram en uit de macht van de Koning van Israel, die tegen mij zijn opgetrokken. Achaz nam het zilver en goud, dat zich bevond in het huis des Heren en in de schatkamers van het koninklijk paleis en hij zond het als een geschenk aan de koning van Assur. En de koning van Assur gaf hem gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood.
En als klap op de vuurpijl komt deze Immanu'el inderdaad in het volgende hoofdstuk (Jesaja 8:6-8) ter sprake binnen de context van een dreigende nederlaag, waarmee Koning Rezin bij naam in verband wordt gebracht:In de dagen van Pekah, de Koning van Israel, kwam Tiglath-pileser, de koning van Assur, en veroverde Ijon, Abel-Beth-Maacha, Janoah, Kedes en Hazor, Gilead en Galilea, het hele land van Naftali; en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur. En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekah, de zoon van Remalia; hij sloeg hem dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotham, de zoon van Uzzia.
Aangezien de contextuele betekenis (de p'sjat) van het vers al was vervuld ver voordat Jezus werd geboren, is een midrasjische uitleg weer de enige mogelijkheid die overblijft.Terwijl dit volk de wateren van Siloa veracht die zachtjes gaan, en er vreugde is bij Rezin en de zoon van Remalia: daarom zie!, zo zal J-H-W-H over hen doen opkomen die sterke en geweldige wateren van de rivier, de koning van Assyrie en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over al zijn stromen, en gaan over al zijn oevers, en hij zal doortrekken in Jehoedah, hij zal het overstromen, en er doorgaan, hij zal tot aan de hals reiken en de uitstrekkingen van zijn vleugels zullen de breedte van uw land vervullen, o Immanuel!
Slechts een paar regels verderop wordt door Mattheüs verkondigd dat geschreven staat dat de Christus in de stad Bethlehem geboren zal worden. Een belangrijke bewijstekst? Micha 5:1 zegt:
De weerlegging van de Christelijke interpretatie is kinderspel voor iemand die Hebreeuws kent. Er staat ואתה, wat de mannelijke vorm van "jij" is. Omdat steden altijd vrouwelijk zijn, had er ואת moeten staan indien Micha de stad had bedoeld. Maar aangezien het mannelijke אתה (jij) is gebruikt, betekent dit, dat het woord áchter het voornaamwoord eveneens mannelijk moet zijn. "Huis" (stam/een familie) is een mannelijk woord in tegenstelling tot de stad Betlehem. Als “profetie” is Micha 5:1 dus een grammaticale onmogelijkheid, maar op het niveau van midrasj vormt een grammaticale onmogelijkheid geen enkel probleem. nóg een aanwijzing dat Mattheüs een oorspronkelijke midrasjische lading had (die wellicht in een later tijdperk is gewijzigd om er een historische persoon aan te koppelen).En jij, Bethlehem Efratha! Ben jij te klein om te wezen onder de duizenden van Jehoedah? Uit jou zal Mij voortkomen, die een heerser zal zijn in Israel, en wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid.
Weer een paar regels verderop wordt door Mattheüs de vervulling aankondigd van Jesaja's woorden "uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen". Een bewijs dat de Tanach over Jezus sprak? De schrijver van het evangelie van Mattheüs refereert naar Hosea 11:1, maar hij vermeldt slechts de helft van het oorspronkelijke vers. Als je het zinsdeel uit Hosea 11:1 leest dat Mattheüs heeft weggelaten, dan ontdek je het werkelijke onderwerp van de zin:
Het is duidelijk dat het hier gewoon over Israel gaat – niet over Jezus van Nazareth. Dit is geen profetie, maar hooguit typologie: alweer midrasj!Toen Israel een kind was, had ik hem lief en uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.
Weer een paar regels verder wordt door Mattheüs de vervulling aankondigd van Jesaja's woorden "een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn". Een bewijs dat de Tanach over gebeurtenissen tijdens Jezus' leven sprak? Mattheüs citeert hier feitelijk Jeremia 31:15:
Als je het citaat in z'n verband leest, dan zie je dat het vers verwijst naar de moeder van Jozef & Benjamin die treurt vanwege haar kinderen die zijn verbannen naar Egypte. Rachels kinderen zijn bovendien niet dood, maar bevinden zich onder de bannelingen. Er wordt hier niet verwezen naar Herodes' slachting van de kinderen, noch naar de "verbanning" van Jezus naar Egypte. Het betreft hier geen profetie over Jezus. Dit is geen bewijstekst maar hooguit typologie: weer midrasj.Zo zegt J-H-W-H: er is een stem gehoord in Rama, een weeklacht, een zeer bitter geween; Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn.
En weer een paar regels verder wordt door Mattheüs verkondigd dat door meerdere profeten is voorspeld dat de messias een Nazoreeër zou heten. Een zeer belangrijke prooftext? Nergens staat dit in de T'NaCH. Het bestaat gewoonweg niet. En geen Christen komt verder dan midrasjische verwijzingen naar het Hebreeuwse woord "netser". Geen profetie, maar midrasj!
En dit waren slechts de eerste twee hoofdstukken van het Nieuwe Testament.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
7. Theodicee
Een ander issue dat speelde in beide religies, was het probleem van het lijden. Hoe toon je objectief het verschil tussen een wereld met een God en een wereld zonder God, als er geen onderscheid zichtbaar is tussen het lot van Gods volk en de andere volken? Is het lijden een straf, zoals in de boeken van de profeten zoals Amos, Hosje'a, Jesaja, Jo'el, Jeremia, Ezechiël, etc., waar het lijden vrijwel altijd wordt gezien als straf: de schuldigen worden gestraft door God?
Of komt het lijden over het algemeen voort uit het gegeven dat het leven zelf zodanig in elkaar steekt dat de rechtvaardigen worden beloond terwijl de schuldigen lijden, zoals het boek Spreuken suggereert? Of is het zoals het boek Prediker zegt. Volgens Prediker lijkt het leven zinloos te zijn & soms zijn het juist de onschuldigen die door onheil worden getroffen, terwijl het de schuldigen zijn die het voorspoedig gaat. Het bestaan is הֲבֵל -- rook, stoom, leegheid: oncontroleerbaar. Maar de schrijver biedt een houvast in de laatste twee verzen: godsvrees & het houden van Gods geboden (hoewel ikzelf vermoed dat deze laatste twee verzen later zijn toegevoegd, maar dat is hier verder offtopic). Vergelijk bijvoorbeeld Spreuken 10:3 'De Heer laat de ziel van de rechtvaardigen niet hongeren, maar het voesel van de goddelozen stoot Hij weg' met Prediker 7:15: 'Er is een rechtvaardige, die in zijn gerechtigheid omkomt terwijl daarentegen er een goddeloze is die in zijn boosheid zijn dagen verlengt'. En vergelijk Spreuken 12:21: 'De rechtvaardigen zal geen leed overkomen, maar de goddelozen zullen met lijden worden vervuld' met bijvoorbeeld Prediker 8:14: 'Er zijn rechtvaardigen met wie het vergaat naar het werk van de goddelozen, en er zijn goddelozen met wie het vergaat naar het werk van de rechtvaardigen'.
Of wellicht is het zoals in het boek Job, waar het lijden toegepast wordt als test? De onschuldige lijdt. Job, een oprecht (ישר), onschuldig/perfect (תם), godvrezend (ירא אלהים) mens die het kwaad vermeed (סר מרע). Maar Job wordt getroffen door het diepste lijden, al blijft hij rechtvaardig. Hij begrijpt zijn lijden niet & vraagt God ernaar. God geeft geen direct antwoord, maar laat zien dat Zijn perspectief niet hetzelfde is als Job: Job is niet gestraft & zal zijn lijden uiteindelijk nooit volledig kunnen doorgronden.
Of misschien is het zoals in het boek van Daniel (en eveneens het boek Openbaringen in de christelijke Canon) waar God deels wordt gevrijwaard als dader? Het lijden wordt daar voornamelijk veroorzaakt door kwade machten die zich opstellen tegen God. Hoe het probleem van de theodicee door de Bijbel wordt verklaard, hangt simpelweg af van welk boek je openslaat.
Waar het ethisch dualisme zich concentreert op de tegenstelling tussen Goed & Kwaad, baseert het chassidische ejn od milvado (''Er is niets buiten Hem'') zich uiteindelijk op de eenheid van al het bestaande: er is niets buiten hem/het, er is niets dat hij/het niet is -- de sterren en de planeten, de beul en het slachtoffer, de rijke onderdrukker en de arme onderdrukte, etc. Het lost het probleem van de Theodicee elegant op, maar het atheïsme doet dat eveneens
Een ander issue dat speelde in beide religies, was het probleem van het lijden. Hoe toon je objectief het verschil tussen een wereld met een God en een wereld zonder God, als er geen onderscheid zichtbaar is tussen het lot van Gods volk en de andere volken? Is het lijden een straf, zoals in de boeken van de profeten zoals Amos, Hosje'a, Jesaja, Jo'el, Jeremia, Ezechiël, etc., waar het lijden vrijwel altijd wordt gezien als straf: de schuldigen worden gestraft door God?
Of komt het lijden over het algemeen voort uit het gegeven dat het leven zelf zodanig in elkaar steekt dat de rechtvaardigen worden beloond terwijl de schuldigen lijden, zoals het boek Spreuken suggereert? Of is het zoals het boek Prediker zegt. Volgens Prediker lijkt het leven zinloos te zijn & soms zijn het juist de onschuldigen die door onheil worden getroffen, terwijl het de schuldigen zijn die het voorspoedig gaat. Het bestaan is הֲבֵל -- rook, stoom, leegheid: oncontroleerbaar. Maar de schrijver biedt een houvast in de laatste twee verzen: godsvrees & het houden van Gods geboden (hoewel ikzelf vermoed dat deze laatste twee verzen later zijn toegevoegd, maar dat is hier verder offtopic). Vergelijk bijvoorbeeld Spreuken 10:3 'De Heer laat de ziel van de rechtvaardigen niet hongeren, maar het voesel van de goddelozen stoot Hij weg' met Prediker 7:15: 'Er is een rechtvaardige, die in zijn gerechtigheid omkomt terwijl daarentegen er een goddeloze is die in zijn boosheid zijn dagen verlengt'. En vergelijk Spreuken 12:21: 'De rechtvaardigen zal geen leed overkomen, maar de goddelozen zullen met lijden worden vervuld' met bijvoorbeeld Prediker 8:14: 'Er zijn rechtvaardigen met wie het vergaat naar het werk van de goddelozen, en er zijn goddelozen met wie het vergaat naar het werk van de rechtvaardigen'.
Of wellicht is het zoals in het boek Job, waar het lijden toegepast wordt als test? De onschuldige lijdt. Job, een oprecht (ישר), onschuldig/perfect (תם), godvrezend (ירא אלהים) mens die het kwaad vermeed (סר מרע). Maar Job wordt getroffen door het diepste lijden, al blijft hij rechtvaardig. Hij begrijpt zijn lijden niet & vraagt God ernaar. God geeft geen direct antwoord, maar laat zien dat Zijn perspectief niet hetzelfde is als Job: Job is niet gestraft & zal zijn lijden uiteindelijk nooit volledig kunnen doorgronden.
Of misschien is het zoals in het boek van Daniel (en eveneens het boek Openbaringen in de christelijke Canon) waar God deels wordt gevrijwaard als dader? Het lijden wordt daar voornamelijk veroorzaakt door kwade machten die zich opstellen tegen God. Hoe het probleem van de theodicee door de Bijbel wordt verklaard, hangt simpelweg af van welk boek je openslaat.
Waar het ethisch dualisme zich concentreert op de tegenstelling tussen Goed & Kwaad, baseert het chassidische ejn od milvado (''Er is niets buiten Hem'') zich uiteindelijk op de eenheid van al het bestaande: er is niets buiten hem/het, er is niets dat hij/het niet is -- de sterren en de planeten, de beul en het slachtoffer, de rijke onderdrukker en de arme onderdrukte, etc. Het lost het probleem van de Theodicee elegant op, maar het atheïsme doet dat eveneens
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
8. De God zonder inspraak
Er staat een verhaaltje in de Talmoed (Baba Metsia 59) waar Rabbi Eli'ezer debatteerde over een interpretatie. Rabbi Eli’ezer stond alleen tegenover Rabbi Akiva, Rabbi Jehosjoe'a, Rabbi Gamli'el, maar hij hield voet bij stuk en zei: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat deze boom zich dan verplaatsten'' -- en de boom verplaatste zich vele meters. Maar de Rabbis zeiden: een verplaatsende boom is geen argument. Toen zei hij: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat dan deze rivier de andere kant op stromen'' -- en de rivier stroomde de andere kant op. Maar de Rabbis zeiden: een andersom stromende rivier bewijst niets. Hij vervolgde: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat dan dit leerhuis instorten'' -- en de muren begonnen naar binnen te hellen boven de Rabbis. Maar de Rabbis zeiden: ''God, indien de Rabbijnen aan het debatteren zijn over de hallachah, dan heeft u daarin geen zeggenschap''. En de muren stopten met vallen. Uiteindelijk zei Rabbi Eli'ezer: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat de hemel het dan zelf zeggen''. Een stem uit de hemel zei: ''Waarom debatteren jullie nog langer met Rabbi Elie'zer. Zien jullie niet dat Rabbi Eli'ezer gelijk heeft?'' Waarop de Rabbis zeiden: ''Lo baSjammajiem hie'' (''Ze [de Torah] is niet in de hemel''). Het betreft een citaat uit Deuteronomium 30:12 en wordt toegepast om bemoeienis van JHWH buiten de ethische discussies te houden aangaande de regels. Het is nergens JHWH die bepaalt hoe zaken omtrent de hallachah moeten worden opgevat, maar de mensen via stemming. Indien de meerderheid voor is, dan is dat de wet. JHWH kan klagen, maar de Torah geeft JHWH niet het recht te bepalen hoe de hallachah dient te worden opgevat.
Het verhaaltje heeft nog een staartje. De Talmoed zegt, dat toen Rabbi Akiva de profeet Elia tegenkwam, hij aan de profeet vroeg hoe JHWH deze gebeurtenis beoordeelde. Elia antwoordde: Hij lachte van blijdschap, roepend ''Mijn kinderen hebben Me verslagen! Mijn kinderen hebben Me verslagen!'' (Hier een kort liedje over Baba Metzia 59).
Steniging voor het sprokkelen van hout op sjabbat, voor overspel, voor ongehoorzame zonen, etc., kon probleemloos weg worden gestemd en eveneens metaforisch worden opgevat indien het relevant werd. Ook de eerste christelijke Joden hadden een weg gevonden om zich van de oude regels te kunnen ontdoen. Maar de vreedzame coëxistentie tussen beide groepen was geen lang leven beschoren.
Er staat een verhaaltje in de Talmoed (Baba Metsia 59) waar Rabbi Eli'ezer debatteerde over een interpretatie. Rabbi Eli’ezer stond alleen tegenover Rabbi Akiva, Rabbi Jehosjoe'a, Rabbi Gamli'el, maar hij hield voet bij stuk en zei: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat deze boom zich dan verplaatsten'' -- en de boom verplaatste zich vele meters. Maar de Rabbis zeiden: een verplaatsende boom is geen argument. Toen zei hij: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat dan deze rivier de andere kant op stromen'' -- en de rivier stroomde de andere kant op. Maar de Rabbis zeiden: een andersom stromende rivier bewijst niets. Hij vervolgde: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat dan dit leerhuis instorten'' -- en de muren begonnen naar binnen te hellen boven de Rabbis. Maar de Rabbis zeiden: ''God, indien de Rabbijnen aan het debatteren zijn over de hallachah, dan heeft u daarin geen zeggenschap''. En de muren stopten met vallen. Uiteindelijk zei Rabbi Eli'ezer: ''Indien mijn interpretatie correct is, laat de hemel het dan zelf zeggen''. Een stem uit de hemel zei: ''Waarom debatteren jullie nog langer met Rabbi Elie'zer. Zien jullie niet dat Rabbi Eli'ezer gelijk heeft?'' Waarop de Rabbis zeiden: ''Lo baSjammajiem hie'' (''Ze [de Torah] is niet in de hemel''). Het betreft een citaat uit Deuteronomium 30:12 en wordt toegepast om bemoeienis van JHWH buiten de ethische discussies te houden aangaande de regels. Het is nergens JHWH die bepaalt hoe zaken omtrent de hallachah moeten worden opgevat, maar de mensen via stemming. Indien de meerderheid voor is, dan is dat de wet. JHWH kan klagen, maar de Torah geeft JHWH niet het recht te bepalen hoe de hallachah dient te worden opgevat.
Het verhaaltje heeft nog een staartje. De Talmoed zegt, dat toen Rabbi Akiva de profeet Elia tegenkwam, hij aan de profeet vroeg hoe JHWH deze gebeurtenis beoordeelde. Elia antwoordde: Hij lachte van blijdschap, roepend ''Mijn kinderen hebben Me verslagen! Mijn kinderen hebben Me verslagen!'' (Hier een kort liedje over Baba Metzia 59).
Steniging voor het sprokkelen van hout op sjabbat, voor overspel, voor ongehoorzame zonen, etc., kon probleemloos weg worden gestemd en eveneens metaforisch worden opgevat indien het relevant werd. Ook de eerste christelijke Joden hadden een weg gevonden om zich van de oude regels te kunnen ontdoen. Maar de vreedzame coëxistentie tussen beide groepen was geen lang leven beschoren.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
9. Melech haMasjiach -- De messiaanse koning
Hoe verrassend het ook moge klinken: de messias wordt nergens in de T'NaCH genoemd. Er wordt slechts in Jesaja 2:2-4 gezegd dat in achariet hajamiem (de eindtijd: אחרית הימים) de oorlogen zullen eindigen en er geen oorlog meer zal worden gevoerd, dat JHWH de volkeren zal berechten en men zich zal verzamelen om JHWH te eren. De term achariet hajamiem komt in een aantal T'NaCh passages terug.
