Element 12
Balthasar kiest Element 12 als volgend onderwerp. Hij doet dat omdat het naar zijn mening van groot belang is voor afwegingen rond het bestaan van Jezus. Ik kan hem daarin geen ongelijk geven. Onder mythicisten worden de verwijzingen naar ”de broer van de Heer” (Gal. 1:19) en ”de broeders van de Heer” (1 Kor. 9:5) beschouwd als het enige argument van gewicht dat historicisten kunnen aanbieden. Indien men op doorslaggevende manier zou kunnen onderbouwen dat de Jakobus waar Paulus het over heeft een bloedverwant was van Jezus zou het in één klap voldoende zijn om de historiciteit van Jezus zekerheid te verschaffen. Ik zou het definitieve antwoord zelf graag in de hand willen hebben, want liever dan na lange studie uit te komen op 'Ik kom er niet uit' zou ik willen dat de vraagstelling 'historisch versus mythisch' definitief opgelost zou worden. Er bestaan echter twijfels over de centrale premisse: dat Paulus ooit zegt dat hij een biologische broer van Jezus kende.
Inderdaad legt Carrier hier de fundering voor twijfel door in Element 12 op te merken wat iedereen nu eenmaal moet toegeven als feit: Paulus laat in Rom. 8:29 weten dat Jezus de "eerstgeborene onder vele broeders is", namelijk de eerstgeboren broeder van allen die tot geloof komen.
Het feit dat Balthasar een bijzonder uitvoerig betoog moet afleveren om zijn punt te maken, om zonder dat hij het zelf opmerkt te eindigen in tegenspraak van het punt dat hij wil maken, laat zien dat de betekenis van de frase "broeder van de Heer" geen uitgemaakte zaak is. Stel je voor zo'n Griekse bekeerling te zijn. Je hebt Paulus honderd maal horen spreken en schrijven over ”broeders”, en bent ook op de hoogte dat hij in de Romeinenbrief uitlegt dat hij spreekt over gelovigen als broeders van de Zoon, zoals hij ook kan spreken over gelovigen als "zonen van God" of "kinderen van God". Maar je hebt hem werkelijk nog nooit ook maar één keer een verhaal horen vertellen over Jezus' familie, zijn vader en moeder, zijn geboorte en geboorteplaats, zijn broers en zussen, zijn jeugd en zijn carrière. Geen wonder dat zo'n vroege christen een lezing van Balthasar nodig heeft om erachter te komen dat Paulus het ditmaal wel degelijk over een echte, een vleselijke broer van Jezus heeft, hoewel Paulus daar, onbegrijpelijk, in al zijn brieven niet de minste interesse voor aan de dag legt.
Hoe zou zo'n lezer zich door Balthasar kunnen laten overtuigen wanneer deze gelovige het slot van Balthasars betoog aanhoort?
”Men beschouwde zich niet als de broer van Christus/de Zoon, laat staan van de Heer. Want de Heer is de Heer en niet je broer.” Precies, zo zou de ontvanger van Paulus' brieven zeggen! Wij zijn dan ook enkel ”broeders van de Heer” in een geestelijke zin. Want
uiteraard is de Heer de Heer en Jakobus dus niet zijn
letterlijke broer! Silly you, hoe zou de Heer, Gods Zoon van alle eeuwigheid, een vleselijke broer kunnen hebben?
Denk er vervolgens over na hoe bizar het is dat er geen andere vroeg-christelijke verslagen zijn die vermelden dat een van de leiders van de christelijke kerk in Jeruzalem de broer van Jezus was! Is het aannemelijk dat deze ene terloopse verwijzing in een brief van Paulus, een brief die het middelpunt was van zoveel controverse in de vroege kerk, het enige bewijs zou moeten zijn dat we hebben uit de begindagen van de kerk dat Jezus’ broer de leider was naast Petrus? Zelfs het boek Handelingen, waarin Jakobus wordt afgebeeld als een nobel hoofd van de kerk in Jeruzalem, doet niemand vermoeden dat Jakobus een broer van Jezus was. Hij was eenvoudig één van de drie discipelen die in de evangeliën als leiders van de groep apart vermeld worden. Het is uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk, om een broer waar noch de evangeliën, noch Handelingen, noch
alle andere vroeg-christelijke geschriften anderhalve eeuw lang iets over weten te vertellen, opeens aan het eind van de tweede eeuw de hoofdrol toebedeeld te zien krijgen in de eerste dertig jaar van de christelijke beweging.
