-------------------------
God zette de vloed in gang als gevolg van de zonde van de mens. Aan het einde van de scheppingsweek was alles dat God geschapen had “zeer goed” (Genesis 1:31). De vloed was destijds dus niet onvermijdelijk. Anders gezegd, de aarde was niet geschapen als een tijdbom. Evenmin was het heelal geschapen met dodelijke kometen, asteroïden of meteorieten die op de aarde gericht waren. Hun aanwezigheid aan het einde van de scheppingsweek zou duiden op onheil en niet als “zeer goed” beschouwd kunnen worden [Zie Deel 2: "het ontstaan van kometen en asteroïden" voor meer informatie over hun ontstaan als gevolg van de vloed.]
Later liet God de hele aarde overspoelen als gevolg van de enorme zonde van de mensheid (Genesis 6:5–6). We zullen misschien nooit weten wat de fysieke opeenvolgende gebeurtenissen waren voor het ontstaan van de vloed, maar de Bijbel geeft wel enkele interessante aanwijzingen.
De hydroplaattheorie, die in deel 1 behandeld is, laat zien hoe een globale vloed die overeenkomt met de vloed zoals beschreven in Genesis, meer dan 20 belangrijke geologische kenmerken van de aarde en het zonnestelsel verklaart. Deze theorie veronderstelt twee start condities: (1) een enorme hoeveelheid zout water die zich in onderaardse onderling verbonden kamers bevindt en (2) een geleidelijk toenemende druk van het onderaardse water. - voldoende hoog om de aardkorst van binnen naar buiten te doen scheuren. Hoewel de Bijbel op meerdere plaatsen spreekt over hoeveelheden onderaards water is het niet duidelijk waarom de druk zodanig zou toenemen dat de aardkorst over de hele lengte zou scheuren.
Verplaatsing van gesteente. Probeer eerst een belangrijk aspect van de aarde voor de globale vloed te visualiseren. We stellen ons het hele aardoppervlak voor als bedekt met een sandwich met een horizontale gesteente laag (die later de aardkorst wordt) met een laag water zowel daarop als daaronder. De gesteente laag is ruim 15 km dik, de beide waterlagen zijn ongeveer één kilometer dik. Het water bovenop de gesteente laag is het oppervlakte water, de opgesloten laag eronder is het onderaardse water. Als de gesteente laag volledig gelijkmatig zou zijn in dikte en dichtheid, zou alles in evenwicht zijn.
Er waren ongetwijfeld kleine variaties in de dikte en de dichtheid van het gesteente. De zwaardere gedeelten zouden naar beneden zakken (buigen), zoals een overbelaste vloer, waardoor het bovenliggende water naar de depressie zou stromen. Het extra gewicht zou verdere doorbuiging veroorzaken. Hierdoor zou er nog meer oppervlakte water naar de toenemende depressie stromen, waardoor iedere geul dieper en dieper werd.1

Figuur 149: Het droge land komt tevoorschijn. Aan het einde van de eerste scheppingsdag, was de hele aarde met water bedekt. Op dag 2 maakte God een “raqia” die een duidelijke scheiding (“badal”) maakte tussen het vloeibare water (“mayim”) boven en het vloeibare water onder. Op de derde dag, kwam er land tevoorschijn uit het oppervlakte water als voorbereiding op de schepping van planten, dieren en mensen. (De dikte van het water is overdreven weergegeven om de de geburtenissen van de 2e en de 3e dag te illustreren. De afmetingen zijn geschat.)
De erkenning dat er volgens de Bijbel voor de vloed een grote hoeveelheid water onder de korst aanwezig was, is van wezenlijk belang om de vloed te begrijpen. Ons gebrek aan inzicht om de elementaire geologische aspecten van de vloed te begrijpen, heeft de deur geopend voor de evolutietheorie en een geloof van velen in een miljarden jaren oude aarde.