Hetzelfde gebeurt in Jesaja 11 (het berechten, eind aan oorlogen, mensen die zich verzamelen), maar er wordt weer wat aan toegevoegd: naast vrede, de mensen die vanover de wereld bijeenkomen om de God te eren, en de terukeer van de Joden, wordt er eveneens gezegd dat Efraim en Jehoedah samen zullen strijden.
Dat wordt in Ezechiel 37 nog verder uitgebreid: naast dat wordt herhaald dat er vrede zal zijn, de mensen zich verzamelen van over de hele wereld om God te eren, en de Joden terugkeren van over de gehele wereld, wordt er ook verteld dat Efraim en Jehoedah niet langer met elkaar zullen wedijveren, maar samen zullen vechten: zij zullen de Filistijnen op de schouder vliegen tegen het westen, en zullen samen die van het oosten beroven; aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan.
Dit wordt vervolgens nog verder uitgebreid in Ezechiel 37: hier valt weer te lezen dat Jehoedah en Efraim samengaan, maar ook wordt nu onthuld dat in die tijd Jehoedah de aanvoerder zal zijn en dat de baas van Jehoedah een koning is. Eveneens komt de Tempel uit de eindtijd nu ter sprake. Dit alles valt regelrecht uit de pesjat van de T'NaCh te deduceren.
De leider van Jehoedah wordt in de Talmoediem en Targoemiem onder de term "HaMasjiach" (de gezalfde) aangeduid, alleen omdat omdat dit korter is dan "De aanvoerder van Jehoedah die leeft in de tijd waarin oorlogen zullen eindigen en er evenmin oorlog meer zal worden geleerd, de tijd dat de volken zullen worden berecht en men zich zal verzamelen om de Ene te eren, en alle Joden zullen zijn teruggekeerd in Israel..."
Hoewel de christelijke messias duidelijk niet degene was die de messiaanse profetieën heeft vervuld, dreef dat de beide religies niet uit elkaar. Er waren legio messias-claimanten in die tijd en het was niet verboden in hen te geloven. De grote Hillel beweerde zelfs dat Hezekia de messias was en dat we het zelf maar moeten opknappen via t'sjoevah (berouw) en goede daden, omdat er niets meer te verwachten staat. En Rabbi Akiva meende dat Sjim'on bar Kochba de messias was. Zijn einde was bloedig.
De Romeinen waren namelijk geen grote bewonderaars van mensen die zich als koning van Israel uitriepen. De meeste messiaanse kandidaten verboden hun volgelingen dan ook de messiaanse ambities van hun meesters publiekelijk uit te spreken uit angst voor repercussies van de Romeinen. Als bekend, vertelt Josefus over Teudas die 400 discipelen had, die allen werden gedood door Romeinen op bevel van Cuspius Fadus (Joodse Oudheden xx. 5:1). Een ander, die bekend stond onder de naam ''de Egyptenaar'' vond met zijn 30.000 discipelen eveneens de dood door de hand van de Romeinen. Weer een ander, die Josefus gewoon aanduidt als ''de bedrieger'', overkwam hetzelfde lot toen Festus - de Romeinse procurator - er zich mee ging bemoeien (Joodse Oudheden xx. 8:10). Weer een ander voorbeeld was Menachem ben Jehoedah.
Ta'aniet uit de Jeruzalemse Talmoed zegt, dat toen Sjim'on bar Kochba de Romeinen succesvol bestreed, een Israelische staat stichtte midden in het oude Israel, een eigen munteenheid introduceerde en de oude Joodse waarden herstelde, gebeurde het dat steeds meer mensen hoopten dat hij degene was die de Joden weer samenbracht, de laatste Tempel zou bouwen en samen met de stam van Jozef/Efra'iem de Romeinen zou verslaan en Israel zou bevrijden. Maar toen hij na drie jaar de strijd niet bleek te kunnen winnen en stierf, noemde men hem een leugenaar (bar Kosiba betekent in het Aramees ''zoon van een leugenaar'', terwijl bar Kochba in het Aramees ''zoon van een ster'' betekent). De Romeinen reageerden met hun gebruikelijke wreedheid op messiaanse claimanten: de hersenen van kinderen werden eruit geslagen en op stenen gestapeld, ongeveer 600.000 Joden werden vermoord, rond de 1000 dorpen en stadjes werden met de grond gelijkgemaakt en 24.000 discipelen van Rabbi Akiva werden als vergelding afgeslacht. Ook Rabbi Akiva zelf werd gevangen genomen en met ijzeren kammen werd zijn huid eraf gekamd, terwijl - zo staat in de Talmoed - hij het sj'ma Jisre'al opzei: ''Hoor Israel, O Israel! Adonaj is onze God, Adonaj is ...'' en voordat hij het woord ''één'' kon zeggen, verliet zijn geest z'n lichaam.
Wat de twee religies definitief uit elkaar zal hebben gedreven, was de goddelijke claim. De historische context van het christendom betrof een periode waarin de Aramese Targoemiem de term ''het Woord'' (memra/ ממרא) hanteerden om over de daden van JHWH te spreken: ''het Woord'' schiep de hemel en aarde, zegende de profeten, etc., en om een fysiek beeld van JHWH te vermijden, werd Gods Woord (Λόγος) door Filo "de eerstgeborene van God" genoemd, werd ''het Woord'' de levende verbinding van alles, werd ''het Woord'' aangeduid als hogepriester, verzoener van zonden, de bemiddelaar en pleitbezorger voor mensen. De overeenkomsten met het christendom zijn moeilijk over het hoofd te zien. Echter, Johannes gaat één stap verder: het Woord is vlees geworden in Jezus.
Hoe verrassend het ook moge klinken: de messias wordt nergens in de T'NaCH genoemd. Er wordt slechts in Jesaja 2:2-4 gezegd dat in achariet hajamiem (de eindtijd: אחרית הימים) de oorlogen zullen eindigen en er geen oorlog meer zal worden gevoerd, dat JHWH de volkeren zal berechten en men zich zal verzamelen om JHWH te eren. De term achariet hajamiem komt in een aantal T'NaCh passages terug.
Hetzelfde gebeurt in Jesaja 11 (het berechten, eind aan oorlogen, mensen die zich verzamelen), maar er wordt weer wat aan toegevoegd: naast vrede, de mensen die vanover de wereld bijeenkomen om de God te eren, en de terukeer van de Joden, wordt er eveneens gezegd dat Efraim en Jehoedah samen zullen strijden.
Dat wordt in Ezechiel 37 nog verder uitgebreid: naast dat wordt herhaald dat er vrede zal zijn, de mensen zich verzamelen van over de hele wereld om God te eren, en de Joden terugkeren van over de gehele wereld, wordt er ook verteld dat Efraim en Jehoedah niet langer met elkaar zullen wedijveren, maar samen zullen vechten: zij zullen de Filistijnen op de schouder vliegen tegen het westen, en zullen samen die van het oosten beroven; aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan.
Dit wordt vervolgens nog verder uitgebreid in Ezechiel 37: hier valt weer te lezen dat Jehoedah en Efraim samengaan, maar ook wordt nu onthuld dat in die tijd Jehoedah de aanvoerder zal zijn en dat de baas van Jehoedah een koning is. Eveneens komt de Tempel uit de eindtijd nu ter sprake. Dit alles valt regelrecht uit de pesjat van de T'NaCh te deduceren.
De leider van Jehoedah wordt in de Talmoediem en Targoemiem onder de term "HaMasjiach" (de gezalfde) aangeduid, alleen omdat omdat dit korter is dan "De aanvoerder van Jehoedah die leeft in de tijd waarin oorlogen zullen eindigen en er evenmin oorlog meer zal worden geleerd, de tijd dat de volken zullen worden berecht en men zich zal verzamelen om de Ene te eren, en alle Joden zullen zijn teruggekeerd in Israel..."
Hoewel de christelijke messias duidelijk niet degene was die de messiaanse profetieën heeft vervuld, dreef dat de beide religies niet uit elkaar. Er waren legio messias-claimanten in die tijd en het was niet verboden in hen te geloven. De grote Hillel beweerde zelfs dat Hezekia de messias was en dat we het zelf maar moeten opknappen via t'sjoevah (berouw) en goede daden, omdat er niets meer te verwachten staat. En Rabbi Akiva meende dat Sjim'on bar Kochba de messias was. Zijn einde was bloedig.
De Romeinen waren namelijk geen grote bewonderaars van mensen die zich als koning van Israel uitriepen. De meeste messiaanse kandidaten verboden hun volgelingen dan ook de messiaanse ambities van hun meesters publiekelijk uit te spreken uit angst voor repercussies van de Romeinen. Als bekend, vertelt Josefus over Teudas die 400 discipelen had, die allen werden gedood door Romeinen op bevel van Cuspius Fadus (Joodse Oudheden xx. 5:1). Een ander, die bekend stond onder de naam ''de Egyptenaar'' vond met zijn 30.000 discipelen eveneens de dood door de hand van de Romeinen. Weer een ander, die Josefus gewoon aanduidt als ''de bedrieger'', overkwam hetzelfde lot toen Festus - de Romeinse procurator - er zich mee ging bemoeien (Joodse Oudheden xx. 8:10). Weer een ander voorbeeld was Menachem ben Jehoedah.
Ta'aniet uit de Jeruzalemse Talmoed zegt, dat toen Sjim'on bar Kochba de Romeinen succesvol bestreed, een Israelische staat stichtte midden in het oude Israel, een eigen munteenheid introduceerde en de oude Joodse waarden herstelde, gebeurde het dat steeds meer mensen hoopten dat hij degene was die de Joden weer samenbracht, de laatste Tempel zou bouwen en samen met de stam van Jozef/Efra'iem de Romeinen zou verslaan en Israel zou bevrijden. Maar toen hij na drie jaar de strijd niet bleek te kunnen winnen en stierf, noemde men hem een leugenaar (bar Kosiba betekent in het Aramees ''zoon van een leugenaar'', terwijl bar Kochba in het Aramees ''zoon van een ster'' betekent). De Romeinen reageerden met hun gebruikelijke wreedheid op messiaanse claimanten: de hersenen van kinderen werden eruit geslagen en op stenen gestapeld, ongeveer 600.000 Joden werden vermoord, rond de 1000 dorpen en stadjes werden met de grond gelijkgemaakt en 24.000 discipelen van Rabbi Akiva werden als vergelding afgeslacht. Ook Rabbi Akiva zelf werd gevangen genomen en met ijzeren kammen werd zijn huid eraf gekamd, terwijl - zo staat in de Talmoed - hij het sj'ma Jisre'al opzei: ''Hoor Israel, O Israel! Adonaj is onze God, Adonaj is ...'' en voordat hij het woord ''één'' kon zeggen, verliet zijn geest z'n lichaam.
Wat de twee religies definitief uit elkaar zal hebben gedreven, was de goddelijke claim. De historische context van het christendom betrof een periode waarin de Aramese Targoemiem de term ''het Woord'' (memra/ ממרא) hanteerden om over de daden van JHWH te spreken: ''het Woord'' schiep de hemel en aarde, zegende de profeten, etc., en om een fysiek beeld van JHWH te vermijden, werd Gods Woord (Λόγος) door Filo "de eerstgeborene van God" genoemd, werd ''het Woord'' de levende verbinding van alles, werd ''het Woord'' aangeduid als hogepriester, verzoener van zonden, de bemiddelaar en pleitbezorger voor mensen. De overeenkomsten met het christendom zijn moeilijk over het hoofd te zien. Echter, Johannes gaat één stap verder: het Woord is vlees geworden in Jezus.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
10. Jezus
Over de vraag wie Jezus was kan men vele kanten uit. De religie begon als sekte en het christendom van Paulus had aanvaringen met groepen andersdenkende christenen en het latere proto-orthodoxe christendom had ook nog veel concurrentie van andere soorten christendommen, zoals het adoptionistische christendom, de ebionieten, het arianisme, docetisme, gnosticisme, marcionisme, montanisme, etc. Al deze christendommen hadden een ander beeld van Jezus. Sommigen zagen Jezus niet als goddelijk, anderen geloofden dat Jezus geen connectie had met de bijbelgod van de T'NaCH, weer anderen geloofden dat Jezus goddelijk werd na de opstanding; enkelen dachten dat Jezus reeds goddelijk was na z'n doop, sommigen beschouwden hem dezelfde God als de Vader (de Vader leed aan het kruis), anderen vonden dat Jezus een andere God was dan de Vader (de Vader was een demiurg) en weer anderen dachten dat Jezus niet leed aan het kruis, maar dat het alleen maar zo leek; enkelen dachten dat Jezus stierf, maar dat de Christus overleefde en opsteeg naar de hemel; enkelen dachten dat Jezus' dood helemaal niets met verlossing te maken had, etc., ...
Over de oorspronkelijke Jezus valt weinig met zekerheid te zeggen en dat geeft de gelovige vele praktische manieren om tegen Jezus aan te zien. Vanaf Paulus tot in de vierde eeuw werd daar heftig over gedebatteerd. Arius dacht bijv. dat Jezus God was -- de zoon & tegelijkertijd God. Maar hij vroeg zich af: indien de Zoon & de Vader hun macht delen, hoe kunnen ze dan beiden tegelijk almachtig zijn? Er kan er maar 1 almachtig zijn. En dus vermoedde Arius dat de Vader pas Vader werd na het krijgen van de Zoon. Voorafgaand aan het bestaan van Jezus was de Vader gewoon God. De bisschop van Alexandrië, genaamd Alexander, was het hier echter niet mee eens. Jezus - zo meende hij - heeft altijd bestaan, is altijd de Zoon geweest & de Vader is altijd de Vader geweest. Beiden moesten als gelijkwaardig worden beschouwd. In 325 kwamen bisschoppen uit de gehele orthodoxe Christelijke wereld bijeen en besloten dat Alexander de correcte zienswijze had die gevolgd moest worden: Jezus was de enige Zoon van God, Jezus was God uit God & licht uit licht, de ware God uit de ware God, gegenereerd & niet gemaakt en heeft dezelfde essentie als de Vader. In de boeken en brieven van het Nieuwe Testament zijn de sporen van andere Christendommen nog te vinden.
Het evangelie van Marcus, het eerst geschreven evangelie, laat de lezer weten dat Jezus de zoon van God is, maar de personages binnen het evangelie weten dat nog niet. Zijn familie neemt hem in hoofdstuk 3 weinig serieus & lijken te denken dat hij vreemd is; zijn plaatsgenoten kunnen niet begrijpen hoe deze Jezus zulk gedachtengoed heeft: 'Is dat niet de timmerman? Zijn familie woont gewoon hier', de schriftgeleerden denken dat hij bezeten is; zelfs zijn discipelen kennen hem niet echt & in hoofdstuk 6 vertelt de evangelist ons dat ze het niet begrepen, terwijl Jezus in hoofdstuk 8 vraagt 'begrijpen jullie het nog steeds niet?'. De eerste 8 hoofdstukken weet eigenlijk niemand Jezus echt te duiden. Uiteindelijk - in hoofdstuk 8 - zegt Petrus dat Jezus de messias is, maar zelfs daarna blijkt Petrus niet op de hoogte te zijn van de lijdende messias. Marcus' evangelie vertelt hoe Jezus de messias is door te lijden en te sterven. Maar dat is nog mijlenver verwijderd van de debatten over het Arianisme. Als Jezus vraagt wie Hij is, reageert niemand met: 'Sommigen zeggen dat Je dezelfde substantie bent als God de Vader, terwijl anderen vermoeden dat de Zoon en de Vader een andere essentie hebben'. Dat is namelijk de kwestie niet in Marcus' evangelie. Zijn Christologie is een geheel andere.
In Handelingen 13:33 zegt Paulus over Jezus, nadat Jezus is opgestaan uit de dood: 'Jij bent Mijn Zoon, vandaag heb Ik Je gegenereerd', verwijzend naar de tweede psalm. 'Vandaag' is hier de dag van de herrijzenis. Door Jezus uit de dood te laten herrijzen heeft Jezus het zoonschap gekregen. Of zoals Petrus zegt in Handelingen 2:36: 'dat God Hem tot een Heer & Christus gemaakt/geconstrueerd/geproduceerd (ἐποίησεν) heeft'. Volgers van Jezus dachten al vroeg dat Jezus bij de opstanding het zoonschap gekregen had, wat bekend staat onder de noemer Adoptionisme.
In tegenstelling tot Handelingen 13:33, zegt het evangelie van Lukas datzelfde reeds bij Jezus' doop, als Hij uit het water komt en de hemel zich opent, de geest van God neerdaalt op Jezus & een stem uit de hemel zegt: 'Jij bent mijn zoon, vandaag heb ik je gegenereerd'. Hier is het tijdens de doop dat Jezus het zoonschap ontvangt.
In Mattheüs & Lucas is Jezus geboren uit een maagd die wordt overschaduwd door de Heilige Geest waardoor Jezus het zoonschap al tijdens zijn geboorte krijgt. God is letterlijk Jezus' Vader vanaf de geboorte. In het evangelie van Mattheüs & Lucas is er echter geen reden aan te nemen dat Jezus bestond voor zijn geboorte. Er is nog geen incarnatie, geen vleeswording.
In Johannes bestond Jezus al voordat Hij werd geboren: het woord was God & was God. Het woord werd vlees & leefde onder ons. En reeds voor Abraham was, bestond Jezus (Johannes 8:57).
