N T Wright: De Opstanding van de Zoon van God
Geplaatst: 11 okt 2009 20:06
N T Wright: The Resurrection of the Son of God
Ook wel: How Mr. Wright can be so utterly Wrong
Inleiding
Ik houd van uitdagingen. Toen iemand mij dan ook in een discussie voorstelde het boek van N. T. Wright over de opstanding van Jezus erbij te betrekken en ik las dat het bijna 800 bladzijden leesvoer omspant, was ik er meteen voor te vinden. Ik heb nooit iets van deze man gelezen, maar af en toe heb ik de naam Wright voorbij zien komen. Hij is een figuur die –net als Bart Ehrman-, graag via de media meedoet. Op YouTube is Tom Wright ongeveer 150 maal te beluisteren. Ik ben altijd op zoek naar een gedegen verdediging van het christelijk geloof, en tot nu toe heb ik het nog niet gevonden, maar 800 bladzijden belooft veel.
Ik ontving het bestelde boek per post. Terwijl ik de baksteen in mijn handen hield bekeek ik aandachtig de afbeelding op de kaft, waar het bovenste gedeelte van het middendeel van een drieluik van Titiaan te zien is:

Ik ben jarenlang een fundamentalistisch christen geweest die alles geloofde wat de orthodoxe leer mij maar voorschotelde, maar door nu intens te staren op deze afbeelding van de opgestane Jezus ervoer ik op een nieuwe manier een confrontatie met mijn oude geloof. Op dit moment was het mij ineens heel duidelijk dat het één ding is om filosofisch zeggen te geloven dat Jezus is opgestaan (relatief gemakkelijk), maar iets geheel anders het heel concreet uitgebeeld te zien en dan nog te moeten geloven (uiterst moeilijk).
Op dit schilderij zien we dus een ideaal mens, met het lichaam van Jan Železný (met in plaats van een speer een vlag van overwinning in z’n hand) en een kop van George Harrison in z’n jonge jaren toen hij nog My Sweet Lord zong, met slechts een paar flarden van een kleed nog om z’n lendenen. Om z’n penis zit net weinig genoeg stof om op te merken dat het er ééntje is die er mag zijn...
De figuur van Jezus deed me overigens meteen denken aan het symbool van de Franse Revolutie, de vrouw met de mooie borsten en de Franse vlag in de hand.

Terwijl ik naar de gespierde Jezus staar vraag ik me af hoe ik het ooit allemaal serieus heb kunnen nemen. Dus dit was mijn god? Ik geloofde dus echt dat hij in vlees en bloed weer opstond en na een tijdje naar boven (de hemel) zweefde met nog een laatste gebaar van zegening voor de apostelen die het allemaal verbouwereerd aankijken? Nee, dat kan ik toch niet echt heel letterlijk geloofd hebben? Jezus kan tenslotte niet lachen en was zich niet bewust een penis te hebben, zoveel is duidelijk uit de bijbel en het hele evangelische geloof. Hij moet toch in werkelijkheid enkel een symbool geweest zijn, net zoals de Franse vrouw die in mooie kleren en met perfecte borsten op het slagveld boven op lijken loopt, of eigenlijk er duidelijk overheen zweeft en er daarom niets van merkt. En te midden van wapengekletter, rook, pistolen en bajonetten, nog tijd heeft om achterom te kijken om een strijder voor de revolutie, met een herenhoed op z’n kop, wat aan te moedigen. Of is dat personage in de chaos juist net toevallig de vijand van vrijheid, gelijkheid en broederschap, iemand die het geweer op de mooie borsten richt maar straks, net op het nippertje, een kopje kleiner gemaakt door de man achter hem? De heldin staat, net als Jezus, ook wat onzinnig met een vlag te wapperen.