Op enkele plaatsen zal het doorgebogen gesteente tegen de bodem van het onderaardse water aan geplooid zijn, waardoor ter plaatse uitstulpsels of “pilaren” ontstonden. Dat komt omdat de de druk van het gesteente aan de dikkere en dichtere onderkant groter werd dan de opwaartse druk van het onderaardse water. Als op die plaatsen het drukverschil groter was dan de schuifspanning van het gesteente, dan zou het gesteente, kneedbaar als plamuur, naar beneden vloeien. De hoge interne druk zou ervoor zorgen dat er geen scheuren ontstonden of dat het gesteente zou breken, zoals wel kan gebeuren aan de oppervlakte waar het gesteente hard en bros is. Compressie testen op cilinders van gesteente die blootgesteld worden aan hoge zijwaartse druk, maar grotere neerwaartse belasting laten zien dat de gesteente cilinders zo kneedbaar worden als plamuur.
Neerwaartse uitstulpsels (pilaren) zouden groeien zoals de neerwaartse bellen in een lava lamp, met het verschil dat het gesteente een vaste stof is en geen vloeistof en daarom een zekere interne sterke heeft dankzij de atoom bindingen. Hoe dieper de pilaren gingen, hoe groter dat het drukverschil zou worden, zodat het gesteente nog dieper zou wegvloeien totdat de pilaren uiteindelijk de bodem van de onderaardse kamers bereikten. Pilaren die een hoge last zouden dragen zouden dikker worden en enigszins in de bodem kunnen doordringen.
Dezelfde effecten, maar dan in tegengestelde richting, zorgden ervoor dat de dunnere en minder dichte plaatsen van de gesteente laag uit het water tevoorschijn kwamen als continenten. Uitgangspunt is dat het opgesloten onderaardse water daarbij in principe een constant volume had. Daarom kwam er bij het naar beneden buigen van gesteente en de vorming van pilaren, op andere plaatsen gesteente omhoog.
Als, op de tweede scheppingsdag, onze “sandwich” de aarde omsloot zoals de buitenste drie ringen van een ui, dan zou het water de hele aarde bedekken. In de daarop volgende uren, zou het dunnere gesteente naar boven het oppervlaktewater rijzen en droog land vormen. Het water zou afvloeien in de geulen. Dit lijkt op de derde scheppingsdag gebeurd te zijn (Genesis 1:9–10). De hele aarde was bedekt met water en toen God zei "Dat de wateren onder de hemel op een plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeen."
Genesis 1:9 zegt dat al het water onder de hemel op één plaats samenkwam (m.a.w. een grote oceaan). Waarom staat er dan in het volgende verse dat de samengevloeide wateren "zeeën" - meervoud werden genoemd? Antwoord: Er werden meerdere zeeën gevormd als een honingraat onder de korst . De "Interpreter’s Bible" verklaart:
“Zeeen” omvat meer dan de wateren aan de oppervlakte van de aarde; het omvat ook de (vermeende) onderaardse wateren waarop de aarde verondersteld werd te rusten ... en de grote oceaan, waarop de pilaren van het firmament stonden.2
Psalm 24:2a vermeld expliciet dat God de aarde "op de zeeën heeft gegrondvest".
Opmerkelijk genoeg is de de tweede dag de enige scheppingsdag waarvan de Bijbel niet expliciet zegt dat God zag dat het goed was. Het was zeker geen slechte dag, want aan het einde van de scheppingsweek zag God dat alles wat Hij gemaakt had “zeer goed” was. Blijkbaar werd het werk van de tweede dag pas op de derde dag afgerond.
Het is nu duidelijk waarom. Op de tweede dag, nadat de aardkorst was geschapen met water eronder en erboven, begon de korst te deformeren. Dikkere gedeelten zonken en werden pilaren, terwijl de dunnere gebieden uit het water omhoog kwamen. Daarom zegt Psalm 104:3 met betrekking tot de tweede dag,3 (met mijn interptretatie tussen haakjes), “Hij zoldert [steunt] zijn opperzalen [de korst] in de [onderaardse] wateren.” Op de derde dag was het oppervlakte water van de hoger gelegen gebieden afgevloeid waardoor droog land ontstond - een “goede” conditie (Genesis 1:10) die nodig was voor het leven dat God nu kon gaan scheppen.