Indien Jezus God was, op welke wijze was Hij dan God? Is Jezus God volgens de canon? Ja. Was de Vader God volgens de canon? Ja. Maar hoe kan dat zonder te spreken over polytheïsme? Er waren mensen die daarom dachten dat Jezus volledig God was en slechts een mens leek. God kan immers niet echt een mens zijn, zoals een mens geen steen is; dat zijn verschillende zaken -- zo dacht men. Zo ontstond het Docetisme: Jezus leek op een mens, maar was in werkelijkheid volledig God. Maar deze gedachte werd verdrongen. Hoe kon Jezus werkelijk doodgaan voor de zonden van de mensheid indien Hij essentieel de onkwetsbare God was? Hoe kon hij werkelijk lijden en Zijn bloed geven indien Hij niet daadwerkelijk een kwetsbaar mens was?
Anderen begonnen te vermoeden dat Jezus zowel mens als God was: er was eens een zeer rechtvaardig individu genaamd Jezus - zo stelde men - en op een gegeven moment nam God zijn lichaam over door als Christus in hem neer te dalen. En toen Jezus stierf, ging de Christus naar de hemel. Zo ontstond het Seperatisme: Jezus & de Christus zijn gescheiden. Maar ook deze zienswijze werd verdrongen. Indien Jezus niet volledig mens was & indien Jezus niet volledig God was, heb je uiteindelijk te maken met 2 personen.
Anderen begonnen te opperen dat God zou bestaan op 3 manieren: Vader, Zoon & Geest. Dat was het modalisme: dezelfde God bestaat in 3 modes. Ook deze zienswijze werd een tijdlang door vrijwel iedereen omhelst als de correcte zienswijze -- door bijna alle bisschoppen en vooral die van Rome. Maar eveneens deze gedachte werd verdrongen. Naar wie bidt Jezus immers indien Hij naar de Vader bidt? Als je vader van een zoon bent, dan kun je niet de zoon zijn waarvan je de vader bent. Ze moeten logischerwijs verschillen.
Het was binnen de context van het debat rond het modalisme, dat Tertullianus de term trinitas 'drie-eenheid' introduceerde in de Westerse Kerk: drie verschillende personen die allen God zijn. Arius vertegenwoordigde deze gedachte, maar vermoedde dat de Zoon & Heilige Geest ondergeschikt waren aan de Vader en dit was eveneens de zienswijze van Tertullianus zelf. Uiteindelijk werd ook deze gedachte verdreven door de visie dat er 3 personen waren die allen gelijkwaardig God zijn.
Over de vraag wie Jezus was kan men vele kanten uit. De religie begon als sekte en het christendom van Paulus had aanvaringen met groepen andersdenkende christenen en het latere proto-orthodoxe christendom had ook nog veel concurrentie van andere soorten christendommen, zoals het adoptionistische christendom, de ebionieten, het arianisme, docetisme, gnosticisme, marcionisme, montanisme, etc. Al deze christendommen hadden een ander beeld van Jezus. Sommigen zagen Jezus niet als goddelijk, anderen geloofden dat Jezus geen connectie had met de bijbelgod van de T'NaCH, weer anderen geloofden dat Jezus goddelijk werd na de opstanding; enkelen dachten dat Jezus reeds goddelijk was na z'n doop, sommigen beschouwden hem dezelfde God als de Vader (de Vader leed aan het kruis), anderen vonden dat Jezus een andere God was dan de Vader (de Vader was een demiurg) en weer anderen dachten dat Jezus niet leed aan het kruis, maar dat het alleen maar zo leek; enkelen dachten dat Jezus stierf, maar dat de Christus overleefde en opsteeg naar de hemel; enkelen dachten dat Jezus' dood helemaal niets met verlossing te maken had, etc., ...
Over de oorspronkelijke Jezus valt weinig met zekerheid te zeggen en dat geeft de gelovige vele praktische manieren om tegen Jezus aan te zien. Vanaf Paulus tot in de vierde eeuw werd daar heftig over gedebatteerd. Arius dacht bijv. dat Jezus God was -- de zoon & tegelijkertijd God. Maar hij vroeg zich af: indien de Zoon & de Vader hun macht delen, hoe kunnen ze dan beiden tegelijk almachtig zijn? Er kan er maar 1 almachtig zijn. En dus vermoedde Arius dat de Vader pas Vader werd na het krijgen van de Zoon. Voorafgaand aan het bestaan van Jezus was de Vader gewoon God. De bisschop van Alexandrië, genaamd Alexander, was het hier echter niet mee eens. Jezus - zo meende hij - heeft altijd bestaan, is altijd de Zoon geweest & de Vader is altijd de Vader geweest. Beiden moesten als gelijkwaardig worden beschouwd. In 325 kwamen bisschoppen uit de gehele orthodoxe Christelijke wereld bijeen en besloten dat Alexander de correcte zienswijze had die gevolgd moest worden: Jezus was de enige Zoon van God, Jezus was God uit God & licht uit licht, de ware God uit de ware God, gegenereerd & niet gemaakt en heeft dezelfde essentie als de Vader. In de boeken en brieven van het Nieuwe Testament zijn de sporen van andere Christendommen nog te vinden.
Het evangelie van Marcus, het eerst geschreven evangelie, laat de lezer weten dat Jezus de zoon van God is, maar de personages binnen het evangelie weten dat nog niet. Zijn familie neemt hem in hoofdstuk 3 weinig serieus & lijken te denken dat hij vreemd is; zijn plaatsgenoten kunnen niet begrijpen hoe deze Jezus zulk gedachtengoed heeft: 'Is dat niet de timmerman? Zijn familie woont gewoon hier', de schriftgeleerden denken dat hij bezeten is; zelfs zijn discipelen kennen hem niet echt & in hoofdstuk 6 vertelt de evangelist ons dat ze het niet begrepen, terwijl Jezus in hoofdstuk 8 vraagt 'begrijpen jullie het nog steeds niet?'. De eerste 8 hoofdstukken weet eigenlijk niemand Jezus echt te duiden. Uiteindelijk - in hoofdstuk 8 - zegt Petrus dat Jezus de messias is, maar zelfs daarna blijkt Petrus niet op de hoogte te zijn van de lijdende messias. Marcus' evangelie vertelt hoe Jezus de messias is door te lijden en te sterven. Maar dat is nog mijlenver verwijderd van de debatten over het Arianisme. Als Jezus vraagt wie Hij is, reageert niemand met: 'Sommigen zeggen dat Je dezelfde substantie bent als God de Vader, terwijl anderen vermoeden dat de Zoon en de Vader een andere essentie hebben'. Dat is namelijk de kwestie niet in Marcus' evangelie. Zijn Christologie is een geheel andere.
In Handelingen 13:33 zegt Paulus over Jezus, nadat Jezus is opgestaan uit de dood: 'Jij bent Mijn Zoon, vandaag heb Ik Je gegenereerd', verwijzend naar de tweede psalm. 'Vandaag' is hier de dag van de herrijzenis. Door Jezus uit de dood te laten herrijzen heeft Jezus het zoonschap gekregen. Of zoals Petrus zegt in Handelingen 2:36: 'dat God Hem tot een Heer & Christus gemaakt/geconstrueerd/geproduceerd (ἐποίησεν) heeft'. Volgers van Jezus dachten al vroeg dat Jezus bij de opstanding het zoonschap gekregen had, wat bekend staat onder de noemer Adoptionisme.
In tegenstelling tot Handelingen 13:33, zegt het evangelie van Lukas datzelfde reeds bij Jezus' doop, als Hij uit het water komt en de hemel zich opent, de geest van God neerdaalt op Jezus & een stem uit de hemel zegt: 'Jij bent mijn zoon, vandaag heb ik je gegenereerd'. Hier is het tijdens de doop dat Jezus het zoonschap ontvangt.
In Mattheüs & Lucas is Jezus geboren uit een maagd die wordt overschaduwd door de Heilige Geest waardoor Jezus het zoonschap al tijdens zijn geboorte krijgt. God is letterlijk Jezus' Vader vanaf de geboorte. In het evangelie van Mattheüs & Lucas is er echter geen reden aan te nemen dat Jezus bestond voor zijn geboorte. Er is nog geen incarnatie, geen vleeswording.
In Johannes bestond Jezus al voordat Hij werd geboren: het woord was God & was God. Het woord werd vlees & leefde onder ons. En reeds voor Abraham was, bestond Jezus (Johannes 8:57).
Indien Jezus God was, op welke wijze was Hij dan God? Is Jezus God volgens de canon? Ja. Was de Vader God volgens de canon? Ja. Maar hoe kan dat zonder te spreken over polytheïsme? Er waren mensen die daarom dachten dat Jezus volledig God was en slechts een mens leek. God kan immers niet echt een mens zijn, zoals een mens geen steen is; dat zijn verschillende zaken -- zo dacht men. Zo ontstond het Docetisme: Jezus leek op een mens, maar was in werkelijkheid volledig God. Maar deze gedachte werd verdrongen. Hoe kon Jezus werkelijk doodgaan voor de zonden van de mensheid indien Hij essentieel de onkwetsbare God was? Hoe kon hij werkelijk lijden en Zijn bloed geven indien Hij niet daadwerkelijk een kwetsbaar mens was?
Anderen begonnen te vermoeden dat Jezus zowel mens als God was: er was eens een zeer rechtvaardig individu genaamd Jezus - zo stelde men - en op een gegeven moment nam God zijn lichaam over door als Christus in hem neer te dalen. En toen Jezus stierf, ging de Christus naar de hemel. Zo ontstond het Seperatisme: Jezus & de Christus zijn gescheiden. Maar ook deze zienswijze werd verdrongen. Indien Jezus niet volledig mens was & indien Jezus niet volledig God was, heb je uiteindelijk te maken met 2 personen.
Anderen begonnen te opperen dat God zou bestaan op 3 manieren: Vader, Zoon & Geest. Dat was het modalisme: dezelfde God bestaat in 3 modes. Ook deze zienswijze werd een tijdlang door vrijwel iedereen omhelst als de correcte zienswijze -- door bijna alle bisschoppen en vooral die van Rome. Maar eveneens deze gedachte werd verdrongen. Naar wie bidt Jezus immers indien Hij naar de Vader bidt? Als je vader van een zoon bent, dan kun je niet de zoon zijn waarvan je de vader bent. Ze moeten logischerwijs verschillen.
Het was binnen de context van het debat rond het modalisme, dat Tertullianus de term trinitas 'drie-eenheid' introduceerde in de Westerse Kerk: drie verschillende personen die allen God zijn. Arius vertegenwoordigde deze gedachte, maar vermoedde dat de Zoon & Heilige Geest ondergeschikt waren aan de Vader en dit was eveneens de zienswijze van Tertullianus zelf. Uiteindelijk werd ook deze gedachte verdreven door de visie dat er 3 personen waren die allen gelijkwaardig God zijn.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
11. Het christelijke mensenoffer
Jezus werd volgens de nieuwe sekte geofferd voor de schulden van de gelovige mensheid, terwijl in de T'NaCH het mensenoffer reeds expliciet verboden was gesteld. Jezus werd gekruisigd door de Romeinen, maar volgens de T'NaCH moest een offer door specifieke personen op een specieke plaats volgens heel specifieke richtlijnen worden geslacht (Leviticus 4:27-29, Leviticus 4:30-31, Exodus 12:6-10). Jezus was verwond en geslagen, terwijl volgens de Torah het offer zonder fysiek defect diende te zijn (Deuteronomium 17:1), dus daar zal eveneens een metaforisch sausje overheen moeten worden gegoten. Jezus werd beschouwd als het korban pesach (Paaslam) dat ook stierf voor de schulden van de heidenen, terwijl volgens de Torah onbesneden mannen niet aan het korban pesach mochten deelnemen. Jezus stierf voor alle zonden, maar het korban (offer) betrof slechts vergeving voor ongewilde fouten (Numeri 15:27-31) -- en dan slechts de vergissingen begaan voorafgaand aan het offer, wat geldt voor alle offers, zoals eveneens het zonde-offer (chattat) als het schuld-offer (asjam). Het offeren van een mens was niet geldig; het was niet eens toegestaan en bovendien staat expliciet gesteld dat ieder persoon bij een doodvonnis zal sterven voor zijn/haar eigen schulden (Deuteronomium 24:16), etc., etc., etc.
En er zijn meer problemen met de christelijke claim aangaande Jezus' offer. Hosea 3:4-5 zegt dat Israel lange tijd zonder tempel zal zijn en hij geeft eveneens instructie hoe men in zulke omstandigheden zal moeten handelen (14:2-3). Israël was tijdens de eerste ballingschap al zonder tempel en koning geweest en Daniël 4:24 (vers 4:27 in Christelijke Bijbels) was reeds helder dat voor vergeving geen bloed benodigd was, net zoals S'jlomo helder is in 2 Kronieken 7:12-15. En de T'NaCH stelt eveneens letterlijk dat t'sjoevah (oprecht berouw en terugkeer) en tsedakah (goede daden) als de meest waardevolle manieren om vergeving te bewerkstelligen (zie bijv. Jesaja 1:11-18, Spreuken 16:6, Daniël 4:27, Hosea 6:6, Micha 6:6-8, 2 Kronieken 7:12-15, Hosea 14:2-3, Ezechiël 14:14,20, etc):
Midrasj, midrasj en midrasj.
Jezus werd volgens de nieuwe sekte geofferd voor de schulden van de gelovige mensheid, terwijl in de T'NaCH het mensenoffer reeds expliciet verboden was gesteld. Jezus werd gekruisigd door de Romeinen, maar volgens de T'NaCH moest een offer door specifieke personen op een specieke plaats volgens heel specifieke richtlijnen worden geslacht (Leviticus 4:27-29, Leviticus 4:30-31, Exodus 12:6-10). Jezus was verwond en geslagen, terwijl volgens de Torah het offer zonder fysiek defect diende te zijn (Deuteronomium 17:1), dus daar zal eveneens een metaforisch sausje overheen moeten worden gegoten. Jezus werd beschouwd als het korban pesach (Paaslam) dat ook stierf voor de schulden van de heidenen, terwijl volgens de Torah onbesneden mannen niet aan het korban pesach mochten deelnemen. Jezus stierf voor alle zonden, maar het korban (offer) betrof slechts vergeving voor ongewilde fouten (Numeri 15:27-31) -- en dan slechts de vergissingen begaan voorafgaand aan het offer, wat geldt voor alle offers, zoals eveneens het zonde-offer (chattat) als het schuld-offer (asjam). Het offeren van een mens was niet geldig; het was niet eens toegestaan en bovendien staat expliciet gesteld dat ieder persoon bij een doodvonnis zal sterven voor zijn/haar eigen schulden (Deuteronomium 24:16), etc., etc., etc.
En er zijn meer problemen met de christelijke claim aangaande Jezus' offer. Hosea 3:4-5 zegt dat Israel lange tijd zonder tempel zal zijn en hij geeft eveneens instructie hoe men in zulke omstandigheden zal moeten handelen (14:2-3). Israël was tijdens de eerste ballingschap al zonder tempel en koning geweest en Daniël 4:24 (vers 4:27 in Christelijke Bijbels) was reeds helder dat voor vergeving geen bloed benodigd was, net zoals S'jlomo helder is in 2 Kronieken 7:12-15. En de T'NaCH stelt eveneens letterlijk dat t'sjoevah (oprecht berouw en terugkeer) en tsedakah (goede daden) als de meest waardevolle manieren om vergeving te bewerkstelligen (zie bijv. Jesaja 1:11-18, Spreuken 16:6, Daniël 4:27, Hosea 6:6, Micha 6:6-8, 2 Kronieken 7:12-15, Hosea 14:2-3, Ezechiël 14:14,20, etc):
2 Kronieken 7:12-15 schreef:En Mijn volk, over dewelken Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, en zich bekeren van hun boze wegen; zo zal Ik uit den hemel horen, en hun zonden vergeven.
1:17-18 schreef:Leer goed te doen, zoek het recht, help de verdrukte, doe de wees recht, handel de twistzaak van de weduwe. Kom dan en laat ons samen rechten, zegt JHWH: al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol.
Spreuken 16:6 schreef:Door goede daden wordt de schuld verzoend
Micha 6:7-8 schreef:Zou JHWH een welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht mijns buiks voor de zonde mijner ziel? Hij heeft u bekend gemaakt, o mens! wat goed is en wat JHWH wil: recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoediglijk te wandelen met uw God?
2Kronieken 7:14 schreef:En Mijn volk, over dewelken Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, en zich bekeren van hun boze wegen; zo zal Ik uit den hemel horen, en hun zonden vergeven, en hun land genezen.
Hosje'a 14:4 schreef:Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen.
Kan aan de hand van dezelfde T'NaCH waarin staat dat een mensenoffer niet meer was toegestaan, waarin zeer expliciete richtlijnen staan aangaande het offeren en waarin tevens alternatieven voor het offer werden aangeboden, desondanks door het christendom worden gesuggereerd dat een mensenoffer uitgevoerd door de Romeinen een absolute vereiste zou zijn voor vergeving van zonden die nog niet eens waren begaan? Hoe kon het christendom zo afwijken van de contextuele boodschap van de T'NaCH, de richtlijnen van de T'NaCH in de wind slaan en zelfs de Torah schenden?Ezechi'el 14:14 schreef:Ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniël en Job, in het midden deszelven waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hun ziel bevrijden, spreekt JHWH.