Ik heb nog eens geprobeerd, een paar dagen later toen ik bij half bewolkt weer buiten liep, of het nog een heel klein beetje lukt gelovig te zijn. Toen ik iemand tegenkwam die een praatje maakte, probeerde ik, toen hij zijn weg weer vervolgde, me voor te stellen dat “toen hij dit gezegd had”, hij plotseling “voor mijn ogen werd opgeheven”, steeds hoger en hoger, totdat hij “werd opgenomen in een wolk”. Terwijl ik in opperste verbazing maar blijf turen naar de wolk verbeeld ik me dat er opeens twee mannen naast me staan, gekleed in stralend witte engelenkleren, die me aanspreken “Wat sta jij toch te turen naar de hemel, jongen? Op dezelfde manier zal hij weer naar beneden terugkomen, geloof ons nu maar!” (Hand. 1:9) ... Nee, nee, het is eenvoudig onmogelijk voor een modern mens van boven de vijftig dit allemaal echt te geloven. Van dit tafereel is het absoluut onmogelijk om realiteit te maken.
Maar juist dit is de taak die Wright op zich genomen heeft! Er is tegenwoordig praktisch geen theoloog meer te bekennen die het paasverhaal opvat als een verzameling historische feiten (want net zoals in de schilderijen de vlaggen laten zien dat het om een symbool gaat, zijn er ook in de teksten van het paasverhaal duidelijke 'vlaggen'), maar deze Engelse Anglicaanse bisschop te Durham heeft zichzelf de levenstaak gegeven om overtuigingen van het orthodoxe geloof koste wat kost hoog te houden. En het leuke is dat het niet uitmaakt wat je schrijft. Het feit dat je er een boek van 800 bladzijden van kan maken, is al genoeg voor christenen om de moed erin te houden, net zoals een tentoonstelling van een graf of een geboorteplek van Jezus in het heilig land genoeg is om honderdduizenden jaarlijks het gevoel te geven dat het wel goed zit met hun geloof. Wrights boek was volgens de achterflap Boek van het Jaar 2003. Weliswaar uitgeroepen door de vereniging van theologische boekhandelaren, maar zoiets kun je er mooi met kleine lettertjes onder neerzetten.
Wright probeert de orthodoxie aan het langste eind te laten trekken via het schrijven van een massief boek, waarin op elke bladzijde verwezen wordt naar theologische kopstukken, in de meeste gevallen afkeurend. Zijn argumentering is exact hetzelfde als wat je in de zeventiger jaren bij een Josh McDowell tegenkwam, maar de manier waarop Wright het doet, geeft een air van prestige en geleerdheid.
Dat laatste zeg ik nu ik een paar dagen wijzer ben, want op het moment dat ik voor het eerst met die baksteen in mijn handen stond, moest ik toegeven dat de zwaarte ervan indrukwekkend was en de hoeveelheid eruditie die er uit sprak ontzag inboezemde.
Hoe groot is mijn teleurstelling nu na een aantal weken zwoegen, ploeteren en bladeren! Ik kan me niet direct een leeservaring herinneren die zoveel stekels bij me opzette tijdens het lezen. Bij Josh McDowell of George Eldon Ladd had je alle argumenten tenslotte nog keurig, beknopt en helder op een rijtje, maar hier is een oeverloze oceaan van woorden aanwezig. Je zit maar tot in het oneindige in je roeibootje en probeert wanhopig maar wat feiten met je sleepnetje uit die eindeloze zee van woorden te vissen. Af en toe kijk je naar de buit en merk je warempel een paar harinkjes van enkele centimeters op.