Het lijkt alsof ook Petrus deze gebeurtenissen beschrijft in II Petrus 3:3–6. Hij zegt dat in latere tijden de mensen niet zullen begrijpen dat, “de aarde, die door het woord van God ontstaan was uit en door water” en “de eerste wereld eveneens door water is overstroomd en ten onder gegaan.”
Dit stemt overeen met de volgende interpretatie: Op de tweede dag werd een vrijwel horizontale korst, of “uitspansel,” geformeerd temidden van het water dat de aarde bedekte (Genesis 1:2,6,7,9). Op de derde dag kwamen de lichtere gedeelten van de korst naar boven, waardoor de rest van het water afvloeide naar de lager gelegen gebieden (Genesis 1: 10). Met andere woorden, de aarde (de korst) werd uit het oppervlaktewater opgeheven en werd gevormd door de druk van het onderaardse water. Sommigen menen ten onrechte dat “het ontstaan van de aarde uit water” een vorm van alchemie is waarbij water (H2O) in aarde SiO2, (Mg,Fe)2SiO4, en een heleboel andere mineralen die in gesteente voorkomen veranderde. In feite wordt “uit” gebruikt in ruimtelijke zin. De Staten Vertaling zegt het iets duidelijker: “... de aarde uit het water en in het water bestaande ... .”
Bijna 2.000 jaar later,4 knalde het water onder de korst vandaan in de vorm van “de fonteinen van de afgrond,” en vloeide samen met het oppervlakte water en overstroomde en vernietigde, zoals Petrus schreef, de aarde in een wereldwijde catastrofe. Het Griekse woord katakluzo, waar ons woord “catastrofe” van is afgeleid, is vertaald als “overstroomd” in II Peter 3:6. Bij de beschrijving van de zondvloed gebruikt de Bijbel nergens de normale Griekse of Hebreeuwse woorden voor vloed. De zondvloed was veel meer dan dat, het was een ongeëvenaarde wereldwijde ramp.
Het moeilijke Hebreeuwse woord raqia word meestal vertaald als “uitspansel” of “firmament.” In "Was het water van de vloed afkomstig uit een water gewelf?" wordt uitgelegd waarom raqia soms verwijst naar “hemelen” maar in andere contexten naarde aardkorst voor de vloed.
Stenen pilaren. Het onder druk staande onderaardse water ondersteunde het meeste gewicht van de aardkorst, de pilaren gaven daarbij extra ondersteuning. Om de 12 uur zorgden getijde effecten, voornamelijk door de zwaartekracht van de maan, voor het opheffen van het onderaardse water (en dus ook de aardkorst) met enkele tientallen centimeters, evenals de getijden dat nu met de oceanen doen. Bij laagtij kwam de aardkorst weer terug. Op deze manier nam de druk die de pilaren uitoefenden op de onderaardse bodem twee keer per dag toe en af. De losse, of flexibele, contacten kunnen omschreven worden als “pluggen.” Getijden treden ook op in het vaste gedeelte van de aarde. [Zie Voetnoot bij "Hoe lang zou de maan ervoor nodig hebben om vanaf de aarde in zijn huidige positie terecht te komen?"]
De Bijbel zegt dat de aarde steunde op pilaren. Psalm 75:3b zegt, “maar ik [God] heb zijn[de aarde] pilaren vastgemaakt.” In Job 38, laat God zijn gezag zien aan Job door hem het moeilijkste wetenschappelijke examen af te leggen. In vers 4–6 vraagt God aan Job, “Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? ... Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?” Het woord pijlers is op alle andere 54 plaatsen in de Bijbel vertaald als “voeten” of “voetstukken” waarop pilaren stonden.