Midrasj, midrasj en midrasj.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
12. Midrasj, midrasj, midrasj
Jesaja 53
Jesaja 53 is het verhaal van Israël. Er bestaat een zeer oude discussie tussen een christelijke Kerkvader en de joden over de contextuele betekenis van Jesaja 53. Ongeveer 1800 jaar geleden debateerde Origenes het issue met Joodse chachamiem (Torah geleerden/wijzen) in Contra Celsum Hoofdstuk 54 & 55 (klik):
Het laatste stukje van hoofdstuk 52 en hoofdstuk 53 verwijzen naar een knecht (עבד). Nergens in het boek van Jesaja wordt de messias als de knecht van JHWH geïdentificeerd, maar het Boek Jesaja maakt er geen enkel geheim van wie de knecht is:
Dat de Israël in Jesaja 52 z'n verloren glorie hervindt, wordt bevestigd door de T'NaCH in Exodus 19:6, Jesaja 49:3 en Zacharia 8:13,23 z'n glorie. De boodschap waar Jesaja in 53:1 over spreekt, komt eveneens in Jesaja 52:7 ter sprake. De arm van JHWH die Israël bevrijdt, komt ook in Jesaja 63:12-13 en Jesaja 62:8, Jesaja 52:10, Jesaja 51:9, Exodus 14:31, Exodus 15:6, Deuteronomium 4:34, Deuteronomium 7:19, Jeremia 21:5, Jeremia 27:5, Psalm 44 -- verwijzingen te over naar bevrijding van Israël de ''arm van JHWH'' uit de handen van hun onderdrukkers. Dat de Israël in Jesaja 53:2 vergeleken wordt met een aangetaste boom of een plant die in de dorre grond staat, wordt bevestigd door de T'NaCH in Ezechiël 19:13. En dat de scheuten zich zullen uitspreiden en Israël weer rechtvaardig zal zijn, wordt bevestigd in Jesaja 60:21, Hosje'a 14:6-8, Amos 9:15. Dat de Israël volgens Jesaja 53:3 het aanzien van een zieke had en ooit werd veracht, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jesaja 1:5-6, Jesaja 60:15, Jesaja 49:7 en Jesaja 53:4,5. Dat de Israël in Jesaja 53:4-5 de ellenden en smarten droeg die men het volk aandeed, terwijl men Israël de schuld gaf, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jeremia 50:7 en Jeremia 10:25. En - zoals Jesaja - spreekt eveneens Jeremia 30:10,17 van de bevrijding van het volk, de knecht van God, uit de handen van deze landen. Dat de Israël in Jesaja 53:6 andere volken hanteert om Israël te straffen, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jesaja 10:5. En dat Israël voorspreekt en bidt (פגע) voor andere volken, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jeremia 29:7. Dat de Israël in Jesaja 53:7 naar de slacht werd geleid als een schaap, wordt bevestigd door de T'NaCH in Psalm 44:12, Psalm 44:23, Zacharia 11:4-5 en Zacharia 7. Israël in Jesaja 53:10 correspondeert met Jeremia 18:8. Dat de Israël in Jesaja 53:11 door z'n kennis anderen rechtvaardig zou maken en een licht zou zijn voor de heidenen, onder wiens juk het heeft geleden, staat bevestigd in Jesaja 42:6, Jesaja 60:3, Jesaja 61:6-9, Zacharia 8:23, Zacharia 8:13, Exodus 19:5-6. Dat Israël uiteindelijk zal worden beloond voor z’n rol, staat bevestigd in Ezechiël 34:27-30.
En de messias dan? Wel, de messias een man van smarten? De messias die onze overtredingen draagt? De messias geplaagd en vertrouwd met ziekte? De messias zonder gestalte en luister? De messias veracht en door ons niet geacht? De messias vanuit onze ongerechtigheden verbrijzeld? De messias in de metafoor van een stom slachtschaap, als een lam ter slachting? De messias weggesneden uit het land van de levenden? Het graf van de messias bij de goddelozen gesteld? De messias ziek en geplaagd?... Er is geen reden te veronderstellen dat Jesaja 53 over de messias gaat. Waarom betrekt de nieuwe sekte het hoofdstuk dan op Jezus? Kijk naar Joodse midrasj en het wordt duidelijk.
In het voorwoord van Sjoelchan Aroech wordt door de zonen van de Rabbi gezegd:
Maar in Sja'ar HaKedoesja wordt Jesaja 53 eveneens toegepast op geperste olijven. Zou dat betekenen dat de Rabbi's de tekst uit Jesaja 53 interpreteerden als een referentie naar geperste olijven? In hetzelfde Boek wordt Jesaja 53 ook toegepast op Israël, op Tsaddikiem (rechtvaardigen), op Mozes en ook op de messias – door dezelfde Rabbijnen. In Midrasj Rabbah gebeurt iets dergelijks eveneens, net zoals in de Jalkoet Sjim'oni en de Midrasj Tanchoema, etc. Betekent dit dat dezefde Rabbijnen telkens van gedachten veranderden met betrekking tot de betekenis van citaten? Nee, het betreft midrasj! Likoetej Moharan 11:12:1 vertelt:
Zo zijn er met gemak nog tientallen andere Rabbijnse teksten te vinden die Jesaja 53 toepassen om concepten te lanceren. Zo werkt drasj. Maar uit de drasj mag de contextuele betekenis niet worden afgeleid. Dezelfde Geschriften, en soms zelfs dezelfde Rabbis, pasten dezelfde citaten toe op verschillende onderwerpen. Nachmanides – één van de grootste Rabbijnen ooit - zegt het duidelijk:
Israël bereft en hij vervolgt met een uitleg van midrasj. Ook relevant is het om te weten dat deze uitleg plaatsvond in een debat met een christen die beweerde dat Jesaja 53 over Jezus handelde. Nachmanides legde hem dit uit in een beroemd geworden debat te Barcelona, in aanwezigheid van de Koning van Aragon (zelf een christen). Zie je hoe absurd het is om citaten uit de context rukken en te gebruiken ten einde proberen aan te tonen dat Jesaja 53 naar de messias verwijst?
Jesaja 53
Jesaja 53 is het verhaal van Israël. Er bestaat een zeer oude discussie tussen een christelijke Kerkvader en de joden over de contextuele betekenis van Jesaja 53. Ongeveer 1800 jaar geleden debateerde Origenes het issue met Joodse chachamiem (Torah geleerden/wijzen) in Contra Celsum Hoofdstuk 54 & 55 (klik):
Extra interessant is het gegeven dat de Kerkvader hen 'wijzen' noemt, wat in het Hebreeuws een directe verwijzing is naar de chachamiem (letterlijk 'wijzen'): de Schriftgeleerden.Contra Celsum, Hoofdstuk LIV (Engelse vertaling):
And since Celsus, although professing to know all about the Gospel, reproaches the Saviour because of His sufferings, saying that He received no assistance from the Father, or was unable to aid Himself; we have to state that His sufferings were the subject of prophecy, along with the cause of them; because it was for the benefit of mankind that He should die on their account, and should suffer stripes because of His condemnation. It was predicted, moreover, that some from among the Gentiles would come to the knowledge of Him (among whom the prophets are not included); and it had been declared that He would be seen in a form which is deemed dishonourable among men. The words of prophecy run thus: "Lo, my Servant shall have understanding, and shall be exalted and glorified, and raised exceedingly high. In like manner, many shall be astonished at Thee; so Thy form shall be in no reputation among men, and Thy glory among the sons of men. Lo, many nations shall marvel because of Him; and kings shall close their mouths: because they, to whom no message about Him was sent, shall see Him; and they who have not heard of Him, shall have knowledge of Him." "Lord, who hath believed our report? and to whom was the arm of the LORD revealed? We have reported, as a child before Him, as a root in a thirsty ground. He has no form nor glory; and we beheld Him, and He had not any form nor beauty: but His appearance was without honour, and deficient more than that of all men. He was a man under suffering, and who knew how to bear sickness: because His countenance was averted, He was treated with disrespect, and was made of no account. This man bears our sins, and suffers pain on our behalf; and we regarded Him as in trouble, and in suffering, and as ill-treated. But He was wounded for our sins, and bruised for our iniquities. The chastisement of our peace was upon Him; by His stripes we were healed. We all, like sheep, wandered from the way. A man wandered in his way, and the Lord delivered Him on account of our sins; and He, because of His evil treatment, opens not His mouth. As a sheep was He led to slaughter; and as a lamb before her shearer is dumb, so He opens not His mouth. In His humiliation His judgment was taken away. And who shall describe His generation? because His life is taken away from the earth; because of the iniquities of My people was He led unto death."
CHAP. LV.
Now I remember that, on one occasion, at a disputation held with certain Jews, who were reckoned wise men, I quoted these prophecies; to which my Jewish opponent replied, that these predictions bore reference to the whole people, regarded as one individual, and as being in a state of dispersion and suffering, in order that many proselytes might be gained, on account of the dispersion of the Jews among numerous heathen nations. And in this way he explained the words, "Thy form shall be of no reputation among men;" and then, "They to whom no message was sent respecting him shall see;" and the expression, "A man under suffering." Many arguments were employed on that occasion during the discussion to prove that these predictions regarding one particular person were not rightly applied by them to the whole nation. And I asked to what character the expression would be appropriate, "This man bears our sins, and suffers pain on our behalf;" and this, "But He was wounded for our sins, and bruised for our iniquities;" and to whom the expression properly belonged, "By His stripes were we healed." For it is manifest that it is they who had been sinners, and had been healed by the Saviour's sufferings (whether belonging to the Jewish nation or converts from the Gentiles), who use such language in the writings of the prophet who foresaw these events, and who, under the influence of the Holy Spirit, appiled these words to a person. But we seemed to press them hardest with the expression, "Because of the iniquities of My people was He led away unto death." For if the people, according to them, are the subject of the prophecy, how is the man said to be led away to death because of the iniquities of the people of God, unless he be a different person from that people of God? And who is this person save Jesus Christ, by whose stripes they who believe on Him are healed, when "He had spoiled the principalities and powers (that were over us), and had made a show of them openly on His cross?" At another time we may explain the several parts of the prophecy, leaving none of them unexamined. But these matters have been treated at greater length, necessarily as I think, on account of the language of the Jew, as quoted in the work of Celsus.
(Zie: http://www.newadvent.org/fathers/04161.htm )
Het laatste stukje van hoofdstuk 52 en hoofdstuk 53 verwijzen naar een knecht (עבד). Nergens in het boek van Jesaja wordt de messias als de knecht van JHWH geïdentificeerd, maar het Boek Jesaja maakt er geen enkel geheim van wie de knecht is:
Israël.Jesaja 41:8-9 schreef:Maar jij, Israel, Mijn knecht! Jij Jakob, die Ik verkoren heb! Het zaad van Avraham, Mijn liefhebber! Jij, welke Ik gegrepen heb van de einden der aarde en uit haar bijzonderste geroepen heb; en zei tegen je: jij bent Mijn knecht; jou heb Ik uitverkoren en heb je niet verworpen.
Israël.Jesaja 44:1 schreef:Maar hoor nu Mijn knecht Jakob, en Israel, dien Ik verkoren heb!
Israël ("Jeschurun" is een synoniem voor Israel, zie bijvoorbeeld: http://www.infoplease.com/ce6/society/A0826223.html).Jesaja 44:2 schreef:Zo zegt de HEERE, uw Maker, en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb!
Israël.Jesaja 44:21a schreef:Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israel! Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd
Israël.Jesaja 44:21b schreef:gij zijt Mijn knecht, Israel, gij zult van Mij niet vergeten worden.
Israël.Jesaja 43:10 schreef:Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat, dat Ik Dezelve ben, [dat] voor Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal.
Israël.Jesaja 45:4 schreef:Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israels, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet.
Israël.Jesaja 48:20 schreef:Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeen, verkondigt met de stemme des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het einde der aarde, zegt: De HEERE heeft Zijn knecht Jakob (Jacob = Israel) verlost!
Israël.Jesaja 49:3 schreef:En Hij heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israel, door Welken Ik verheerlijkt zal worden.
Israël.Jesaja 52:4 schreef:Want zo zegt de Here HERE: Eertijds trok mijn volk naar Egypte om daar als vreemdeling te vertoeven, en Assur heeft het zonder reden onderdrukt.
Israël.Jesaja 52:6 schreef:Daarom zal mijn volk te dien dage mijn naam kennen, dat Ik het ben, die spreekt: Zie, hier ben Ik.
Israël. En ter bevestiging: dezelfde knecht – die telkens wordt gelijkgesteld met het volk Israël - wordt eveneens in het meervoud aangesproken:Jesaja 52:9 schreef:Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de HERE heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost.
Israël.Jesaja 54:17 schreef:Elk wapen dat tegen u gesmeed wordt, zal niets uitrichten, en elke tong die zich voor het gericht tegen u keert, zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van de knechten des HEREN en hun recht van Mijnentwege, luidt het woord des HEREN.
Israël.Jesaja 63:17 schreef:Waarom liet Gij ons afdwalen, HERE, van uw wegen, verharddet Gij ons hart, zodat wij U niet vreesden? Keer weder ter wille van uw knechten, de stammen van uw erfdeel.
Israël.Jesaja 65:8 schreef:Zo zegt de HERE: Zoals men, wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt, zegt: Verderf hem niet, want er ligt een zegen in – zo zal Ik doen ter wille van mijn knechten, dat Ik niet alles verderve.
Israël.Jesaja 65:9 schreef:En Ik zal uit Jakob nakomelingschap doen voortkomen en uit Juda een erfgenaam voor mijn bergen; mijn uitverkorenen zullen ze bezitten en mijn knechten zullen daar wonen.
Israël.Jesaja 66:14 schreef:Als gij het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand des HEREN zal zich aan zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden.
Dat de Israël in Jesaja 52 z'n verloren glorie hervindt, wordt bevestigd door de T'NaCH in Exodus 19:6, Jesaja 49:3 en Zacharia 8:13,23 z'n glorie. De boodschap waar Jesaja in 53:1 over spreekt, komt eveneens in Jesaja 52:7 ter sprake. De arm van JHWH die Israël bevrijdt, komt ook in Jesaja 63:12-13 en Jesaja 62:8, Jesaja 52:10, Jesaja 51:9, Exodus 14:31, Exodus 15:6, Deuteronomium 4:34, Deuteronomium 7:19, Jeremia 21:5, Jeremia 27:5, Psalm 44 -- verwijzingen te over naar bevrijding van Israël de ''arm van JHWH'' uit de handen van hun onderdrukkers. Dat de Israël in Jesaja 53:2 vergeleken wordt met een aangetaste boom of een plant die in de dorre grond staat, wordt bevestigd door de T'NaCH in Ezechiël 19:13. En dat de scheuten zich zullen uitspreiden en Israël weer rechtvaardig zal zijn, wordt bevestigd in Jesaja 60:21, Hosje'a 14:6-8, Amos 9:15. Dat de Israël volgens Jesaja 53:3 het aanzien van een zieke had en ooit werd veracht, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jesaja 1:5-6, Jesaja 60:15, Jesaja 49:7 en Jesaja 53:4,5. Dat de Israël in Jesaja 53:4-5 de ellenden en smarten droeg die men het volk aandeed, terwijl men Israël de schuld gaf, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jeremia 50:7 en Jeremia 10:25. En - zoals Jesaja - spreekt eveneens Jeremia 30:10,17 van de bevrijding van het volk, de knecht van God, uit de handen van deze landen. Dat de Israël in Jesaja 53:6 andere volken hanteert om Israël te straffen, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jesaja 10:5. En dat Israël voorspreekt en bidt (פגע) voor andere volken, wordt bevestigd door de T'NaCH in Jeremia 29:7. Dat de Israël in Jesaja 53:7 naar de slacht werd geleid als een schaap, wordt bevestigd door de T'NaCH in Psalm 44:12, Psalm 44:23, Zacharia 11:4-5 en Zacharia 7. Israël in Jesaja 53:10 correspondeert met Jeremia 18:8. Dat de Israël in Jesaja 53:11 door z'n kennis anderen rechtvaardig zou maken en een licht zou zijn voor de heidenen, onder wiens juk het heeft geleden, staat bevestigd in Jesaja 42:6, Jesaja 60:3, Jesaja 61:6-9, Zacharia 8:23, Zacharia 8:13, Exodus 19:5-6. Dat Israël uiteindelijk zal worden beloond voor z’n rol, staat bevestigd in Ezechiël 34:27-30.
En de messias dan? Wel, de messias een man van smarten? De messias die onze overtredingen draagt? De messias geplaagd en vertrouwd met ziekte? De messias zonder gestalte en luister? De messias veracht en door ons niet geacht? De messias vanuit onze ongerechtigheden verbrijzeld? De messias in de metafoor van een stom slachtschaap, als een lam ter slachting? De messias weggesneden uit het land van de levenden? Het graf van de messias bij de goddelozen gesteld? De messias ziek en geplaagd?... Er is geen reden te veronderstellen dat Jesaja 53 over de messias gaat. Waarom betrekt de nieuwe sekte het hoofdstuk dan op Jezus? Kijk naar Joodse midrasj en het wordt duidelijk.
In het voorwoord van Sjoelchan Aroech wordt door de zonen van de Rabbi gezegd:
Hier wordt Jesaja 53 op Rabbi Schneur Zalman toegepast. Betekent dit dat men dacht dat Jesaja 53 over Rabbi Schneur Zalman ging? Natuurlijk niet. Het is simpel midrasj! De Talmoed zegt in Berachot 57b:Sjoelchan Aroech schreef:[De Rabbi hoopte dat men zich] zou verdiepen in de studie (van Rabbi Schneur Zalman's "Sjoelchan Aroech") en de wetten eigen zou maken betreffende hetgeen verboden en hetgeen toegestaan is, totaan het punt van instante herinnering. Door deze geleerden zou het voornemen van God [door de Rabbi's hand] voortgang zal hebben (Jesaja 53:10). Dat zij zich zouden herinneren hetgeen ze geleerd hebben (Megillah 6b). Moge God begrip in hun harten brengen om waar te nemen, te doorgronden, te studeren, en te behouden. Amen; dat het zo Zijn wil moge zijn.