En indien Paulus in de eerste Korintebrief verwijst naar de biologische broers van Jezus die blijkbaar een centrale rol vervullen in de gemeente van Jeruzalem, hoe komt het dat daarover elders totaal niets te lezen valt? Als Paulus beweert dat de broers van Jezus rondreisden als rondtrekkende predikers, alleen of in een groep, met de hulp van “zustervrouwen”, waar is daar dan het externe bewijs voor? Men moet dan tot de conclusie komen dat de vroege kerk, te beginnen met de evangelieschrijvers, al deze informatie opzettelijk heeft weggefilterd. Maar dit vereist voor mij meer geloof dan ik kan opbrengen.
Het is natuurlijk mogelijk dit te verklaren via moedwillige verduistering van zaken, met name van de schrijver van Lucas/Handelingen. Het is door velen al opgemerkt dat Handelingen
volkomen onbetrouwbaar is, maar zo'n grove moedwillige vervalsing van de geschiedenis maakt dit dan nog een beduidende graad erger.
Daniel Unterbrink geeft deze zienswijze:
Daniel Unterbrink schreef: Niet alleen werd de dood van Jakobus aan het zicht onttrokken in Handelingen, maar zijn rol in de vroege kerk werd ook verdoezeld in de evangeliën en Handelingen. In de evangeliën waren de broers van Jezus niet beter dan de broers van Jozef [in het boek Genesis], die Jozef als slaaf verkochten. In de synoptische evangeliën werd de familie van Jezus vaak geassocieerd met degenen die niet in Jezus geloofden. (Mk. 3:20-21; 3:31-35) In feite zeiden ze: "Hij is gek." In Johannes 7:1-10 dringen Jezus’ broers er bij hem op aan om naar Jeruzalem te gaan, naar een zekere dood. Dit gebeurde uit jaloezie en ongeloof. Jakobus verging het niet beter in het boek Handelingen. Toen Jezus net gekruisigd was, kozen de apostelen een vervanger. Volgens latere tradities was deze vervanger Jakobus de Rechtvaardige. Volgens Handelingen verving Matthias echter de mythische Judas Iskariot. Later, in Handelingen 15, op het concilie van Jeruzalem, werd Jakobus op wonderbaarlijke wijze de leider van de beweging. Als de brief van Galaten er niet was geweest, zou de auteur van Handelingen ongetwijfeld een andere leider hebben gecreëerd. De erkenning van Jakobus in Handelingen 15 werd met tegenzin gegeven, maar zelfs zijn rol werd overschaduwd door Paulus, die een onbelangrijk onderdeel zou zijn geweest van de Jeruzalemse Raad.
De reden dat Jakobus in de evangeliën en Handelingen buiten beschouwing werd gelaten, komt voort uit de vervolgingen die de vroege christenen aan het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw ondergingen. Het belangrijkste doel van de evangeliën was om Jezus in een acceptabel licht te tonen aan een pro-Romeins publiek. Daarom moesten de familiebanden tussen Jezus en zijn familie verbroken worden. De broederverbinding had een nauwe parallel met de Makkabeeën, die broeders die tussen twee en drie eeuwen eerder tegen een bezettingsmacht vochten. Dus Jakobus kreeg slechts de minste eer voor zijn rol in de vroege kerk.
Jakobus kreeg pas speciale erkenning van Hegesippus. Hij benadrukte de term Rechtvaardige met betrekking tot Jakobus. Hij zei dat iedereen hem kende als "Rechtvaardig". Het is ook vrij onthullend dat Jakobus [volgens Hegesippus] zijn eigen moordenaars vergaf door te zeggen: “Vader, vergeef het hun; ze weten niet wat ze doen.” Deze daad van vergeving werd in de mond gelegd van Stefanus, de vervanger van Jakobus in het boek Handelingen. Deze Stefanus zei: "Heer, reken hun deze zonde niet aan." (Handelingen 7:60) De vroege kerkhistorici begrepen niet helemaal dat de nog vroegere schrijvers van het evangelie en Handelingen Jakobus in hun tekst hadden verborgen. De tijd kan zeker veel wandaden verbergen.