Oude niet bijbelse geschriften, die minder betrouwbaar zijn dan de bijbelse boeken, spreken ook over een dergelijke structuren in het onderaardse water. Een voorbeeld daarvan is Het Boek van de schatkamer, in het Brits museum dat dateert van ongeveer 300–599 A.D., waarin staat:
En op de derde dag gaf God de wateren onder het firmament de opdracht om op een plaats samen te stromen, zodat het droge land tevoorschijn kwam. En toen de bedekking met water aan de oppervlakte van de aarde had been rolled up, bleek dat de aarde zich in een wankele en onstabiele toestand bevond, dat wil zeggen het was een vochtige massa die niet erg stevig was. En de wateren stroomden samen in zeeën onder, in en op de aarde. En God maakte onder in de aarde gangen en schachten en kanalen voor het doorstromen van de wateren; ... Wat de aarde betreft, is de onderkant als een dikke spons die in het water ligt.5
De Bijbel spreekt vaak over “de grondvesten van de aarde.” Op de derde dag werd de korst van de aarde letterlijk op zijn plaats gezet, oftewel op zijn grondvesten. Door het begrijpen van de natuurkundige beginselen en de rol van het onderaardse water wordt dit - en de vloed - veel duidelijker.
Toen de aardkorst op een dag openscheurde, begon de vloed (Genesis 7:11). Het water van de fonteinen van de afgrond kwam als regen neer. Het onderaardse water stroomde met een onvoorstelbare kracht horizontaal door de onderaardse kamers en omhoog de aardomcirkelende uitbarsting. De pilaren werden in stukken verpletterd door toenemende kracht van de erboven gelegen massa. Het instorten van iedere pilaar veroorzaakte enorme golven in het oppervlakte water en druk impulsen in het onderaardse water. Stukken gesteente werden in de vorm van meteorieten de ruimte in geslingerd door de gigantische energiebronnen in de fonteinen van de afgrond.6 Op deze manier werden de pilaren of de “grondvesten van de aarde” blootgelegd. Het kan zijn dat dit bedoeld is in Psalm 18:15 waar staat, “Toen werden de beddingen der wateren zichtbaar en de grondvesten der wereld kwamen bloot.”
Uitbarsting mechanismen. Maar waarom zou de druk in het onderaardse water toenemen? Door getijden. Iedere “getijde verschil” droeg energie van de maan over op de korst. Bij het positioneren van de massieve korst na het oplichten, werd het grootste gedeelte van die energie7 omgezet in warmte. Gedurende bijna 2.000 jaar cyclische compressie van de pilaren en stroperige beweging van het onderaardse water ontstond warmte, waardoor het volume en de druk van het water in de onderaardse kamers toenam.
Omdat een gedeelte van die warmte via de aardkorst en de bodem van de onderaardse kamers werd afgevoerd, is het moeilijk om de mate precies te bepalen. Maar bijna 2000 jaar getijden energie kan gemakkelijk het openscheuren van de korst verklaren.8
Hoe warm kon het water onder hoge druk worden? Het antwoord op vraag 6 bij "Het ontstaan van asteroïden en meteoroïden", maakt duidelijk dat de temperaturen van de pilaren opliepen tot 700°C. Andere mineraal structuren bevestigen dat de meteorieten eens erg heet waren, een feit dat meteoriet experts verbaasd.9 Deze gelijkmatige verhitting van de meteorieten moet hebben plaatsgevonden voordat ze in de ijskoude ruimte gelanceerd werden, waar de absolute temperatuur bijna nul is (-273°C). (Verhitting als gevolg van inslagen, lanceringen of afbuigingen zouden de meteorieten niet gelijkmatig verhit hebben.) Als de meteorieten uit de onderaardse kamers afkomstig waren, dan was het water daarin behoorlijk heet.
Zou dergelijk heet, uitbarstend water niet al het leven vernietigen, inclusief dat op de ark van Noach? Niet per se. Het hangt er van af hoeveel heet water er vrijkwam, wat de temperatuur precies was en waar de Ark en de verschillende zee dieren zich bevonden ten opzichte van de uitbarsting en de heet water stromen. De uitbarsting is nog altijd zichtbaar in de vorm van de middenoceanische rug, die de aarde omcirkelt als de naad van een basketbal. Ten tijde van de vloed was tenminste 60% van het aardoppervlak tenminste 1500 km ver weg van de uitbarsting. In deze gebieden zouden de ark en de bewoners ervan relatief veilig zijn. Daarbij komt dat het water dat ontsnapte uit de onderaardse kamers relatief snel afgekoeld zal zijn toen de druk wegviel en door explosieve verdamping vermenging ontstond met de koelere omgeving.