Betekent dit, dat de Rabbijnen dachten dat Jesaja 53:10 naar het positieve aspect van zaadlozing bij patiënten zou verwijzen? . Nee, een deel uit het boek van Jesaja wordt simpelweg gebruikt ter ondersteuning van een concept: midrasj! En Jesaja 53 wordt een aantal maal op zaadlozing toegepast – ook in de Midrasj Sja'ar Kedoesja.Berachot 57b schreef:Zaadlozing [is een goed teken voor een zieke], zoals er geschreven staat: 'Hij zal zaad zien en een lang leven hebben'. (Jesaja 53:10).
Maar in Sja'ar HaKedoesja wordt Jesaja 53 eveneens toegepast op geperste olijven. Zou dat betekenen dat de Rabbi's de tekst uit Jesaja 53 interpreteerden als een referentie naar geperste olijven? In hetzelfde Boek wordt Jesaja 53 ook toegepast op Israël, op Tsaddikiem (rechtvaardigen), op Mozes en ook op de messias – door dezelfde Rabbijnen. In Midrasj Rabbah gebeurt iets dergelijks eveneens, net zoals in de Jalkoet Sjim'oni en de Midrasj Tanchoema, etc. Betekent dit dat dezefde Rabbijnen telkens van gedachten veranderden met betrekking tot de betekenis van citaten? Nee, het betreft midrasj! Likoetej Moharan 11:12:1 vertelt:
Midrasj! Betekent dit dat Rabbi Nachman dacht dat Jesaja 53 naar Rachel verwijst? Nee, natuurlijk niet. Dezelfde Rabbi gebruikt hetzelfde hoofdstuk om naar andere onderwerpen te refereren. Likoetej Moharan 7:58:8,9 zegt bijvoorbeeld:Likoetej Moharan 11:12:1 schreef:Dit correspondeert met "Jacob kuste Rachel en huilde luid." RaSJI legt uit: "hij voorzag via Roeach HaKodesj (de heilige geest), dat ze zij niet met hem zou worden begraven". "Rachel" verwijst naar de Mondelinge Torah, want ze houdt verband met spraak. Zij is "als een Rachel (= lam) voor de scheerders" (Jesaja 53:7). Iedereen scheert en neemt van haar, en de wetten worden gewaden, zoals is geschreven: "Schapen zullen voor kleding zorgen." (Spreuken 27:26). Dit is de betekenis van "Jacob kuste Rachel": hij is de Tanna (Torah geleerde); "Rachel" is de Mondelinge Torah.
Midrasj! In de Jeruzalemse Talmoed, Sjekaliem 5:1, wordt gezegd:Likoetej Moharan 7:58:8,9 schreef:Dan worden alle toegewijde personen van de generaties genezen in het aspect van "en heb zodoende berouw en wees genezen" (Jesaja 6:10); waar ze eerder moesten lijden in het aspect van "hij droeg onze kwalen" (Jesaja 53:4).
Kan hieruit de conclusie worden getrokken dat de Rabbijnen dachten dat Jesaja 53 naar Rabbi Akiba verwees? Nee, dezelfde Rabbijnen haalden dezelfde citaten aan om over verschillende zaken te praten. De Babylonische Talmoed zegt in Berachot 5a:Sjekaliem 5:1 schreef:Het is geschreven: 'ik zal hem een deel toewijzen van velen' (Jesaja 53), hetgeen verwijst naar Rabbi Akiva, die de studie van de Midrasj, de Halachot en de Agadot introduceerde.
Midrasj! Betekent dit dat Rabbi Hoena dacht delen van het drieënvijftigste hoofdstuk van het Boek van Jesaja verwijst naar iedereen in wie God welbagen heeft? Dezelfde Rabbi's schreven dat uit midrasj nooit de contextuele betekenis mag worden herleid: 'ejn mikra jotsej lejadaj pesjoeto' ('een vers mag niet [nooit] worden verwijderd van zijn simpele/letterlijke betekenis'). De Babylonische Talmoed Sotah 14a vertelt over het leven van Mozes:Berachot 5a schreef:Rabba zegt namens Rabbi S'horah dat Rabbi Hoena zei: "de Heilige Ene verwondt met tuchtiging iedereen in wie Hij welbagen heeft, zoals er geschreven staat: "En het behaagde de Heer hem te verbrijzelen, Hij heeft hem ziek gemaakt" (Jesaja 53:10). Er zou kunnen worden gedacht dat dit zelfs het geval was met degenen die de tuchtiging niet vrijwillig accepteerden. Daarom worden de volgende woorden toegevoegd: "Indien zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben" (Jesaja 53). Want zoals "schuldoffer" een schuldbesef veronderstelt, zo wordt verondersteld dat de komende tuchtiging door Gods welbehagen, bij de ontvangende persoon bekend zal zijn. Wanneer hij deze dan heeft ontvangen op deze manier, wat is dan zijn beloning? "Hij zal nakomelingen zien, en zal zijn dagen verlengen" (Jesaja 53:10). En verder, dat de studie van de Torah zal worden voortgezet in zijn handen, zoals er geschreven staat: "En het welbehagen van de Heer zal door zijn hand voortgaan" (Jesaja 53).
Midrasj! De Midrasj Tanchoema vertelt:Sotah 14a schreef:Rabbi Simlai verklaarde: Waarom verlangde Mozes onze Leraar ernaar om het land of Israel binnen te gaan? Wilde hij fruit eten of zich tegoed doen aan de overvloed? Maar zo sprak Mozes: "Veel zaken werden bevolen aan Israel die alleen kunnen worden vervuld in het Land van Israel. Ik wens het Land binnen te gaan zodat ze allen door me kunnen worden vervuld." De Heilige Ene, gezegend zij Hij, zei tegen hem: "Is het slechts de beloning [m.b.t. het gehoorzamen van de geboden] die je zoekt? Ik reken het je toe alsof je deze hebt vervuld; zoals het is gezegd: "Daarom zal Ik hem een deel geven van velen en hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in de dood, en met de overtreders is geteld geweest, en hij de schulden gedragen heeft van velen, en voor de overtreders gebeden heeft" (Jesaja 53:12).
Daarom zal Ik hem een deel geven onder de aanzienlijken – het is mogelijk [te denken dat zijn deel zal zijn] met de [aanzienlijken van] latere generaties en niet niet voormalige generaties; daarom is er een tekst ter verklaring: "en hij zal met de sterken delen" dit is met Abraham, Isaak en Jacob die sterk waren in Torah en de Geboden. "Omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in de dood" (Jesaja 53) – omdat hij zichzelf heeft overgegeven aan de dood, zoals er is gezegd: "[Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven zult!] indien niet, dan delg mij nu uit Uw Boek, [hetwelk Gij geschreven hebt], etc."
"En met de overtreders is geteld geweest" (Jesaja 53) – omdat hij geteld is geweest met hen die verdoemd waren te sterven in de wildernis.
"En hij veler zonden gedragen heeft" (Jesaja 53) – omdat hij verzoening veroorzaakte m.b.t. het maken van het Gouden Kalf.
"En voor de overtreders gebeden heeft" (Jesaja 53) – omdat hij genade afsmeekte ten gunste van de zondaars van Israel, zodat zij terug zouden keren in berouw; en het woord pegi'ah ['voorbede'] betekent niets anders dan gebed, zoals er wordt gezegd: bid jij daarom niet voor deze mensen (…)."
Betekent dit dat de Rabbi's dachten dat Jesaja 53 slaat op de toestand van iemand voordat hij wijn drinkt? Natuurlijk niet. Jesaja 53 wordt hier als midrasj gebruikt om te verwijzen naar iemand in sobere toestand. Dit is de manier waarop midrasj met tekst omgaat. Men pakt enkele passages op, ter ondersteuning van een concept. De Jalkoet Sjim'oni, Midrasj Tehilliem en de De Kazoerie passen Jesaja 53 toe op Israel. Kan daaruit worden opgemaakt dat de Rabbijnen die de Jalkoet samenstelden Jesaja 53 op Israel van toepassing achtten? Uit drasj kan de contextuele betekenis niet worden afgeleid en datzelfde hoofdstuk wordt in de Jalkoet ook gebruikt om naar Mozes, naar rechtvaardigen (tsaddikiem) en naar de messias te verwijzen. Midrasj Numeri Rabbah 13:2 vertelt:Midrasj Tanchoema schreef:Onze Rabbi's van gezegende nagedachtenis zeiden dat, toen Noach een wijngaard plantte, de Satan kwam en voor hem stond en tegen hem zei:"Wat ben je aan het planten?"
Hij (Noach) antwoordde: "Een wijngaard."
Hij (de Satan) zei tegen hem: "Wat is z'n doel?"
Hij (Noach) antwoordde: "Zoet fruit, vochtig of droog, en men maakt er wijn van om de harten blij te maken", zoals er staat geschreven: "en wijn maakt het hart van de mensen blij" (Psalm 104:15).
De Satan zei tegen hem: "Laten we partners worden in deze wijngaard."
Hij (Noach) zei tegen hem: "Ja, inderdaad."
Wat deed de Satan? Hij bracht een lam en slachtte het onder de wijn. Daarna bracht he een leeuw en doodde het daar, en daarna bracht hij een varken en doodde het. Vervolgens bracht hij een aap en doodde het onder de wijn, en hun bloed vloeide in de wijngaard en [de wijngaard] voedde zich met hun bloed.
Hij (de Satan) hintte naar hem dat een mens onschuldig is als een lam dat niets weet, voordat hij wijn drinkt: "en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders." (Jesaja 53:7). Op het moment dat hij een redelijke hoeveelheid gedronken heeft, wordt hij machtig als een leeuw en verklaart dat er geen is zoals hij in de wereld. Indien hij te veel drinkt, wordt hij als een varken, bevuilt hij zichzelf met urine etc. Wanneer hij dronken wordt, is hij zoals een aap, en staat op en danst rond en lacht, en hij uit zich publiekelijk in profane taal, en hij heeft geen idee wat hij doet.
Dit alles gebeurde met Noach, een rechtvaardig man. En als het met Noach kon gebeuren, over wie de Heilige Ene, gezegend is Hij, Zijn lof uitte, dan des te meer [kan het gebeuren] met ieder ander.
Midrasj! De Kabbalistische Zohar past Jesaja 53 ongeveer twintig keer toe, waarvan zo'n vijf keer op Israel, ongeveer vijf maal op en deel van Israel, ongeveer vijf maal op de messias en zo'n vijf maal op andere uiteenlopende onderwerpen. Midrasj Jalkoet Sjim'onie 2:338 zegt:Numeri Rabbah 13:2 schreef:Ik at mijn raat en mijn honing" (Hooglied 5:1): omdat de Israelieten hun ziel hebben uitgestort tot in de dood in de ballingschap, zoals is gezegd: "Omdat hij zijn ziel heeft uitgestort tot in de dood" (Jesaja 53:12).
Midrasj! In Zohar Ki Titsa' wordt zelfs verteld over Mozes die leed, zodat de messias, nakomeling van aartsvader Jozef (masjiach ben Jozef), niet zou worden gedood. Dit in scherp contrast met de christelijke applicatie:Jalkoet Sjim'onie 2:338 schreef:''Daarom zal ik hem een deel toewijzen van velen'' (Jesaja 53): Mozes zal aan het hoofd van iedere samenkost zal staan, zelfs [aan het hoofd van] de Meesters van de Talmoed, en zal met een ieder van hen zijn beloning ontvangen, zoals er staat geschreven: "En hij kwam aan het hoofd (de hoofden) van de mensen." (Deuteronomium 33:21).
Midrasj! Zohar (sectie כי תצא) zegt:Zohar Ki Titsa schreef:... O trouwe herder (Mozes),... Omdat zij (Israel) goede zaken hebben voortgebracht, heb je voor hen veel tegenslagen gedragen zodat de messias, nakomeling van de aartsvader Jozef niet zal worden gedood... En daarom is er geschreven: "hij (Mozes) was verwond vanwege onze overtredingen, en door zijn wonden zijn wij genezen." (Jesaja 53).
Midrasj! Zohar sectie כי תצא gaat over Mozes, die door de hele Zohar heen "de trouwe herder" wordt genoemd, en het feit dat hij werd begraven buiten Israel:Zohar (sectie כי תצא) schreef:... De trouwe herder (Mozes), van wie het is gezegd: "En de man Mozes was bijzonder gekweld" (Numeri 12:3), want hij droeg het gewicht van de zestig horden van Israel. Over hem is ook geschreven: "Vanuit de plaats van zijn woning keek hij voort" (Psalm 33:14). En ook, in verband met de generatie van de tweede ballingschap: "Maar de Heer wierp de ongerechtigheid van ons allen op hem" (Jesaja 53:6).
Midrasj! Zohar sectie וישב vertelt:Zohar sectie כי תצא schreef:In deze parasjah, O trouwe herder [Mozes], spreekt God van jouw aankomen in de andere wereld... Maar er ligt een groot mysterie in het begraven worden, namelijk, op en bijzondere wijze, in een 'droog land waar geen water is', zonder vorm of schoonheid. Wie naar dit soort begravenis kijkt [verklaart]: "We zien hem, maar hij heeft geen vorm, zodat we hem benijden." Daarom verwijst deze Profetie, "Zie, mijn knecht, etc" (Jesaja 52:13), naar hem... Indien je niet begraven zou zijn buiten het Heilige Land, en ver van de bruid, dan zou Israel nooit uit de gevangenschap zijn bevrijd. Daarom is er gezegd: “והוא מחולל“– "jij bent profaan gemaakt" [van חל] in jouw begravenis [buiten het Heilige Land] voor de overtredingen en fouten van Israel.
Midrasj! De Zohar (sectie וישב) citaat 2:Zohar sectie וישב schreef:Toen de Heilige Ene de Aarde schiep, maakte hij de maan voor haar, en zorgde dat het licht klein was, aangezien het geen licht van zichzelf had. Het ontving het licht van de zon en van de kracht van de verdere hemellichamen. In de tijd dat de Tempel er stond, stopten Israel, de priesters, de Levieten en de mensen nooit met het offeren van gaven en van brandoffers en andere ceremonies, de tsitses, continue zegeningen en het eeuwige licht brandende te houden. Maar nadat de Tempel verlaten (vernietigd) was, werd het licht duister, en de maan werd niet meer verlicht door de zon (want de zon trok haar gelaat terug en scheen niet meer: de Ballingschap); noch was er een dag waarop de vervloekingen en pijnigingen, volgens de Rabbijnen, niet huishielden. Over de tijd, wanneer de dag zal aanbreken dat de maan weer zal schijnen, spreekt de passage, welke een mysterie van vertrouwn inhoudt: "Zie, Mijn knecht zal voorspoedig zijn." (Jesaja 52:13).
Mijn knecht die plots ontwaakt en een zoete geur begint te ruiken en zichzelf ertoe zet erover te contenpleren. "Hij zal verheven zijn" (Jesaja 52:13), boven het hoogste licht van [alle] hemellichamen, zoals er is geschreven: "Hij zal zich verheffen, om zich te ontfermen over jou" (Jesaja 30:18): "Hij zal verheven zijn" (Jesaja 52:13) boven Abraham; liefelijk, meer dan Izaak.
Verheven boven Jacob. Op het moment dat de Heilige Ene haar plotseling ontwaakt door licht te geven aan de maan, zoals is geschreven: "Het licht van de maan zal zijn als het licht van de zon" (Jesaja 33:26). En omdat een Geest van boven eraan zal worden toegevoegd, zullen alle doden die in het stof verblijven, ontwaken. Dit is het geheim van "Mijn knecht", in wiens handen de sleutels van de Heer zijn, zoals Abrahams' [sleutels] in [de handen] van Eliezer (Genesis 24:2), die zijn knecht wordt genoemd; zo zal het eveneens zijn met de maan, welke, zoals elders is verhaald, de Metatron is, de knecht uitgezonden door haar Meester... Het is over die tijd dat de woorden zijn geschreven: "De Heer zal zich over zijn werken verheugen" (Psalm 104:31), en daarom wordt er hier ook gezegd: "Mijn knecht zal voorspoedig zijn", in het herstellen, namelijk van de ziel naar haar plaats.
Midrasj! De Zohar (sectie וארא):Zohar (sectie וישב) citaat 2 schreef:Hij begon en zei: "Ziehier, Mijn knecht, etc" (Jesaja 52:13) – gelukkig is het deel van de rechtvaardigen, aan wie de Heilige Ene de paden van de Torah openbaart om in te wandelen.
Midrasj!Zohar (sectie וארא) schreef:Kom, beschouw de samenkomst van Israel, zoals het een "schaap" wordt genoemd, zoals is geschreven: "Zoals een schaap dat verstomd is voor zijn scheerders" (Jesaja 53:7). Waarom was het verstomd? Omdat, terwijl de andere naties over hem heersten, werd het de spraak ontnomen en zwijgend gemaakt.
Zo zijn er met gemak nog tientallen andere Rabbijnse teksten te vinden die Jesaja 53 toepassen om concepten te lanceren. Zo werkt drasj. Maar uit de drasj mag de contextuele betekenis niet worden afgeleid. Dezelfde Geschriften, en soms zelfs dezelfde Rabbis, pasten dezelfde citaten toe op verschillende onderwerpen. Nachmanides – één van de grootste Rabbijnen ooit - zegt het duidelijk:
Nachmanides stelt de correcte betekenis - de p'sjat - letterlijk tegenover de midrasjische betekenis. Nachmanides zegt dat de correcte betekenisNachmanides schreef:"Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn/wijs handelen" (Jesaja 52:13) – De correcte betekenis met betrekking tot deze parasjah is zo te beschouwen, dat met de frase "mijn knecht" geheel Israel is bedoeld, net als in Jesaja XLIV:2 en Jesaja XLIX:3 en vaak.