Het Nieuwe Testament negeerde Jakobus de Rechtvaardige, maar vroege kerkhistorici wisten van zijn legendarische status in de beweging. Als hij door hen werd hersteld, waarom hebben zoveel huidige christenen dan zo weinig kennis van Jakobus? Het antwoord is tweeledig. Ten eerste hechtte de katholieke kerk zich aan Petrus, waardoor hij voorrang kreeg vanwege de passage in Mattheüs 16:18 waar Jezus tegen Petrus zei: “En ik zeg u dat u Petrus [rots] bent, en op deze rots zal ik mijn kerk bouwen.” Het pausdom werd via deze passage ontwikkeld en Jakobus de Rechtvaardige werd een niveau verlaagd. De tweede reden heeft te maken met de eerbied van de protestantse beweging voor het Nieuwe Testament. De meeste liberale en conservatieve protestantse kerken prediken de onfeilbaarheid van de Schrift. Omdat dit het geval was, werd Jakobus de Rechtvaardige een non-entiteit. Dus zowel de katholieke als de protestantse kerken laten Jakobus vandaag de dag buiten beschouwing.
Deze gang van zaken is mogelijk, maar er kleven uiterst problematische kanten aan, die de mogelijkheid zeer onwaarschijnlijk maken. Zoals dat er nauwelijks aanleiding is om te denken dat er "vervolgingen aan het eind van de eeuw" waren. En zoals dat Paulus duidelijk zegt dat hij toen hij uiteindelijk als gelovige naar Jeruzalem ging enkel bij Petrus te rade ging, alsof Petrus dus wel degelijk de hoofdleider was van de beweging. Noch is Paulus bekend met de nickname "de Rechtvaardige" van Jakobus, noch laat hij enig respect voor deze persoon zien, noch krijgt men een uitleg voor de grote stilte in de kerkgeschiedenis over Jakobus de broer van Jezus tot aan Hegesippus. Ook veronderstelt dit dat alle evangelieschrijvers aan deze moedwillige verduistering werkten, alsof ze het dáár, - zonder gezamenlijk met elkaar overlegd te hebben - allemaal roerend over eens waren, iets wat mi. nogal veel vraagt van mijn goedgelovigheid. En moeten we dan bovendien nog geloven dat ondanks deze verdonkeremaning anderhalve eeuw later de traditie over deze geweldige broer van Jezus nog levendig in het geheugen van de christenen zit en zo door Hegesippus nog even naverteld kan worden?
Ik ben ook nooit een historicist tegengekomen die de consequentie onder ogen ziet van de opvatting dat 1 Kor. 9:5 het over biologische broers van Jezus heeft. Indien Paulus beweert dat de broers van Jezus rondreisden als rondtrekkende predikers, alleen of in een groep, met de hulp van “zustervrouwen”, waar is daar dan het externe bewijs voor? Waarom brengt geen enkele kerkvader dit ooit ter sprake? Wat gebeurde er met de mondelinge traditie die als gevolg daarvan zou zijn ontstaan? Het is zeer onwaarschijnlijk dat Jakobus, Judas, Joses en Simon predikers voor Christus zouden zijn geworden, uitgezonden zoals de andere apostelen met hun zustervrouwen op sleeptouw, en de enige plaats waar we er ooit over horen deze één frase van Paulus zou zijn.
Jakobus de Rechtvaardige was ook de hoofdauthoriteit van de Thomasgroepering:
(12)
"De discipelen zeiden tegen Jezus: "We weten dat u van ons zult vertrekken. Wie zal onze leider zijn?"
Jezus zei tegen hen: "Waar je ook bent, je moet naar Jakobus de Rechtvaardige gaan, voor wie hemel en aarde zijn ontstaan."
Deze uitspraak is in de eerste plaats heel grappig omdat een historische Jezus die vrij onmogelijk kan hebben uitgesproken, want ze veronderstelt dat Jakobus al tijdens Jezus' leven een adembenemende carrière achter de rug had. Ze is blijkbaar in de tweede eeuw bedacht.
Maar de uitspraak laat goed zien dat deze figuur voor deze christenen de hoogste authoriteit had. En nu zou je denken dat men daarom deze authoriteit zou hebben beklonken/bevestigd door Jezus te laten zeggen "je moet naar
mijn broeder in het vlees Jakobus de Rechtvaardige gaan", maar dat is hier juist opvallend afwezig.