Dalende continenten. Het is niet nodig dat al het onderaardse water vrijkwam om de hele aarde onder water te zetten. De dunnere (en hoger gelegen) gebieden van de korst werden in hun geheel ondersteund door het onderaardse water, dus toen het water ontsnapte daalden de erop gelegen continenten naar beneden. Het overstromen van de aarde was dus evenzeer het gevolg van de dalende continenten als van het stijgende water.
Genesis 7:20 zegt dat het vloedwater ruim zeven meter boven de toenmalige hoogste bergtoppen stond. Tegenwoordig is het hoogteverschil tussen verschillende bergen honderden meters. Het lijkt er daarom op dat veel, of misschien wel alle bergen voor de vloed ongeveer dezelfde hoogte hadden. (Sommige commentaren zeggen dat het water ten minste zeven meter boven alle bergtoppen uitsteeg, maar dat staat niet in de grondtekst). Anderen beweren dat deze tekst betekent dat de ark, die 15 meter hoog was, slechts half in het water lag en dus niet tegen de bergtoppen aan kan varen.) De verklaring wordt pas duidelijk als we erkennen dat de aarde gegrondvest was op en uitgestrekt over het vloeibare water (Psalm 24:2, 104:3 en 136:6).
Hoe hoger een continent op de derde dag van de scheppingsweek uitsteeg boven het water, hoe meer druk dat dit uitoefende op het direct daaronder gelegen onderaardse water. Hoe hoger het gebergte rees, hoe langzamer het verder kon rijzen, waardoor de bergen voor de vloed ongeveer even hoog waren. (Om dit drijfvermogen te begrijpen kun je een grote steen onder water op tillen met een hand. Je zult merken dat de druk toeneemt als je de steen langzaam uit het water omhoog heft.)
Toen bijna 200 jaar later het vloedwater rees en de continenten daalden, oefenden om dezelfde reden de bergen die nog niet met water bedekt waren de meeste druk uit op het water dat zich nog onder de korst bevond. Hierdoor nam hun hoogte enigzins af, terwijl lager gelegen bergen juist iets omhoog werden geduwd door het onderliggende water, waardoor de hoogteverschillen tussen de bergen die nog boven het water uitstaken afnam, geheel in overeenstemming met Genesis 7:20.
Narmate de dagen en weken van de vloed vorderden, kwam er meer en meer van de korst op de bodem van de onderaardse kamers terecht, waardoor er ook steeds minder water vrijkwam. De verticale wanden aan beide zijden van de uitbarsting waren ruim 15 kilometer hoog. Omdat de druk in het gesteente in de onderste helft van iedere wand groter was dan de druksterkte, werden brokkelden de niet gedragen en niet begrensde wanden af gedurende 150 dagen (Genesis 7:28). Gedurende die tijd voerden de omhoog spuitende supersonische fonteinen van de diepe afgrond het puin af, waardoor de kloof stap voor stap honderden kilometers breed werd.
De massa diep in de mantel van de aarde kwam iets omhoog bij deze relatief dunne gebieden van bodem van de onderaardse kamers. Op een bepaald moment kwam deze bodem omhoog bij de ontstane kloof van de uitbarsting, waardoor als eerste het Middenatlantische gedeelte van de middenoceanische rug ontstond. De korst gleed over het gladde water naar beneden en verwijderde zich van dat gedeelte van de Atlantische Rug. De weg glijdende continentale platen - de hydroplaten - botsten en werden samengeperst, in wat beschreven is als de “compressie fase.”
De zwakkere gedeelten van de hydroplaten kreukelden, werden dikker en plooiden. Daarbij ontstonden nieuwe continenten die tevoorschijn kwamen uit het vloedwater, waardoor het water op deze continenten af kon vloeien in de nieuw ontstane - en tijdelijk zeer diepe - oceaanbekkens. Er ontstond plooiingsgebergte zoals afgebeeld in Figuur 47. Voor iedere kubieke meter land die uit het vloedwater naar boven kwam, kon een kubieke meter vloedwater afvloeien. (Let op: Tegenwoordig is het volume van al het land boven de zeespiegel slechts een tiende van het volume water op aarde.) Andere dramatische gevolgen in de stille oceaan, waaronder het ontstaan van gigantisch diepe oceaantroggen, zijn besproken in het hoofdstuk over oceaantroggen.