Aangezien echter een ander perspectief wordt weergegeven door de midrasj, welke [soms] naar de messias verwijst, is het noodzakelijk voor ons om deze kijk uit te leggen zoals ze daar is gegeven.
Israël bereft en hij vervolgt met een uitleg van midrasj. Ook relevant is het om te weten dat deze uitleg plaatsvond in een debat met een christen die beweerde dat Jesaja 53 over Jezus handelde. Nachmanides legde hem dit uit in een beroemd geworden debat te Barcelona, in aanwezigheid van de Koning van Aragon (zelf een christen). Zie je hoe absurd het is om citaten uit de context rukken en te gebruiken ten einde proberen aan te tonen dat Jesaja 53 naar de messias verwijst?
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
13. Jesaja 53 en de midrasjische messias
De Zohar, Sectie ויקהל. Het geheel speelt zich af in de hof van Eden:
Een kleine zijstap: In Jesaja 60:22 komt de volgende frase voor: אני י-ה-ו-ה בעתה אחישנה. Dat is letterlijk: "…Ik, J-H-W-H, zal het op zijn tijd bespoedigen." Sanhedrien 98a past deze frase bijvoorbeeld toe op de messias en vertelt:
Vergelijkbare drasjot komen we veelvuldig tegen in de Midrasj en Talmoed. En de boodschap is telkens, dat de messias versneld zal komen, indien men zich inspant voor oprecht berouw voor onze misstappen (t'sjoevah). Maar zolang men dit nalaat, zal de messias moeten wachten tot het allerlaatste moment (Jamiem Ha'Achariem – letterlijk: "het laatste van de dagen"). Dat is eveneens de clue tot de laatste frase uit het citaat van de Zohar: "Op het uur waarin zij de messias vertellen over het lijden van Israel in ballingschap en [over] hen die niet naar kennis van hun God zoeken, verheft de messias zijn stem en huilt bitter. Dit is wat er is geschreven: 'Hij was verwond vanwege onze overtredingen, hij was verdrukt vanwege onze ongerechtigheden' (Jesaja 53:5)." Dit concept wordt ondersteund door legio een andere Aggadot (verhalen), bijvoorbeeld de volgende Aggadah uit Midrasj Konen 2:29-30, die hetzelfde Jesaja 53:5-citaat toepast op het lijden van de messias. Deze verwoordt het zo:
Midrasj Rabbah, dat eerder (in Numeri Rabbah 13:2) Jesaja 53 gebruikte om naar Israel te verwijzen, hanteert eventjes verderop een citaat uit hetzelfde hoofdstuk om iets over de messias te vertellen; en weer wordt hetzelfde citaat genoemd:
In het Boek Ruth, vers 2:14, was Ruth immers slechts een bediende, een jong meisje dat gebukt achter de maaiers aanliep om aren te rapen – letterlijk en figuurlijk de laagst denkbare positie. De midrasj hanteert echter een remez (hint) om te laten zien dat datzélfde meisje aan de basis staat van de Troon waarop de messias zal komen te zitten – de hoogst denkbare positie. Ze was een raapster, ja, maar ze was feitelijk een Matriarch van het Huis van Israel. De midrasj laat haar daarom eten van het brood van het koninkrijk – een rechtstreekse verwijzing naar de messias die een nakomeling zal zijn van Ruth.
Als je kijkt naar het vervolg van de passage uit Ruth 2:14, dan staat er: "Zo zat ze naast de maaiers. Hij overhandigde haar gedroogd graan, ..." Het ongebruikelijke woord ויצבט in de frase "Hij overhandigde haar", wordt neergezet als ט ויצב – exact hetzelfde woord, maar met een spatie. Door deze spatie tussen ויצב en ט , kan de losstaande ט worden gelezen als het getal 9 (de Hebreeuwse letter Teth [ט] is negen), waardoor ויצב, omdat de teth (ט) zelfstandig is geworden, in een ander woord is veranderd. Nu staat er: "En er stonden er 9" – een verwijzing naar de negen koningen die van haar afstammen: David, Salomon, Asa, Jehosjafat, Uziah, Jotam, Chizkijah, Josiah en de messias. Nu heeft deze midrasj bijna z'n doel bereikt: we zijn vanaf Ruth - een jong meisje dat gebukt achter de maaiers aanliep om aren te plukken, en dat niet eens tot het volk van Israel behoorde - aangekomen bij de hoogste Koning van Israel, waar iedereen voor zal buigen: de messias. De midrasj vervolgt: "En doop je stukje brood in het azijn." -- dit verwijst naar de pijnen, zoals is gezegd: "Want hij was verwond vanwege onze schulden, gekwetst vanwege onze onrechtvaardigheden" (Jesaja 53:5). Hier zie je weer het bekende thema terug.
Herinner je je het woord לָה (= "aan/naar haar"), dat geschreven werd zonder mapik (punt) in de letter heh (ה), waarvan de Rabbi's gebruik maakten door לָה (= "aan/naar haar") met het woord לא (= "niet/geen") in verband te brengen? Daar komen de Rabbijnen nu op terug. Deze anomalie in de letter Heh (ה) komt namelijk op slechts twee plaatsen in de Tanach voor: één keer in Ruth 2:14, en één keer in Numeri 32:42. En aangezien iedere letter van de T'NaCH verondersteld wordt op de juiste manier op de juiste plaats te staan, zagen de Rabbijnen hierin een remez (hint). Dan, wat is de overeenkomt tussen beide passages? In Numeri 32:42 staat: "Hij noemde het (לָה) Novach, naar zijn naam." Maar zoals bekend, kon de streek-naam "Novach" niet standhouden. Evenmin kon Boaz standhouden. De nacht dat hij Ruth trouwde, overleed de Boaz, waardoor bruid (Ruth) en bruidegom (Boaz) gescheiden waren. Maar hoewel bruid en bruidegom van elkaar zijn gescheiden en de messias nog niet naar zijn geliefde mag terugkeren, heeft JHWH desondanks reeds toegezegd dat Hij in de toekomst het koninkrijk van Israël voor de messias weer in ere zal herstellen.
In het lied 'Az MeLifnej Beresjiet (Toen, voor de Schepping/het begin), is het thema vrijwel gelijk. De elementen die je in bovenstaande drasjot en aggadot hebt gezien, komen ook weer terug in het lied dat in sommige Joodse gemeentes wordt gezongen op de dag van Jom HaKippoeriem. Het gaat over de tijd dat alles nog goed was toen we, voordat de Schepping plaatsvond, samen waren. De Tempel, de (naam van de) masjiach (Janin), de Sjechinah, Israel en T'sjoevah (terugkeer naar de weg van God/berouw om onze schulden) waren allemaal aanwezig. Dat zijn precies de elementen die in de Talmoed en Midrasj voorafgingen aan de schepping. De schrijver, Eleazar HaKalir, was een negende eeuwse Kabbalist. Hij heeft het gedicht geschreven voor Jom HaKippoeriem - Grote Verzoendag:
Babylonische Talmoed: Sanhedrien 98
In de Traktaten Sanhedrien 97 tot en met 99 uit de Bavli (zoals de Babylonische Talmoed meestal wordt genoemd), speculeren de rabbijnen over de messias. En allemaal komen ze met hun eigen drasjot en remez (verschillende interpretatie-niveau's), hetgeen buiten de relevantie van dit topic valt. (Samengevat kan gezegd worden dat er bewust onenigheid wordt gecreeerd om het mysterie rond de messias te benadrukken).
Dan, ergens in het midden van deze prachtige onenigheid, komt de volgende passage voor:
דבי רבי שילא אמרי שילה שמו של משיח שנא' עד כי יבא שילה שלה כתיב
Dat betekent: De school van Rabbi Sjilah zegt: "zijn naam is Sjilah", [een naam] van de messias, zoals er wordt gezegd: "totdat Sjilo komt." (waar het zoals 'Sjilah' staat geschreven).
דבי רבי חנינא אמר חנינה שמו שנא' אשר לא אתן לכם חנינה
Dat betekent: De school van Rabbi Chaninah zegt: "Zijn naam is Chaninah", zoals er wordt gezegd: "Er zal geen Chanina (=genade) voor jullie zijn."
דבי רבי ינאי אמרי ינון שמו דכתיב לפני שמש ינון שמו
Dat betekent: De school van Rabbi Janni zegt: "Zijn naam is Jinnon", zoals er wordt gezegd: "Voordat de zon was, was zijn naam Jinon."
רבי ביבא סנגוריא אמר נהירא שמו שנא' ונהורא עמה שרא נהירא כתיב
Dat betekent: [Echter,] Rabbi Bibi van Sengoeriah zei: "Zijn naam is Nehirah, zoals gezegd wordt: "En het Nehorah (=licht) verblijft bij Hem [Daniël 2:22]" (waar het woord is geschreven als 'Nehirah'). Zie je wat hier gebeurt? Anonieme studenten van drie Jesjiva's (scholen) debateren over de naam van de messias. Iedereen komt met de meest voor de hand liggende naam – namelijk de naam van hun eigen Rabbijn. Tenslotte neemt een Rabbijn (Rabbi Bibi van Sengoeriah) het woord en noemt een geheel afwijkende naam: "Zijn naam is Nehirah, zoals gezegd wordt: en het Nehorah (=licht) verblijft bij Hem [Daniël 2:22]".
De boodschap van deze midrasj is niet dat de naam van de messias "Nehirah" zal zijn, noch dat Daniël 2:22 een messiaanse Profetie is (want dat is het niet). Ter bevestiging: de Radak, Ibn Ezra, RaSJI, en alle belangrijke Rabbijnen, kenden deze midrasj; echter, geen van hen beschouwde de p'sjat (contextuele betekenis) van Daniël 2:22 in de verste verte als messiaans. Maar waarom wordt Daniël 2:22 dan gebruikt? De tekst van Daniël 2:22 zegt letterlijk: "Hij (God) openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen; Hij (God) weet wat in het duister is, en het licht verblijft bij Hem (God)". Vandaar dat deze midrasj als volgt wordt uitgelegd: het is niet zo voorspelbaar als jullie allemaal beweren; alleen God kent de naam die voor ons mensen verborgen is. Het geheim van de naam van de messias verblijft bij Hem. En deze midrasj is de voorloper van Bavli Sanhedrien 98b. Dit is het tafereel:
ורבי יוחנן אמר: למשיח. מה שמו
Dit betekent: En Rabbi Jochanan zei: "Wat is zijn naam" [RaSJI: van de messias].
דבי רבי שילא אמרי: שילה שמו, שנאמר (בראשית מ''ט) עד כי יבא שילה
Dit betekent: De school van Rabbi Sjilo zei: "Zijn naam is Sjiloh". Zoals er wordt gezegd: "Totdat Sjiloh komt."
דבי רבי ינאי אמרי: ינון שמו, שנאמר (תהלים ע''ב) יהי שמו לעולם לפני שמש ינון שמו
Dit betekent: De school van Jannai zei: "Zijn naam is Jinon" [RaSJI: lees 'Jinon' alsof het 'Jannai' zou zijn. [Iedereen maakt een drasja over zijn naam] Zoals er wordt gezegd "Voordat de zon er was, was zijn naam Jinon".
(ירמיהו ט''ז ) דבי רבי חנינה אמר: חנינה שמו, שנאמר אשר לא אתן לכם חנינה
Dit betekent: De school van Rabbi Chaninah zei "Zijn naam is Chaninah", zoals er wordt gezegd "Er zal geen genade zijn voor jullie" (genade= "Chaninah"). [RaSJI: dit betekent dat de messias nog niet is gekomen.]
ויש אומרים מנחם בן חזקיה שמו, שנאמר (איכה א') כי רחק ממני מנחם משיב נפשי
Dit betekent: En er zijn er die zeggen: "Het is Menachem zoon van Chazakiah! Zoals er staat ''Omdat de Menachem die mijn ziel zou verlichten ver van me is" (Menachem= troost). RaSJI: een afstammeling van Chazakiah.
ורבנן אמרי: חיוורא דבי רבי שמו שנאמר (ישעיהו נ''ג) אכן חליינו הוא נשא ומכאבינו סבלם ואנחנו חשבנהו נגוע מכה אלהים ומענה
Dit betekent: Maar de Rabbi’s zeiden: "De melaatse van de school van de Rabbi'' is zijn naam, zoals er wordt gezegd: "Zeker, hij droeg ziekten die de onze waren en onze pijnen leed hij en verdroeg hij, en we hielden hem voor melaats, verdrukt en geteisterd door God" En RaSJI becommentarieert: dit is de lepra-student van de school van de Rabbi uit de Talmoed. Hier wordt een citaat uit Jesaja 53 gehanteerd om naar de melaatse leerling van de school van de Rabbi te verwijzen. De namen die gebruikt worden, zijn allemaal namen die slechts éénmaal in de T'NaCH voorkomen, terwijl de voorletters van hun namen samen het woord "MaSJIaCH" (messias) vormen: מנחם (Menachem), שילה (Sjilah), ינון (Jinon), חנינה (Chaninah) = משיח (MaSJIaCH) = messias. En waarover handelt de discussie uit Sanhedrien 98b? Het is, net zoals de voorgaande midrasj, een gesprek tussen Talmidiem (studenten) van verschillende Jesjiva's met betrekking tot de naam van de messias. Iedereen komt weer met de meest voorspelbare kandidaat -- een naam die overeenkomt met de naam van hun eigen Jesjivah, begeleid door bijbehorende drasj. De Rabbijnen doorbreken dit patroon plots, want als tenslotte de meest voor-de-hand liggende opties de revue zijn gepasseerd, dan komen de Rabbijnen met de meest onvoorspelbare kandidaat: de lepra-leerling van de Rebbe’s Jesjivah. Deze leerling wordt eveneens genoemd in Jeroesjalmie Chagigah hoofdstuk 2.
Een andere midrasj aggadah waar Jesaja 53 wordt gebruikt om iets over de messias te vertellen, is het Targoem Jonathan. In het christendom vertellen Mattheus 26:63, Mattheus 27:12, Mattheus 27:14, Markus 14:61 en Markus 15:5 allemaal dat Jezus zijn mond niet open deed voor Pilatus, noch voor de hogepriesters, en tenslotte werd hij als een schaap naar de slacht geleid. Handelingen 8:32 refereert daar rechtstreeks & letterlijk aan: "Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open, ..." – en Filippus verwijst met deze passage onmiskenbaar naar Jezus. Het Targoem Jonathan gebruikt dezelfde passage om iets over Israël te zeggen ten tijde van de messias. Maar Israël correspondeert vooral met de lijdende knecht, terwijl de messias de rol van de zegevierende knecht toebedeeld krijgt.
De Zohar, Sectie ויקהל. Het geheel speelt zich af in de hof van Eden:
De Zohar hanteert Jesaja 53:5 hier om over de liefdespijn van de messias te vertellen, die hij voelt voorafgaand aan zijn komst.De Zohar, Sectie ויקהל schreef:De zielen die zich in het Lage Gan Eden bevinden, zwerven iedere nieuwe maan en op Sjabbat rond en gaan naar die plaats welke "de muren van Jeruzalem" wordt genoemd,... Ze gaan naar die plaats, maar gaan niet naar binnen voordat ze zijn gezuiverd. Ze werpen zich ter aarde en vinden genoegen in de uitstraling, waarna ze terugkeren naar de hof. Ze zwerven heen van daarvandaan en dolen in de wereld,... waar ze de lichamen van zondaren hun straf zien ontvangen,... en ze en zien hen die met lijden en ziekten zijn geslagen, en degenen die lijden ten behoeve van het een-zijn van JHWH, waarna ze terugkeren en dit meedelen aan de messias. Op het uur waarin zij de messias vertellen over het lijden van Israel in ballingschap en [over] degenen onder hen die niet naar kennis van hun God zoeken, verheft de messias zijn stem en huilt bitter om hen. Dit is wat er is geschreven: ‘Hij was verwond vanwege onze overtredingen, hij was verdrukt vanwege onze ongerechtigheden’ (Jesaja 53:5).
Een kleine zijstap: In Jesaja 60:22 komt de volgende frase voor: אני י-ה-ו-ה בעתה אחישנה. Dat is letterlijk: "…Ik, J-H-W-H, zal het op zijn tijd bespoedigen." Sanhedrien 98a past deze frase bijvoorbeeld toe op de messias en vertelt:
Het betreffende zinsdeel uit Jesaja 60:22, dat hier wordt toegepast om over de komst van de messias te vertellen, bevat iets merkwaardigs. Rabbi Alexandrie maakt daarvan gebruik en merkt op dat er in Jesaja 60:22 staat dat de messias op een vastgestelde tijd zal komen, maar dat er in dezelfde zin eveneens staat dat God de komst van de messias zal bespoedigen: "Ik, de Heer, zal het op zijn tijd (vastgestelde tijd) bespoedigen". Een vastgestelde tijd & bespoedigen gaan moeilijk samen. Rabbi Alexandrie vervolgt: "Indien ze het waardig zijn, 'zal Ik het bespoedigen'; zoniet, 'dan op zijn tijd'."Sanhedrien 98a schreef:Rabbi Alexandrie zei: 'Rabbi Josjoe'a ben Levie wees op een contradictie. Er staat geschreven: "op zijn tijd", al is er eveneens geschreven "Ik (G-d) zal het bespoedigen.