Net zo opvallend afwezig als in de brief van Jakobus, die zeer goed past in het beeld dat men van Jakobus de steunpilaar krijgt in de Galatenbrief van Paulus.
Voor mij zijn er dus overvloedige aanwijzingen dat er geen sprake is van een letterlijke broer van Jezus. Jakobus de Rechtvaardige en Jakobus de brievenschrijver lijkt mij eenvoudig de Jakobus te zijn die de evangeliën en Handelingen voorbij laten gaan als één van de drie kopstukken in het rijtje "Petrus, Jakobus en Johannes", dezelfde Jakobus die Paulus tesamen met Petrus als enigen bij naam noemt als getuige van de opgestane Jezus in 1 Kor. 15.
Richard Carrier verdedigt zijn zienswijze op zijn blog op deze manier:
Richard Carrier schreef:We weten zeker dat Paulus dacht dat alle gedoopte christenen broeders van de Heer waren (Rom. 8:29). En we hebben geen enkel bewijs dat hij ooit bedoelde of zelfs maar wist over de biologische broers van Jezus. Maar zelfs indien hij dat bedoelde, is dat een andere subgroep: biologische broers van Jezus; feitelijke verwanten, niet de geadopteerde zonen van God die bijna de hele kerk omvatten. Ze zouden dus een andere benaming of naam moeten krijgen dan alleen ‘broeders van de Heer’. Paulus zou dit moeten specificeren om duidelijk te maken dat hij niet louter een broeder van de Heer bedoelt, maar een bijzonder speciaal soort – “een broeder van de Heer in het vlees” of “een natuurlijke broeder van de Heer” of “een broeder uit de aardse familie van de Heer” of een van de talloze formuleringen die Paulus zou kunnen schrijven om dat aan te geven.
Dus als Paulus geen speciale subgroep van broeders specificeert, geeft dat aan dat Paulus niet wist dat hij dat moest specificeren; hetgeen betekent dat hij geen ander soort broeder van de Heer kende dan waarover hij ons vertelt: christenen. En zelfs als dat niet het geval zou zijn, weten we nog steeds niet wat voor soort broer Paul bedoelt. We kunnen dus niet zomaar ‘aannemen’ dat hij doelt op een biologische band. Pas in de Evangeliën zou dit idee uitgevonden worden; en zelfs zij hebben nog nooit gehoord dat biologische verwanten ooit christen zijn geworden – Lucas is de eerste die zich dit voorstelt (in Handelingen 1), maar dan verdwijnen ze uit zijn eigen publieke geschiedenis van de kerk, omdat ze duidelijk nooit bestaan hebben (OHJ, hoofdstuk 9.3 en 11.10).
Ik zie hier echt geen oplossing voor.
Hier is wat Carrier op
Ehrman antwoordt:
Richard Carrier schreef:-Ehrman liet het voorkomen alsof fictieve verwantschap in het christendom slechts pro forma was, een algemeen kenmerk van sekten en sociale groepen. Maar Paulus zegt feitelijk dat christenen “broeders” worden door bij de doop de letterlijke zonen van God te worden – door adoptie, net als Jezus (Romeinen 8:15-17). Het enige verschil tussen gedoopte christenen en Jezus is dat Jezus de eerste was, en daarom was Jezus “de eerstgeborene van vele broeders” (Romeinen 8:29).
-Paulus zegt dus duidelijk dat alle gedoopte christenen de broeders van Jezus zijn. Paulus zegt nooit dat er een andere manier is om zijn broer te zijn. Het komt nooit bij hem op dat hij onderscheid moet maken tussen broeders van de Heer door de doop, en broeders van de Heer door geboorte. Dus als hij zonder onderscheid alleen maar ‘broeders van de Heer’ zegt, lijkt het erop dat Paulus niets anders bedoelt dan de enige soort broeder van de Heer die hij ooit noemt: gedoopte christenen. Als hij iets anders bedoelde, zou hij duidelijk moeten maken dat hij een ander soort broer bedoelde. (Zie OHJ, pp. 582-92.)