Wright heeft exact 317 bladzijden nodig om op het punt te komen dat hij het eerste (alleroudste) verslag van de opstanding van Jezus (Paulus in 1 Korinte 15) kan behandelen! En het duurt exact 616 bladzijden voordat de apologeet eindelijk toekomt aan de bespreking van de opstandingsverhalen in de evangeliën! Dit gedeelte eindigt al op bladzijde 682, oftewel het hout dat gesneden wordt in het boek van 738 bladzijden tekst is exact 66 bladzijden, 11% van het boek. De reden voor deze naar mijn mening practical joke is duidelijk. Het gaat om intimidatie. Wright doet zelfs zijn best om het uit te leggen (ik ben me niet bewust van een Nederlandse vertaling van het boek; ik beschik over de Engelse uitgave en verwijs daarnaar, maar vertaal voor het gemak van de lezer van dit artikel alle citaten in het Nederlands): ”Het debat wordt ’bedevilled’ (verhaspeld) door oversimplificatie” (pag. 4). Alsof in een gesprek tussen theologen die over het onderwerp hebben gepubliceerd hiervan sprake kán zijn! Maar een uitstekende werkwijze natuurlijk indien je oogmerk is een vals argument te creëren: ‘Inderdaad, de evangeliën in de bijbel besteden aan de opstanding van Jezus maar een halve, één of ten hoogste twee bladzijden, maar je kunt er pas over meepraten wanneer je eerst 616 bladzijden rijstebrij opeet’. Als voorbeeld geeft Wright dat je het niet over 1 Kor. 15 kan hebben zonder niet ook uitgebreid eerst Romeinen 8 en 2 Kor. 5 te behandelen. Hoe komisch, want de tweede Korintebrief was nog niet eens geschreven en de Korintiërs hebben überhaupt nooit in hun leven de brief aan de Romeinen kunnen lezen. Dus zelfs de oorspronkelijke lezers zouden Wrights advies niet kunnen opvolgen! Wat later geeft Wright ellenlange uiteenzettingen van bijvoorbeeld de brief aan de Galaten, waarbij hij zelfs toegeeft dat het niets met de opstanding te maken heeft, maar het toch meent te moeten behandelen omdat de opstanding van Jezus 'de achterliggende gedachte van Paulus is'. En dit is nog niet alles: wanneer je eindelijk op een zaak stuit die wél van belang is, dan komt, bij een belangrijk aspect ervan dat je opgehelderd wil hebben, bijna als gewoonte van de schrijver het commentaar ”maar daarover zullen we het later nog hebben”. Het is moeilijk om een lezer meer in de weg te zitten dan op de manier van Wright te schrijven. Hij is een dominee op de kansel die de kunst verstaat vele bladzijden te preken over een zaak waarvan je je afvraagt wat die er in vredesnaam toe doet, maar zodra er een echt probleem is dit in één of twee zinnen wegwuift. Met de meest simpele anekdotes kan hij een zaak illustreren of uitleggen die voor iedere lezer een vanzelfsprekendheid is. Hier een veelzeggend voorbeeld van de tergend langdradige betoogtrant van Wright op bladzijde 8 en 9:
”In de tweede plaats, hoe dachten en spraken de mensen in Jezus’ tijd, zowel de heidenen als de Joden, over de doden en hun toekomstige lot? In het bijzonder: indien het überhaupt enige betekenis had, wát betekende het woord ’opstanding’ (anastasis en verwante woorden en het werkwoord egeiro en verwante woorden in het Grieks en qum en verwante woorden in het Hebreeuws) in dat spectrum van geloof? Hoofdstuk 2 en 3 houden zich bezig met deze vraag, en verhelderen in het bijzonder –een essentiële zaak, zoals we zullen zien-, wat de vroege christenen bedoelden en verondersteld werden te bedoelen, wanneer ze spraken en schreven over Jezus’ opstanding. Zoals George Caird eens uiteenzette, is het van nut, wanneer iemand in het Engels zegt ”I’m mad about my flat”, te weten of de spreker uit Amerika komt (in dat geval is hij boos) of Brits is (in dat geval is hij juist heel enthousiast). En wanneer de vroege christenen uitspraken dat ’de Messias uit de doden opstond op de derde dag’, hoe werd wat ze nu eigenlijk zeiden opgevangen? Zoiets mag overduidelijk zijn voor bepaalde lezers, maar dat was het helemaal niet volgens de evangelieschrijvers die Jezus dergelijke dingen lieten zeggen tegen zijn volgelingen, en een blik op de moderne theologische literatuur laat zien dat het voor velen nog steeds niet duidelijk is. Naast deze kwestie van betekenis (wat had deze terminologie voor betekenis op het moment dat ze gebezigd werd?) moeten we de kwestie van waarvan het afgeleid is in ogenschouw nemen. In hoeverre is de christelijke vorming van ideeën en taal aangaande Pasen debet aan de wijdere context, zowel Joods als niet-Joods.”