Vergelijkbare drasjot komen we veelvuldig tegen in de Midrasj en Talmoed. En de boodschap is telkens, dat de messias versneld zal komen, indien men zich inspant voor oprecht berouw voor onze misstappen (t'sjoevah). Maar zolang men dit nalaat, zal de messias moeten wachten tot het allerlaatste moment (Jamiem Ha'Achariem – letterlijk: "het laatste van de dagen"). Dat is eveneens de clue tot de laatste frase uit het citaat van de Zohar: "Op het uur waarin zij de messias vertellen over het lijden van Israel in ballingschap en [over] hen die niet naar kennis van hun God zoeken, verheft de messias zijn stem en huilt bitter. Dit is wat er is geschreven: 'Hij was verwond vanwege onze overtredingen, hij was verdrukt vanwege onze ongerechtigheden' (Jesaja 53:5)." Dit concept wordt ondersteund door legio een andere Aggadot (verhalen), bijvoorbeeld de volgende Aggadah uit Midrasj Konen 2:29-30, die hetzelfde Jesaja 53:5-citaat toepast op het lijden van de messias. Deze verwoordt het zo:
Let wel: deze aggadah (verhaal) is geschreven door Joden die niet geloofden dat de messias al aan zijn messiaaanse missie was begonnen. Ook dit tafreel speelt zich af in de hof van Eden. En het betreft weer hetzelfde thema: de messias houdt van Jeruzalem, wordt getroost, maar kan niet beginnen aan zijn uiteindelijke messiaanse missie, want God heeft besloten dat hij pas mag gaan als Israël berouw toont of het eind daar is. Zoals Rabbi Josjoe'a ben Levie in de Midrasj vertelde, zijn de enigen die zijn komst en de verlossing kunnen bespoedigen, Israël zelf. Maar zonder berouw (t'sjoevah), zal de messias lijdzaam moeten wachten.Midrasj Konen 2:29-30 schreef:Het vijfde huis in het Paradijs is samengesteld uit onyx, jaspis stenen, ingelegde stenen, zilver en goud. En er omheen stromen rivieren van balsemien; voor de deur ligt de rivier Gihon. Deze wordt overwolven door alle goed geurende bomen. Haar beddingen zijn van goud, zilver, en geweefde gewaden.
En daar zit messias ben David, Elia en messias ben Efraim/Jozef. Er staan daar geurende bomen, zoals in het Heiligdom dat Mozes bouwde in de woestijn. Alle vaten en pilaren zijn van goud en zilver; de overdekking is van goud, en de troon is van purper. Daar bevindt zich de messias ben David die Jeruzalem liefheeft. Elia, van gezegende nagedachtenis, legt zijn hoofd op z'n schoot, houdt hem vast en zegt tegen hem: "Verdraag het lijden en het besluit van je Meester, die jou laat lijden vanwege de zonde van Israel." En zo is het geschreven: hij was verwond vanwege onze overtredingen, hij was verdrukt vanwege onze onrechtvaardigheden (Jesaja 53:5). Totdat de tijd van het eind komt [en hij zijn aardse missie zal kunnen beginnen].
En iedere maandag, donderdag, Sjabbat en feestdag, komen de Patriarchen, Mozes, Aaron, David, Salomon, de profeten en de tsaddikiem (rechtvaardigen), en ze huilen met hem. En hij huilt met hen. Ze bedanken hem en zeggen hem: "verdraag de beslissing van je Meester, want het einde is dichtbij, en de ketenen die om je nek zitten, zullen worden verbroken, en je zult in vrijheid gaan [verlossen]."
Zelfs Korach en zijn hele gevolg komen iedere woensdag en vragen hem: "hoe lang nog tot het wonderbaarlijke einde?" En hij antwoordt: "ga en vraag het de ouders van de Wereld."
Maar ze zijn beschaamd en keren terug naar hun plaats.
Midrasj Rabbah, dat eerder (in Numeri Rabbah 13:2) Jesaja 53 gebruikte om naar Israel te verwijzen, hanteert eventjes verderop een citaat uit hetzelfde hoofdstuk om iets over de messias te vertellen; en weer wordt hetzelfde citaat genoemd:
Wat gebeurt hier? De Midrasj haalt eerst een citaat uit Ruth 2:14 aan. Ruth 2:14 gaat over Boaz, die Ruth tijdens etenstijd aanbiedt om mee te eten. Terwijl ze naast de maaiers zat, gaf Boaz haar wat geroosterd graan waarvan ze eet – een, op het oog, bijna nietszeggende passage. Maar als je de oorspronkelijke passage vergelijkt met de passage die de midrasj weergeeft, dan zie je dat er door de midrasj bewust met de tekst wordt gesleuteld. De frase "nader tot de troon" staat niet eens in Ruth 2:14 – het is er tussengevoegd door middel van een remez (hint). Deze remez wordt duidelijk als je de Hebreeuwse tekst leest. Het woord לָה (= "aan/naar haar") staat in de T'NaCH namelijk geschreven zonder mapiek (punt) in de letter heh (ה). De Rabbi's maakten daarvan gebruik door לָה (= "aan/naar haar") met het woord לא (= "niet/geen") in verband te brengen. Nu staat er midrasjisch: Boaz zei niet "Kom naar hier (=tussen de maaiers) en eet van het brood", maar: "Kom naar hier (=nader tot de troon) en eet van het brood." De midrasj hanteert de tekst op zodanige wijze, dat Boaz niet tegen Ruth zei "Kom naar hier" om haar tussen de maaiers te laten zitten, zoals hij dat in de contextuele betekenis (de p'sjat) van Ruth 2:14 deed, maar dat Boaz "Kom naar hier" zei om Ruth te laten naderen tot de Koninklijke Troon. Waarom?Midrasj Rabbah op Ruth 5:6 schreef:Een andere drasj (ד''א) spreekt over de messiasaanse koning: "Kom naar hier, nader tot de troon en eet van het brood" (Ruth 2:14) – dit is het brood van het koninkrijk.
[Zo zat ze naast de maaiers. Hij overhandigde haar gedroogd graan.] (Ruth 2:14).
"Doop je stukje brood in het azijn." -- dit verwijst naar de pijnen, zoals is gezegd: "Want hij was verwond vanwege onze schulden, gekwetst vanwege onze onrechtvaardigheden" (Jesaja 53:5).
"En hij reikte haar geroosterd koren toe" (Ruth 2:14) – omdat Hij (God) zijn Koninkrijk in de toekomst voor hem zal herstellen.
In het Boek Ruth, vers 2:14, was Ruth immers slechts een bediende, een jong meisje dat gebukt achter de maaiers aanliep om aren te rapen – letterlijk en figuurlijk de laagst denkbare positie. De midrasj hanteert echter een remez (hint) om te laten zien dat datzélfde meisje aan de basis staat van de Troon waarop de messias zal komen te zitten – de hoogst denkbare positie. Ze was een raapster, ja, maar ze was feitelijk een Matriarch van het Huis van Israel. De midrasj laat haar daarom eten van het brood van het koninkrijk – een rechtstreekse verwijzing naar de messias die een nakomeling zal zijn van Ruth.
Als je kijkt naar het vervolg van de passage uit Ruth 2:14, dan staat er: "Zo zat ze naast de maaiers. Hij overhandigde haar gedroogd graan, ..." Het ongebruikelijke woord ויצבט in de frase "Hij overhandigde haar", wordt neergezet als ט ויצב – exact hetzelfde woord, maar met een spatie. Door deze spatie tussen ויצב en ט , kan de losstaande ט worden gelezen als het getal 9 (de Hebreeuwse letter Teth [ט] is negen), waardoor ויצב, omdat de teth (ט) zelfstandig is geworden, in een ander woord is veranderd. Nu staat er: "En er stonden er 9" – een verwijzing naar de negen koningen die van haar afstammen: David, Salomon, Asa, Jehosjafat, Uziah, Jotam, Chizkijah, Josiah en de messias. Nu heeft deze midrasj bijna z'n doel bereikt: we zijn vanaf Ruth - een jong meisje dat gebukt achter de maaiers aanliep om aren te plukken, en dat niet eens tot het volk van Israel behoorde - aangekomen bij de hoogste Koning van Israel, waar iedereen voor zal buigen: de messias. De midrasj vervolgt: "En doop je stukje brood in het azijn." -- dit verwijst naar de pijnen, zoals is gezegd: "Want hij was verwond vanwege onze schulden, gekwetst vanwege onze onrechtvaardigheden" (Jesaja 53:5). Hier zie je weer het bekende thema terug.
Herinner je je het woord לָה (= "aan/naar haar"), dat geschreven werd zonder mapik (punt) in de letter heh (ה), waarvan de Rabbi's gebruik maakten door לָה (= "aan/naar haar") met het woord לא (= "niet/geen") in verband te brengen? Daar komen de Rabbijnen nu op terug. Deze anomalie in de letter Heh (ה) komt namelijk op slechts twee plaatsen in de Tanach voor: één keer in Ruth 2:14, en één keer in Numeri 32:42. En aangezien iedere letter van de T'NaCH verondersteld wordt op de juiste manier op de juiste plaats te staan, zagen de Rabbijnen hierin een remez (hint). Dan, wat is de overeenkomt tussen beide passages? In Numeri 32:42 staat: "Hij noemde het (לָה) Novach, naar zijn naam." Maar zoals bekend, kon de streek-naam "Novach" niet standhouden. Evenmin kon Boaz standhouden. De nacht dat hij Ruth trouwde, overleed de Boaz, waardoor bruid (Ruth) en bruidegom (Boaz) gescheiden waren. Maar hoewel bruid en bruidegom van elkaar zijn gescheiden en de messias nog niet naar zijn geliefde mag terugkeren, heeft JHWH desondanks reeds toegezegd dat Hij in de toekomst het koninkrijk van Israël voor de messias weer in ere zal herstellen.
In het lied 'Az MeLifnej Beresjiet (Toen, voor de Schepping/het begin), is het thema vrijwel gelijk. De elementen die je in bovenstaande drasjot en aggadot hebt gezien, komen ook weer terug in het lied dat in sommige Joodse gemeentes wordt gezongen op de dag van Jom HaKippoeriem. Het gaat over de tijd dat alles nog goed was toen we, voordat de Schepping plaatsvond, samen waren. De Tempel, de (naam van de) masjiach (Janin), de Sjechinah, Israel en T'sjoevah (terugkeer naar de weg van God/berouw om onze schulden) waren allemaal aanwezig. Dat zijn precies de elementen die in de Talmoed en Midrasj voorafgingen aan de schepping. De schrijver, Eleazar HaKalir, was een negende eeuwse Kabbalist. Hij heeft het gedicht geschreven voor Jom HaKippoeriem - Grote Verzoendag:
"Janin" is een symbool voor de messias (zie bijvoorbeeld Sanhedrien 98, dat hierna komt). "De Libanon" staat symbool voor de Tempel, zoals bijvoorbeeld uit Het Targoem op Hooglied 3:6, 3:9, 4:8 en 4:15 naar voren komt. Ook hier moet worden benadrukt dat deze tekst is geschreven en wordt gezongen door Joden die niet geloofden/geloven dat de messias al aan zijn messiaanse missie was/is begonnen.Az MeLifnej B’resjiet schreef:Toen, voorafgaand aan de schepping (''az MeLifnej Beresjiet"),
Werden de Heilige Tempel en Janin voorbereid,
Een verheven plaats voor gebed vanaf het begin,
werd voorbereid voordat er mensen waren of taal was.
Het was goed/krachtig voor de Sjechina om er te rusten,
Onbewuste zondaren werd de juiste weg gewezen,
De kwaadaardigen wiens zonden rood waren,
Werden gewassen en gezuiverd om te zijn als voorheen.
Indien Hij boos is met een beanstige toorn,
Heilige Ene, breng niet al Uw toorn!
Zelfs indien we voortgaan te stelen tot in deze tijd,
Onze Rots zal geen plaag op ons brengen.
Onze rechtvaardige messias is er niet,
Wij worden geslagen en er is niemand hier om voor onze rechtvaardigheid te pleiten,
Onze misstappen en het juk van onze rebellie rusten op hem,
Hij is verwond vanwege onze rebellie.
Laat hem komen vanaf de circel van de Aarde,
Laat hem komen vanuit Se'ier,
Om ons weer te verzamelen op de Berg Libanon,
Door de hand van Janin.
Babylonische Talmoed: Sanhedrien 98
In de Traktaten Sanhedrien 97 tot en met 99 uit de Bavli (zoals de Babylonische Talmoed meestal wordt genoemd), speculeren de rabbijnen over de messias. En allemaal komen ze met hun eigen drasjot en remez (verschillende interpretatie-niveau's), hetgeen buiten de relevantie van dit topic valt. (Samengevat kan gezegd worden dat er bewust onenigheid wordt gecreeerd om het mysterie rond de messias te benadrukken).
Dan, ergens in het midden van deze prachtige onenigheid, komt de volgende passage voor:
Maar voordat ik Nederlandse vertaling van deze Aramese tekst geef, nu eerst een vrijwel identieke drasj. Midrasj Rabbah Eicha 1:51 zegt:Talmoed Sanhedrien schreef:ורבי יוחנן אמר: למשיח. מה שמו?
דבי רבי שילא אמרי: שילה שמו, שנאמר (בראשית מ''ט) עד כי יבא שילה.
דבי רבי ינאי אמרי: ינון שמו, שנאמר (תהלים ע''ב) יהי שמו לעולם לפני שמש ינון שמו.
(ירמיהו ט''ז ) דבי רבי חנינה אמר: חנינה שמו, שנאמר אשר לא אתן לכם חנינה
ויש אומרים מנחם בן חזקיה שמו, שנאמר (איכה א') כי רחק ממני מנחם משיב נפשי.
ורבנן אמרי: חיוורא דבי רבי שמו שנאמר (ישעיהו נ''ג) אכן חליינו הוא נשא ומכאבינו סבלם ואנחנו חשבנהו נגוע מכה אלהים ומענה
דבי רבי שילא אמרי שילה שמו של משיח שנא' עד כי יבא שילה שלה כתיב
Dat betekent: De school van Rabbi Sjilah zegt: "zijn naam is Sjilah", [een naam] van de messias, zoals er wordt gezegd: "totdat Sjilo komt." (waar het zoals 'Sjilah' staat geschreven).
דבי רבי חנינא אמר חנינה שמו שנא' אשר לא אתן לכם חנינה
Dat betekent: De school van Rabbi Chaninah zegt: "Zijn naam is Chaninah", zoals er wordt gezegd: "Er zal geen Chanina (=genade) voor jullie zijn."
דבי רבי ינאי אמרי ינון שמו דכתיב לפני שמש ינון שמו
Dat betekent: De school van Rabbi Janni zegt: "Zijn naam is Jinnon", zoals er wordt gezegd: "Voordat de zon was, was zijn naam Jinon."
רבי ביבא סנגוריא אמר נהירא שמו שנא' ונהורא עמה שרא נהירא כתיב
Dat betekent: [Echter,] Rabbi Bibi van Sengoeriah zei: "Zijn naam is Nehirah, zoals gezegd wordt: "En het Nehorah (=licht) verblijft bij Hem [Daniël 2:22]" (waar het woord is geschreven als 'Nehirah'). Zie je wat hier gebeurt? Anonieme studenten van drie Jesjiva's (scholen) debateren over de naam van de messias. Iedereen komt met de meest voor de hand liggende naam – namelijk de naam van hun eigen Rabbijn. Tenslotte neemt een Rabbijn (Rabbi Bibi van Sengoeriah) het woord en noemt een geheel afwijkende naam: "Zijn naam is Nehirah, zoals gezegd wordt: en het Nehorah (=licht) verblijft bij Hem [Daniël 2:22]".
De boodschap van deze midrasj is niet dat de naam van de messias "Nehirah" zal zijn, noch dat Daniël 2:22 een messiaanse Profetie is (want dat is het niet). Ter bevestiging: de Radak, Ibn Ezra, RaSJI, en alle belangrijke Rabbijnen, kenden deze midrasj; echter, geen van hen beschouwde de p'sjat (contextuele betekenis) van Daniël 2:22 in de verste verte als messiaans. Maar waarom wordt Daniël 2:22 dan gebruikt? De tekst van Daniël 2:22 zegt letterlijk: "Hij (God) openbaart ondoorgrondelijke en verborgen dingen; Hij (God) weet wat in het duister is, en het licht verblijft bij Hem (God)". Vandaar dat deze midrasj als volgt wordt uitgelegd: het is niet zo voorspelbaar als jullie allemaal beweren; alleen God kent de naam die voor ons mensen verborgen is. Het geheim van de naam van de messias verblijft bij Hem. En deze midrasj is de voorloper van Bavli Sanhedrien 98b. Dit is het tafereel:
ורבי יוחנן אמר: למשיח. מה שמו
Dit betekent: En Rabbi Jochanan zei: "Wat is zijn naam" [RaSJI: van de messias].
דבי רבי שילא אמרי: שילה שמו, שנאמר (בראשית מ''ט) עד כי יבא שילה
Dit betekent: De school van Rabbi Sjilo zei: "Zijn naam is Sjiloh". Zoals er wordt gezegd: "Totdat Sjiloh komt."
דבי רבי ינאי אמרי: ינון שמו, שנאמר (תהלים ע''ב) יהי שמו לעולם לפני שמש ינון שמו
Dit betekent: De school van Jannai zei: "Zijn naam is Jinon" [RaSJI: lees 'Jinon' alsof het 'Jannai' zou zijn. [Iedereen maakt een drasja over zijn naam] Zoals er wordt gezegd "Voordat de zon er was, was zijn naam Jinon".
(ירמיהו ט''ז ) דבי רבי חנינה אמר: חנינה שמו, שנאמר אשר לא אתן לכם חנינה
Dit betekent: De school van Rabbi Chaninah zei "Zijn naam is Chaninah", zoals er wordt gezegd "Er zal geen genade zijn voor jullie" (genade= "Chaninah"). [RaSJI: dit betekent dat de messias nog niet is gekomen.]