-Ehrman heeft echter gelijk dat wanneer Paulus de volledige uitdrukking ‘broeder van de Heer’ gebruikt, hij dit doet om de ene groep met de andere te ‘contrasteren’. Grammaticaal is in de peer-reviewed literatuur al aangetoond dat Paulus in Galaten 1:18-19 zegt dat de Jakobus waarnaar wordt verwezen geen apostel was (OHJ, pp. 589-90). Zo stelt hij apostolische en niet-apostolische christenen tegenover elkaar: hij zegt dat Jakobus slechts een gedoopte christen is, maar geen apostel. Op dezelfde manier zegt Paulus in 1 Korintiërs 9 dat zelfs als louter gedoopte christenen – met andere woorden, zelfs gewone leden die zich full-time bezighouden met kerkzaken – hun vrouwen gevoed krijgen met het kerkgeld, waarom zou Paulus, die een werkelijke apostel was, dat dan niet doen? Zelfs zijn medeapostel Kefas, zo zegt Paulus, profiteerde ervan, net als apostelen in het algemeen.
-Taalkundig gezien zijn deze lezingen net zo waarschijnlijk als het alternatief dat Ehrman waar wil laten zijn. En contextueel vereist de lezing van Ehrman dat Paulus op onverklaarbare wijze niet het vereiste onderscheid heeft gemaakt tussen wat voor soort broeders hij bedoelt; Blijkbaar kent Paulus maar één soort, en de enige soort die we uit zijn brieven kunnen opmaken waar hij vanaf weet, is fictief. We kunnen dus niet op basis van deze passages beargumenteren dat Paulus getuigt van biologische verwanten van Jezus. Zelfs als hij dat wel is, kunnen wij het niet zeggen.
Hier herhaalt Carrier zijn argument kort en bondig als 'my basic point':
Richard Carrier schreef:Paulus zegt nooit dat Jezus biologische broers had. Broeders door geboorte of bloedverwantschap komen nergens in de brieven van Paulus voor. Hij kent alleen cultische broeders van de Heer: alle gedoopte christenen, zegt hij, zijn de geadopteerde zonen van God, net als Jezus, en daarom is Jezus “de eerstgeborene van vele broeders” (Rom. 8:29). Met andere woorden: alle gedoopte christenen zijn voor Paulus broeders van de Heer, en in feite is de enige reden waarom christenen broeders van elkaar zijn dat ze allemaal broeders van Jezus zijn. Paulus is zich er nooit van bewust dat hij iemand op een andere manier als broeder van Jezus moet onderscheiden. En inderdaad, de enige twee keer dat hij de volledige zinsnede “broeder van de Heer” gebruikt (in plaats van de omschrijving “broeder”), moet hij een onderscheid maken tussen apostolische en niet-apostolische christenen.
Wat mij betreft is wat Carrier aanbiedt heldere soep. En ik móet bijgevolg mijn twijfels hebben over of dit een verwijzing kan zijn naar een biologische broer van Jezus. Maar hoe moet men Gal. 1:19 volgens Carrier dan lezen? Hij komt aan met deze lezing:
Richard Carrier schreef:Ehrman vraagt zich nu af hoe dit kan werken, want “niemand kan toch denken dat Kefas/Petrus niet ook Jezus’ “broer” was in deze geestelijke zin?” Maar het werkt op dezelfde manier als tegenwoordig, wanneer we bijvoorbeeld dominee's en priesters onderscheiden van ‘slechts christenen’. Als we zeggen “de enige pastoor die ik ontmoette was Peter, maar ik ontmoette ook de christen Jacob”, zeggen we niet dat de pastoor Peter geen christen is; we zeggen enkel dat Jacob geen pastoor is, maar wel degelijk een christen. Dit is de reden waarom de taalconstructie van Paulus in Galaten 1:17-19 zo ingewikkeld is:
Ik ging niet naar Jeruzalem, naar degenen die vóór mij apostelen waren [toen]…[maar] na drie jaar ging ik naar Jeruzalem om Kefas te bezoeken en bleef vijftien dagen bij hem. Maar ik zag geen andere apostelen – alleen de broeder van de Heer Jakobus.