In gebieden waar gesteente over gesteente schoof ontstonden in zeer korte tijd gesmolten gesteente met water mengsels. Dit verklaart waarom magma een verassend grote hoeveelheid opgelost water bevat en waarom er een een dunne zout waterlaag lijk te te liggen onder alle continenten op een diepte die voorspelt was door de hydroplaattheorie,10 en waarom er zich onder het Tibetaanse plateau een dikke laag water lijkt te bevinden.11
Conclusies. Enige tijd na de zondeval, maar voor de vloed, ontstond een opeenvolging van gebeurtenissen die uiteindelijk in de wereldwijde vloed resulteerden.12 Hoewel we niet precies kunnen weten hoe de vloed begon, zijn de vele gevolgen duidelijk: gelaagde fossielen; kolen, olie en methaan afzettingen; grote bergketens; ijstijden en tientallen andere wereldwijde geologische kenmerken. Het is onze uitdaging om te laten zien hoe deze met elkaar in verband staan en dat deze in overeenstemming zijn met de natuurkunde wetten en het Bijbelse verslag. De erkenning dat er oorspronkelijk water aanwezig was onder de korst van de aarde en het begrijpen van de tweede scheppingsdag maken de vloed veel begrijpelijker en verklaart veel belangrijke ontdekkingen die evolutionisten verbazen.
Al eeuwenlang worden er oprechte vragen gesteld over de vloed, waarop doordachte antwoorden hadden moeten komen. Door het ontbreken daarvan is er een “vacuum” ontstaan dat door de misleidende evolutietheorie is opgevuld. Tegen ongelovigen zeggen dat ze maar gewoon de Bijbel moeten geloven helpt niet zoveel. Misschien dat sommigen vinden dat dat een goed antwoord is, maar het roept onnodige weerstand op bij niet gelovigen.
Dat de tweededag een sleutelrol innam bij het verklaren van de vloed, is tot dusver nauwelijks begrepen. Zoals Petrus al scheef, zouden de mensen niet begrijpen dat de aardkorst gevormd was uit en door het water dat later de aarde overstroomde. Deze interpretatie van de tweede dag helpt ons om de beschikbaarheid van zoveel onderaards water te begrijpen, dat de kracht was achter de “fonteinen van de afgrond,” waarom ze zo snel (in een dag) uitbarsten, waar het water van de vloed vandaan kwam en waar het heenging. Als de vloed beter begrepen zou zijn voordat Charles Darwin met zijn populaire evolutie theorie kwam, dan zou dat “ideeen vacuüm” nooit ontstaan zijn, en zouden veel meer mensen de evolutionaire verklaringen als onbeduidend hebben beschouwd. Evolutie zou minder snel aanvaardbaar zijn geweest. Het is onze opdracht om dit “vacuum” te vullen door anderen uit te leggen wat we inmiddels over de vloed weten.
Referenties en voetnoten
1
De gesteente laag moet een zeker stijfheid gehad hebben, omdat deze ruim 15 kilometer dik was. Maar de enorme oppervlakte van de plaat (de hele oppervlakte van de aarde) kwam overeen met een oppervlakte-dikte verhouding van ongeveer 20 miljoen tegen één! Dit komt overeen met een flinterdun vel tin, stall of gesteente met beide zijden van 8 meter. Het vel zou relatief flexibel zijn en gemakkelijk naar beneden kunnen doorbuigen tot een diepte van slechts een tiende van de dikte.
De effecten van gesteente dat door water naar beneden buigt in een gebied op aarde zouden zich horizontaal voortplanten met de geluidssnelheid. Buiten deze invloedsfeer kon tegelijkertijd op andere plaatsen doorbuiging plaatsvinden.
2
Walter Russell Bowie, “The Book of Genesis,” The Interpreter’s Bible, Vol. 1 (New York: Abingdon Press, 1952), blz. 473.