ויש אומרים מנחם בן חזקיה שמו, שנאמר (איכה א') כי רחק ממני מנחם משיב נפשי
Dit betekent: En er zijn er die zeggen: "Het is Menachem zoon van Chazakiah! Zoals er staat ''Omdat de Menachem die mijn ziel zou verlichten ver van me is" (Menachem= troost). RaSJI: een afstammeling van Chazakiah.
ורבנן אמרי: חיוורא דבי רבי שמו שנאמר (ישעיהו נ''ג) אכן חליינו הוא נשא ומכאבינו סבלם ואנחנו חשבנהו נגוע מכה אלהים ומענה
Dit betekent: Maar de Rabbi’s zeiden: "De melaatse van de school van de Rabbi'' is zijn naam, zoals er wordt gezegd: "Zeker, hij droeg ziekten die de onze waren en onze pijnen leed hij en verdroeg hij, en we hielden hem voor melaats, verdrukt en geteisterd door God" En RaSJI becommentarieert: dit is de lepra-student van de school van de Rabbi uit de Talmoed. Hier wordt een citaat uit Jesaja 53 gehanteerd om naar de melaatse leerling van de school van de Rabbi te verwijzen. De namen die gebruikt worden, zijn allemaal namen die slechts éénmaal in de T'NaCH voorkomen, terwijl de voorletters van hun namen samen het woord "MaSJIaCH" (messias) vormen: מנחם (Menachem), שילה (Sjilah), ינון (Jinon), חנינה (Chaninah) = משיח (MaSJIaCH) = messias. En waarover handelt de discussie uit Sanhedrien 98b? Het is, net zoals de voorgaande midrasj, een gesprek tussen Talmidiem (studenten) van verschillende Jesjiva's met betrekking tot de naam van de messias. Iedereen komt weer met de meest voorspelbare kandidaat -- een naam die overeenkomt met de naam van hun eigen Jesjivah, begeleid door bijbehorende drasj. De Rabbijnen doorbreken dit patroon plots, want als tenslotte de meest voor-de-hand liggende opties de revue zijn gepasseerd, dan komen de Rabbijnen met de meest onvoorspelbare kandidaat: de lepra-leerling van de Rebbe’s Jesjivah. Deze leerling wordt eveneens genoemd in Jeroesjalmie Chagigah hoofdstuk 2.
Een andere midrasj aggadah waar Jesaja 53 wordt gebruikt om iets over de messias te vertellen, is het Targoem Jonathan. In het christendom vertellen Mattheus 26:63, Mattheus 27:12, Mattheus 27:14, Markus 14:61 en Markus 15:5 allemaal dat Jezus zijn mond niet open deed voor Pilatus, noch voor de hogepriesters, en tenslotte werd hij als een schaap naar de slacht geleid. Handelingen 8:32 refereert daar rechtstreeks & letterlijk aan: "Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open, ..." – en Filippus verwijst met deze passage onmiskenbaar naar Jezus. Het Targoem Jonathan gebruikt dezelfde passage om iets over Israël te zeggen ten tijde van de messias. Maar Israël correspondeert vooral met de lijdende knecht, terwijl de messias de rol van de zegevierende knecht toebedeeld krijgt.
- ChaimNimsky
- Bevlogen
- Berichten: 4318
- Lid geworden op: 06 mar 2013 19:21
- Locatie: Sevilla
Re: Jezus, een midrasjische messias
14. Jezus, de midrasjische zoon uit Psalm 2
Wie is de zoon van JHWH in de T'NaCH?
In dat licht kan ook Psalm 2:7 worden gezien. In het christendom krijgt Jezus echter de rol van de zoon toebedeeld binnen deze kronings-psalm.
De zoon uit het laatste vers
נשקו-בר (nasjkoe var) bestaat uit twee termen: het werkwoord נשקו (nasjkoe) en het zelfstandig naamwoord בר (var). Het werkwoord is de tweede persoon meervoud van נשק (nasjak), wat tientallen malen in de T'NaCH op verschillende manieren wordt toegepast. De meest voorkomende toepassing is "kussen", zie bijvoorbeeld:
Ten eerste: Het boek van de Psalmen is volledig in het Hebreeuws. "Bar" (בר) heeft alleen in het Aramees een connectie met het woord "zoon" en niet in het Hebreeuws. En in het Boek van de psalmen worden helemaal geen Aramese woorden gebruikt. De betekenis van בר in het Hebreeuws is niet "zoon", maar "graan/koren" of "puur(heid)" of "rein(heid)"/"zuiver(heid)". Zie bijvoorbeeld de rest van het Boek van de Psalmen:
Ten tweede: Het Aramese woord voor "zoon" is ברא - niet בר.
בר betekent "zoon van..." (bezittelijk). Dus, stel dat van alle woorden die in het Boek van de Psalmen staan, net dit ene woord בר ("bar") Aramees zou zijn, dan zou het betekenen "zoon van..." en niet "zoon". Het Aramese woord voor "zoon":
Het Aramese בר wordt slechts bezittelijk gebruikt. Het Aramese woord voor ''zoon van...'' is בר en het woord voor ''zoon'' zoals wordt gesuggereerd in ''kus de zoon'' zou is ברא moeten zijn.
Ten derde: Het bepaalde lidwoord "ה" ontbreekt eveneens in נשקו-בר (nasjkoe var). Zelfs indien van de ongeveer 20.000 Hebreeuwse woorden die in het boek van de psalmen staan, dit ene woord בר ("bar") Aramees zou zijn, en zelfs als dit woord de betekenis "zoon" zou hebben gehad – en niet "zoon van....", zelfs dan ontbreekt het alsnog het voorvoegsel dat nodig is om van נשקו-בר tot "kus de zoon" te komen, al is - toegegeven - dit laatste is niet strikt noodzakelijk binnen poëtische teksten.
Zelfs de Septuagint en de Vulgaat spreken in het laatste vers niet van een zoon en Ellicott's Commentary for English Readers zegt er onomwonden over:
Wie is de zoon van JHWH in de T'NaCH?
Exodus 4:22 schreef:Dit zegt de HEER: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon.
2 Samuel 7:14 schreef:Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen.
Exodus 4:23 schreef:(m.b.t. Israel) Ik heb je bevolen Mijn zoon te laten gaan om mij te vereren, maar dat heb je geweigerd. Daarom zal ik je eerstgeboren zoon doden
Hosea 11:1 schreef:Toen Israël nog een kind was, had Ik het lief; en
uit Egypte heb Ik Mijn zoon weggeroepen.
Job 1:6 schreef:Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
I Kronieken 22:9-10 schreef:want zijn naam zal Sálomo zijn, en Ik zal vrede en stilte over Israël geven in zijn dagen. Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader.
Psalm 89:21-28 schreef:Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd; Met welken Mijn hand vast blijven zal; ook zal hem Mijn arm versterken. De vijand zal hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal hem niet onderdrukken. Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen. En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. En Ik zal zijn hand in de zee zetten, en zijn rechterhand in de rivieren. Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils! Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.
In dat licht kan ook Psalm 2:7 worden gezien. In het christendom krijgt Jezus echter de rol van de zoon toebedeeld binnen deze kronings-psalm.
Maar er is meer aan de hand met de zoon uit Psalm 2. In christelijke bijbels spreken christelijke bijbels over ''de Zoon'' in het laatste vers: "Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen." De Hebreeuwse tegenhanger van "Kust den Zoon" is נשקו-בר (nasjkoe var). De vertaling biedt verschillende opties, zoals "bewapen jezelf [met] zuiverheid", of ''wens reinheid'', etc., maar betekent het eveneens "Kus de Zoon"?Psalm 2:7 schreef:JHWH heeft tot Mij gezegd: jij bent Mijn zoon, heden heb Ik je gegenereerd.
De zoon uit het laatste vers
נשקו-בר (nasjkoe var) bestaat uit twee termen: het werkwoord נשקו (nasjkoe) en het zelfstandig naamwoord בר (var). Het werkwoord is de tweede persoon meervoud van נשק (nasjak), wat tientallen malen in de T'NaCH op verschillende manieren wordt toegepast. De meest voorkomende toepassing is "kussen", zie bijvoorbeeld:
Een andere toepassing is "zich bewapenen", zie:Genesis 27:27 schreef:En hij kwam dichterbij en kuste hem. Toen hij de geur van zijn klederen rook, zegende hij hem en zeide: Zie, de geur van mijn zoon is als de geur van het veld, dat de HEERE gezegend heeft.
Weer een andere toepassing is "aanraken" of "tegen iets opbotsen", zie bijvoorbeeld:Psalm 78:9 schreef:De mannen van Efraïm, bewapend met pijl en boog, trokken zich terug op de dag van de strijd.
En weer een andere toepassing is "verenigen" of "wensen", zie bijvoorbeeld:Ezechiel 3:13 schreef:Het geruis van de vleugels der wezens, die elkander raakten, en het geratel der raderen daarnevens; het geluid van een geweldig gedruis.
Het woord ''kussen'' is dus correct toegepast. Het zelfstandig naamwoord בר (var) betekent "puur(heid)", "zuiver(heid)", "graan/koren" in het Hebreeuws. De Bijbel vertaalt het in Psalm 2 met "zoon", dat afkomstig is van het Aramese בר ("bar"). Er kleven echter nogal wat problemen aan die vertaling.Psalm 85:11 schreef:Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander, gerechtigheid en vrede verenigen met elkaar
Ten eerste: Het boek van de Psalmen is volledig in het Hebreeuws. "Bar" (בר) heeft alleen in het Aramees een connectie met het woord "zoon" en niet in het Hebreeuws. En in het Boek van de psalmen worden helemaal geen Aramese woorden gebruikt. De betekenis van בר in het Hebreeuws is niet "zoon", maar "graan/koren" of "puur(heid)" of "rein(heid)"/"zuiver(heid)". Zie bijvoorbeeld de rest van het Boek van de Psalmen:
Psalm 72:16 schreef:Is er een hand vol koren (בר) in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.
Psalm 73:1 schreef:Een psalm van Asaf. Immers is God Israel goed, dengenen, die rein (לברי) van harte zijn.
Psalm 65:14(13) schreef:De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren (בר); zij juichen, ook zingen zij.
Psalm 19:9(8) schreef:De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver (ברה), verlichtende de ogen.
Als gezegd: het Boek van de Psalmen is in het Hebreeuws -- er komt verder niet één Aramees woord in voor, en in het Hebreeuws betekent בר geen ''zoon''. Zie bijvoorbeeld ook de andere plaatsen waar het Hebreeuwse woord בר voorkomt:Psalm 24:4 schreef:Die rein van handen, en zuiver (ובר) van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert;…
Job 11:4 schreef:Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver (ובר), en ik ben rein in uw ogen.
Joel 2:24 schreef:En de dorsvloeren zullen vol koren (בר) zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.
Spreuken 14:4 schreef:Als er geen ossen zijn, zo is de krib rein (בר); maar door de kracht van den os is der inkomsten veel.
Amos 8:5 schreef:Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij koren (בר) mogen openen? verkleinende de efa, en den sikkel vergrotende, en verkeerdelijk handelende [met] bedrieglijke weegschalen;
Amos 8:6 schreef::Dat wij de armen voor geld mogen kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; dan zullen wij het kaf van het koren (בר) verkopen.
Genesis 42:3 schreef:Toen togen Jozefs tien broederen af, om koren (בר) uit Egypte te kopen.
Hooglied 6:9 schreef:Een enige is Mijn duive, Mijn volmaakte, de enige harer moeder, zij is de zuivere (ברה) dergenen, die haar gebaard heeft; als de dochters haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen, de koninginnen en de bijwijven; en zij zullen haar prijzen.
Hooglied 6:10 schreef:Wie is zij, die er uitziet als de dageraad, schoon, gelijk de maan, zuiver (ברה) als de zon, schrikkelijk als [slagorden] met banieren?
Amos 5:11 schreef:Daarom, omdat gij de geringe vertrapt en hem geschenken in koren (בר) afperst, – ook al hebt gij huizen van gehouwen steen gebouwd, gij zult er niet in wonen; ook al hebt gij kostelijke wijngaarden geplant, gij zult er de wijn niet van drinken.
Genesis 41:35 schreef:En dat zij alle spijze van deze aankomende goede jaren verzamelen, en koren (בר) opleggen, onder de hand van Farao, tot spijze in de steden, en bewaren het.
Genesis 42:25 schreef:En Jozef gebood, dat men hun zakken met koren (בר) vullen zou, en dat men hun geld wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en dat men hun teerkost gave tot den weg; en men deed hun alzo.
Genesis 41:49 schreef:Alzo bracht Jozef zeer veel koren (בר) bijeen, als het zand der zee, totdat men ophield te tellen: want daarvan was geen getal.
Genesis 45:23 schreef:En zijn vader desgelijks zond hij tien ezelen, dragende van het beste van Egypte, en tien ezelinnen, dragende koren (בר), en brood, en spijze voor zijn vader op den weg.
Spreuken 11:26 schreef:Wie koren (בר) inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.
Job 39:4 schreef:Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren (בבר); zij gaan uit, en keren niet weder tot dezelve.
De variant van het Hebreeuwse woord בר "bar", namelijk "bor", draagt eveneens de betekenis "zuiver(heid)" of "schoon(heid)". Zie:Jeremia 23:28 schreef:De profeet, bij welken een droom is, die vertelle den droom; en bij welken Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk; wat heeft het stro met het koren (הבר) te doen? spreekt de HEERE.
2 Samuel 22:25 schreef:Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinigheid (כברי), voor Zijn ogen.
Job 22:30 schreef:[Ja], Hij zal dien bevrijden, die niet onschuldig is, want hij wordt bevrijd door de zuiverheid (בבר) uwer handen.
Psalm 18:25[24 schreef:]Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid (כבר) mijner handen, voor Zijn ogen.
Jesaja 1:25 schreef:En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Ik zal uw schuim op het allerreinste (כבר) afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen.
Job 9:30 schreef:Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere (בבר) met zeep;
Psalm 18:21[20 schreef:]De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid (כבר) mijner handen.
Zoals je ziet: nergens betekent het Hebreeuwse woord בר "zoon", behalve in de Aramese teksten van Daniël en Ezra. Het Hebreeuwse woord voor "zoon" is בן ("ben"). David gebruikte het in dezélfde Psalm:2 Samuel 22:21 schreef:De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid (כבר) mijner handen.
Psalm 2 schreef:Mijn zoon zijt gij (בני[/u] אתה)
Ten tweede: Het Aramese woord voor "zoon" is ברא - niet בר.
בר betekent "zoon van..." (bezittelijk). Dus, stel dat van alle woorden die in het Boek van de Psalmen staan, net dit ene woord בר ("bar") Aramees zou zijn, dan zou het betekenen "zoon van..." en niet "zoon". Het Aramese woord voor "zoon":
Daniël 3:25 schreef:Hij antwoordde en zeide: Ziet, ik zie vier mannen, los wandelende in het midden des vuurs, en er is geen verderf aan hen; en de gedaante des vierden is gelijk een zoon van de (לבר) goden.
Ezra 5:2 schreef:Toen maakten zich op Zerubbabel, de zoon van (בר) Sealthiel, en Jesua, de zoon van Jozadak, en begonnen te bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem [woont]; en met hen de profeten Gods, die hen ondersteunden.
Ezra 5:1 schreef:Haggai nu, de profeet, en Zacharia, de zoon van (בר) Iddo, profeteerden tot de joden, die in Juda en te Jeruzalem waren; in den naam Gods van Israel [profeteerden] [zij] tot hen.
Daniël 7:13 schreef:[Verder] zag ik in de nachtgezichten, en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen zoon (כבר) (een zoon van mensen), en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen.
Daniël 5:22 schreef:En gij, Belsazar, zijn zoon! (ברה) (zoon van hem) hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles wel geweten hebt.
Spreuken 31:2 schreef:Wat, o mijn zoon ( בר) (zoon van mij), en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften?
.Ezra 6:14 schreef:En de oudsten der joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggai en Zacharia, den zoon van (בר) Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van den God Israels, en naar het bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta, koning van Perzie
Het Aramese בר wordt slechts bezittelijk gebruikt. Het Aramese woord voor ''zoon van...'' is בר en het woord voor ''zoon'' zoals wordt gesuggereerd in ''kus de zoon'' zou is ברא moeten zijn.
Ten derde: Het bepaalde lidwoord "ה" ontbreekt eveneens in נשקו-בר (nasjkoe var). Zelfs indien van de ongeveer 20.000 Hebreeuwse woorden die in het boek van de psalmen staan, dit ene woord בר ("bar") Aramees zou zijn, en zelfs als dit woord de betekenis "zoon" zou hebben gehad – en niet "zoon van....", zelfs dan ontbreekt het alsnog het voorvoegsel dat nodig is om van נשקו-בר tot "kus de zoon" te komen, al is - toegegeven - dit laatste is niet strikt noodzakelijk binnen poëtische teksten.
Zelfs de Septuagint en de Vulgaat spreken in het laatste vers niet van een zoon en Ellicott's Commentary for English Readers zegt er onomwonden over:
Hoe konden joden die het Hebreeuws machtig waren zo'n oneigenlijke wending maken die absoluut niet door de grammatica, noch door de context werd ondersteund? Midrasj, telkens midrasj.(12) ''Kiss the Son'': This familiar translation must be surrendered. It has against it the weight of all the ancient versions except the Syriac. Thus the Chaldaic has, “receive instruction “; LXX., followed by Vulg., “lay hold of discipline.” Symmachus and Jerome render “pay pure adoration.”Aquila has “kiss with discernment.”