Oftewel: ”Ik ontmoette enkel nog een christen genaamd Jakobus”. Dat klinkt mij toch weer als een bijzonder geforceerde uitleg in de oren. Zelfs indien men er op staat dat ”ik zag geen andere apostelen” gescheiden moet worden van ”enkel de broer van de Heer” zie ik niet in hoe iedereen zonder verwarring zou kunnen begrijpen dat het niet om de apostel Jakobus gaat, aangezien de frase in de contekst staat van een ontmoeting met Petrus, en Jakobus in hoofdstuk 2 opnieuw voorbij gaat.
Carrier antwoordt hierop in zijn
Jesus from outer Space:
Richard Carrier schreef: Waarom zou hij niet gewoon zeggen: "Van hen die vóór mij apostelen waren, heb ik niemand ontmoet behalve Petrus en Jakobus"? Waarom construeert hij de ingewikkelde zin?
Waarop men misschien zou kunnen antwoorden: ”Hij had twee weken lang allerlei diepgaande gesprekken met Petrus, maar ontmoette Jakobus enkel in het voorbijgaan.” Waarop Carrier weer antwoordt: ”Maar indien dat het geval was, dan zou Paulus het er onmiddellijk achteraan hebben gezegd, want het gaat hem erom aan de Galaten zoveel mogelijk aan te geven dat hij zijn evangelie niet van anderen heeft.”
Hij vervolgt met:
Richard Carrier schreef:Ehrman zegt ook dat dit niet de betekenis kan zijn van Galaten 1:18-19, omdat daar de Jakobus die aldus een broeder van de Heer wordt genoemd, wordt onderscheiden van Kefas (Petrus), de apostel. Zoals ik in mijn samenvatting schreef, is dat inderdaad waar: Paulus maakt onderscheid; hij gebruikt de volledige term voor een christen (“broeder van de Heer”) telkens wanneer hij apostolische en niet-apostolische christenen moet onderscheiden. De Jakobus in Galaten 1 is geen apostel. Hij is een gewone christen. Slechts een broeder van de Heer, geen apostolische broeder van de Heer. De enige apostel die hij destijds ontmoette, zegt hij, was Kefas (Petrus), de eerste apostel (volgens 1 Korintiërs 15:5 in het licht van 1 Korintiërs 9:1). Op dezelfde manier zijn de “broeders van de Heer” waar Paulus in 1 Korintiërs 9:5 naar verwijst, wederom niet-apostolische christenen – en worden ze dus onderscheiden van apostelen, waaronder wederom de eerste apostel, Kefas.
Gegeven wat we van Paulus hebben, is dit net zo waarschijnlijk, zo niet waarschijnlijker, dan de alternatieve lezing, omdat we rechtstreeks bewijs van Paulus hebben dat hij weet van cultische ”broeders van de Heer” (zoals hij in Romeinen 8:29 zegt dat alle christenen broeders van Hem zijn), terwijl hij juist geen bewijs geeft van biologische broeders van de Heer, een geheel andere categorie personen. Dus als Paulus zegt: ‘broeders van de Heer’, zegt hij nooit welk soort hij bedoelt; en als hij had geweten dat er twee verschillende soorten van zulke broeders waren, de cultische en de biologische, zou hij moeten verduidelijken wat hij bedoelde. Dat hij nooit duidelijk maakt wat hij bedoelde, betekent dat hij maar één soort kende. En de enige soort van zo'n broeder waarvan we duidelijk kunnen vaststellen dat hij die kende, was de cultische. En zelfs als je het daar niet mee eens bent, vertelt hij je nog steeds niet wat hij bedoelde; dus je kunt niet beweren dat jij het weet.
Wanneer het over ”de broer van de Heer” gaat worden mythicisten ervan beschuldigd zeer verwrongen en gekunstelde argumentatie te geven. Maar de argumentatie van de historicisten zie ik er niet van verschillen.
Ik blijft voorlopig agnostisch wat dit betreft.
Wel merk ik op dat men bij Carrier tenminste een theologische reden voor het waarom van ”broeder” krijgt. Het is een afkorting van het volledige en meer officiële ”broeder van de Heer”: ”Paulus kent alleen cultische broeders van de Heer: alle gedoopte christenen, zegt hij, zijn de geadopteerde zonen van God, en daarom is Jezus, "
de Zoon van God" “de eerstgeborene van vele broeders” (Rom. 8:29). Met andere woorden: alle gedoopte christenen zijn voor Paulus broeders van de Heer, en
in feite is de enige reden waarom christenen broeders van elkaar zijn, dat ze allemaal broeders van Jezus zijn.”