3
Zie voetnoot 1 bij "is de hydroplaattheorie in overeenstemming met de Bijbel?".
4
Volgens de Masoretische text van het Oude Testament duurde deze periode 1656 jaar. [Zie "Wanneer werd Adam geschapen?"]
5
The Book of the Cave of Treasures, vertaald uit de Syrische Text van het Brits Museum (MS. Add. 25875) door Sir E. A. Wallis Budge (London: The Religious Tract Society, 1927).
6
Voor details, zie het ontstaan van kometen en asteroïden.
7
De energie die iedere twaalf uur aan de aardkorst werd toegevoegd door de zwaartekracht van de maan, en in mindere mate die van de zon, is evenredig met het gewicht van de korst maal de gemiddelde ophoging. De ophoging is gering, maar de massa was gigantisch waardoor de totale energie zeer hoog was. Een groot gedeelte van deze energie werd omgezet in verwarming van de onderaardse kamers bij het zich neerzetten van de korst telkens na het ophogen. Tegenwoordig hebben de oceaangetijden een vergelijkbare verplaatsing, maar een relatief gering gewicht dat wordt opgetild.
8
Bij een kleine temperatuurstijging zet koel vloeibaar water ongeveer tien keer zoveel uit als gesteente. De uitzetting van water, is zowel relatief als absoluut groter bij hogere temperaturen.
9
Behalve ijzer meteorieten die ooit verhit zijn geweest tot 700°C, zijn chondrulen ooit verhit geweest tot 1650°C. [Zie Astroiden en Figuur 131] Het matrix materiaal dat de chondrulen omsluit toont warmte metamorfose waarvoor temperaturen van tenminste 400°C nodig zijn. [Zie O. Richard Norton, The Cambridge Encyclopedia of Meteorites (Cambridge, England: Cambridge University Press, 2002), blz. 92.] Het mechansime dat zorgt voor verhitting is voor ieder van deze voorbeelden verschilend, maar allen staan in verband met het vrijkomen van gravitationele potentiële energie. Het hangt van heel veel factoren af hoeveel koeler het onderaardse water was.
10
“Magnetotellurische metingen tonen aan dat de onderkant van de continentale korst wereldwijd elektrisch geleidend is ... De meest waarschijnlijke kandidaten voor deze geleiding zijn kleine hoeveelheden onderlinge verbonden zouthoudende poriën vloeistoffen en onderling verbonden dunne grafiet films. ... We geven de voorkeur aan het bijzonder kritische zout vloeistof model ... .” R. D. Hyndman e.a., “On Origin of Electrically Conductive Lower Continental Crust: Saline Water or Graphite?” Physics of the Earth and Planetary Interiors, Vol. 81, 1993, blz. 325, 341.
Hoewel deze schrijvers de voorkeur geven aan de zoutwater verklaring van deze elektrische geleiding, veronderstellen ze dat het zout water zich in ontelbare microscopische openingen bevindt die elektrisch en horizontaal verbonden zijn. De schrijvers zijn verbaasd, omdat zoveel horizontale verbondenheid vergezeld zou moeten gaan met verticale verbondenheid. Na langdurige geologische tijdperken zou dit water naar de oppervlakte moeten zijn doorgedrongen.
Dit probleem wordt opgelost door de hydroplaattheorie. De zoutwater laag begon met wereldwijde verspreiding. De enorme compressie van het gesteente boven het onderaardse water stond geen verticale poreusheid toe. Nadat het water tijdens de vloed vrijkwam, bleef er gewoon nog een dun laagje over.
11
“Een laag waterhoudende vloeistof kan de geleiding verklaren die in Tibet gemeten is, met een lagere vloeistof verhouding en/of laagdikte dan hierboven is aangenomen voor een gedeeltelijke smelting. Er zou bijvoorbeeld een laag van slechts1.6 km dik , met 10% van 100 S/m pekel nodig zijn om de gemeten 10.000-S geleiding te verklaren.” Wenbo Wie e.a., “Detection of Widespread Fluids in the Tibetan Crust by Magnetotelluric Studies,” Science, Vol. 292, 27 April 2001, blz. 718.
Op basis van de hydroplaattheorie zijn 34 expliciete voorspellingen gemaakt. De eerste voorspelling, die in 1980 gepubliceerd is, zegt dat er grote hoeveelheden van poelen met zout water gevonden zullen worden onder grote bergketens. Bovenstaand onderzoek door Wie e.a. verklaart waarom er zout water op ongeveer 16 km onder het Tibetaans Plateau (het hoogste en grootste plateau van de wereld) is gevonden, dat omgeven wordt het meest massieve berggebied op aarde.
12
Een filosofische vraag, die ten dele besproken is in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk, loert op de achtergrond: “Was de vloed ‘geprogrammeerd’ vanaf het begin?” Naar mijn mening is het antwoord daarop “nee.”
De zonde heeft fysieke gevolgen (Genesis 3). Wat zouden die zijn wanneer alle bedoelingen van alle mensen (behalve Noach) voortdurend kwaad waren (Genesis 6:5, 7:1)? De zondige daden van mensen zouden allerlei fysieke veranderingen tot gevolg kunnen hebben waardoor of (a) de korst verzwakte of (b) de druk van het onderaardse water kon oplopen tot het niveau waarop een uitbarsting zou ontstaan.
Een tweede mogelijkheid is dat God zelf gewoon de aardkorst liet scheuren nadat de druk was opgelopen. Als God met zijn woord het heelal geschapen heeft, is het niet moeilijk voor te stellen dat door zijn gebod een microscopisch kleine scheur - het enige dat nodig was - op de juiste plaats ontstond.
Zou deze tweede mogelijkheid, het introduceren van een wonder in de fysieke wereld, in tegenspraak zijn met de wetenschap? De hydroplaattheorie gaat er niet bij voorbaat van uit dat er een wonder plaatsvond. Er wordt alleen maar verondersteld dat de druk in een schil van onderaards water toenam tot het moment dat er een scheur ontstond. Basis veronderstellingen, die vaak niet expliciet genoemd worden, zijn een onderdeel van iedere wet4enschappelijke theorie die een verklaring geeft voor dingen die in het verleden gebeurt zijn.
Mijn persoonlijke mening is dat het onderaardse water op een bovennatuurlijke manier geschapen is, evenals de rest van het heelal. In de daarop volgende eeuwen, nam de druk in het onderaardse water toe als gevolg van getijdenwerking. Later nam de druk verder toe of verzwakte de korst als gevolg van de zondige daden van de mens of een direct ingrijpen van God. Het uiteindelijke resultaat was dat de korst openbarstte. Het handelen van God of dat van mensen is inderdaad niet wetenschappelijk, maar ze brengen ons dat hetzelfde uitgangspunt als de zuiver wetenschappelijke hydroplaattheorie. Onafhankelijk van de weg die genomen wordt om tot dat punt te komen, bevindt alles wat daarna komt zich in het wetenschappelijk domein.
De rol van een wetenschappelijke schepping is, zoals ik het zie, tweeledig. Ten eerste, om zo goed mogelijk te verklaren wat we in het heelal zien met zo min mogelijk veronderstellingen en zonder een voortdurend beroep te doen op wonderen. Het was juist deze gewoonte om wonderen te veronderstellen bij het beantwoorden van wetenschappelijke vragen, waaraan zovele zich ergerden en wat leidde tot het enorme aandringen op het uniformiteitsleer. Ten tweede vermijd de wetenschappelijk schepping de bekrompen veronderstelling dat "de het fysieke heelal alles is wat er is en wat er ooit zal zijn”, een geloof dat materialisme en rationalisme genoemd wordt. Deze overtuigingen (uniformitarianisme, materialisme, en rationalisme) die gangbaar zijn op de meeste scholen en een groot gedeelte van de samenleving, leiden tot wetenschappelijke tegenstellingen. Een wetenschappelijke schepping, anderzijds, (a) verondersteld geen voortdurende wonderen, (b) komt beter overeen met het bewijd en de wetten van de natuurkunde, en (c) erkent het overduidelijke: er is een Schepper (Romeinen 1:20). [Zie “Hoe kan onderzoek naar de schepping wetenschappelijk zijn?”]