De latere evangelieschrijvers laten Jezus verscheidene malen uitspreken wat hij van mening is over ”broeders”: Mt. 28:10 [de opgestane Jezus tegen de vrouwen:] ”Weest niet bevreesd. Gaat heen en
bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij mij zien”. Joh. 20:17: [tegen Maria van Magdala]”Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar
ga naar mijn broeders en zeg hun....”
Mk. 3:33 ”Wie zijn mijn moeder en broeders? En rondziende over degenen die in een kring rondom hem zaten zei hij. Zie, mijn moeder en mijn broeders. Al wie de wil Gods doet die is mijn broeder en zuster en mijn moeder.” In Mt. 25 spreekt Jezus in een gelijkenis uit: "Voorwaar, ik zeg u, in zoverre u dit aan één van
deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt u het mij gedaan".
Uit bovenstaande is duidelijk dat niets vanzelfsprekender is dan dat men de frase ”broeder van de Heer” beschouwt als een algemene uitdrukking om een volgeling van Jezus aan te duiden. Balthasars artikel komt op mij over als iemand die de hoofdkleur niet herkent, maar vervolgens alle gradaties van de kleur denkt perfect uit elkaar te kunnen halen, om tot de conclusie te komen dat de kleur niet bestaat.
Balthasar moet - net als Ehrman - voor het christelijke gebruik van ”broeder en zuster” letterlijk zo ongeveer alle betekenis wegwissen:
”Broeder (of zuster) was een gebruikelijke term voor volksgenoot”.
"Ten tweede noemden leden van allerlei soorten verenigingen elkaar zo". Welja, hij had erachteraan kunnen zeggen ”geheel overeenkomstig de atheïst Christopher Hitchens zijn luisteraars gewoon was aan te spreken”.

De hele wereld noemt zich broeder en zuster. Daarin is nauwelijks enige betekenis te bespeuren die uitgaat boven iemand met een hallo en een glimlach tegemoet te treden! Vervolgens:
"Nu kan je natuurlijk zeggen: maar er zijn toch twee duidelijke passages in Romeinen 8 en Hebreeën 2 waarin Jezus wordt neergezet als broer van de christenen? Dat klopt, maar dan redeneer je net als Carrier als een ouderwetse christelijke dogmaticus". Leuk dat Balthasar een moderne theoloog is (die zelfs heeft ontdekt dat "broeders" eigenlijk "broeders en zusters" betekent), maar vanuit een zelfgecreëerde superioriteit van inzichten uit de hoogte te kunnen afgeven op anderen en voorgangers is geen argument. Wanneer iemand twee uitspraken van dezelfde persoon in verband met elkaar stelt is men niet "ouderwets dogmatisch", maar gaat men eenvoudig uit van de menselijke eigenschap coherent te kunnen zijn in hun denken.
Balthasar maakt in zijn conclusie nog een andere uitglijder:
Balthasar schreef:Carrier zegt dat christenen zich conceptueel als broeders van de Heer zagen, maar dat moet onderscheiden worden van de vraag of die frase ook daadwerkelijk zo voor elke gedoopte christenen gebruikt werd; Carrier denkt in elk geval dat dit goed mogelijk is. Het zegt iets over de helderheid van de presentatie dat ik dit zo moet uitvogelen, en ik vrees dat veel lezers er overheen lezen...
...Carrier poneert als feit dat christenen geloofden dat ze broeders van de Heer waren geworden. Maar dit staat zo nergens in de bronnen. Er is geen bewijs voor.
Dit staat nu net wel in de bronnen. Dat Paulus zijn eigen redenering die hij in Rom. 8:29 voorbij laat gaan (”...opdat hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen”) kan gebruiken voor gedoopte christenen laat Gal. 1:19 en 1 Kor. 9:5 zien. Deze schriftplaatsen bewijzen het! Je kunt deze schriftplaatsen niet weglaten door van tevoren te stellen dat die op een biologische band van Jezus met broers duiden en daarna zeggen dat er geen bewijs is voor het feit dat hij de frase voor elke gedoopte christen kan gebruiken. Hier kan Balthasar opnieuw leren hoe broodnodig Carriers klemtoon is op logica.