Wright zelf schijnt er geen erg in te hebben dat zijn boek zonder meer tot de helft ingekort zou kunnen worden zonder ook maar één feit van wat hij wil zeggen verloren te laten gaan, maar legt de omvang van zijn boek als volgt uit: ”Een van de redenen waarom het boek langer is dan ik verwachtte is omdat ik vastbesloten was alle bewijsmateriaal in ogenschouw te nemen” (8). Alsof theologen die zindelijke boeken van een paar honderd bladzijden over het onderwerp konden schrijven (d.w.z. alle anderen die er ooit over geschreven hebben) niet alles wat van belang was in ogenschouw hadden genomen!
Maar het argument from thickness of the book zal best slagen. Ik zie in gedachten al hoe jonge theologiestudentjes overal op de wereld in bijbelgetrouwe bijbelscholen deze pil in de handen gedrukt krijgen. De bodem van hun tas valt er bijna uit wanneer ze het naar huis meesjouwen en na vijftien bladzijden ervan aan tafel gelezen te hebben –want wie kan zoiets in z’n schoot of handen houden, en wie kan er redelijkerwijs meer bladzijden van doornemen, - daarvoor moet je zoals ik een uitdaging hebben aangenomen en het lezen ervan per ongeluk beloofd hebben-, doen ze het boek dicht en denken ze dat hun geloof heel, heel redelijk is!
Ook wel: How Mr. Wright can be so utterly Wrong
Inleiding
Ik houd van uitdagingen. Toen iemand mij dan ook in een discussie voorstelde het boek van N. T. Wright over de opstanding van Jezus erbij te betrekken en ik las dat het bijna 800 bladzijden leesvoer omspant, was ik er meteen voor te vinden. Ik heb nooit iets van deze man gelezen, maar af en toe heb ik de naam Wright voorbij zien komen. Hij is een figuur die –net als Bart Ehrman-, graag via de media meedoet. Op YouTube is Tom Wright ongeveer 150 maal te beluisteren. Ik ben altijd op zoek naar een gedegen verdediging van het christelijk geloof, en tot nu toe heb ik het nog niet gevonden, maar 800 bladzijden belooft veel.
Ik ontving het bestelde boek per post. Terwijl ik de baksteen in mijn handen hield bekeek ik aandachtig de afbeelding op de kaft, waar het bovenste gedeelte van het middendeel van een drieluik van Titiaan te zien is:

Ik ben jarenlang een fundamentalistisch christen geweest die alles geloofde wat de orthodoxe leer mij maar voorschotelde, maar door nu intens te staren op deze afbeelding van de opgestane Jezus ervoer ik op een nieuwe manier een confrontatie met mijn oude geloof. Op dit moment was het mij ineens heel duidelijk dat het één ding is om filosofisch zeggen te geloven dat Jezus is opgestaan (relatief gemakkelijk), maar iets geheel anders het heel concreet uitgebeeld te zien en dan nog te moeten geloven (uiterst moeilijk).
Op dit schilderij zien we dus een ideaal mens, met het lichaam van Jan Železný (met in plaats van een speer een vlag van overwinning in z’n hand) en een kop van George Harrison in z’n jonge jaren toen hij nog My Sweet Lord zong, met slechts een paar flarden van een kleed nog om z’n lendenen. Om z’n penis zit net weinig genoeg stof om op te merken dat het er ééntje is die er mag zijn...
De figuur van Jezus deed me overigens meteen denken aan het symbool van de Franse Revolutie, de vrouw met de mooie borsten en de Franse vlag in de hand.

Terwijl ik naar de gespierde Jezus staar vraag ik me af hoe ik het ooit allemaal serieus heb kunnen nemen. Dus dit was mijn god? Ik geloofde dus echt dat hij in vlees en bloed weer opstond en na een tijdje naar boven (de hemel) zweefde met nog een laatste gebaar van zegening voor de apostelen die het allemaal verbouwereerd aankijken? Nee, dat kan ik toch niet echt heel letterlijk geloofd hebben? Jezus kan tenslotte niet lachen en was zich niet bewust een penis te hebben, zoveel is duidelijk uit de bijbel en het hele evangelische geloof. Hij moet toch in werkelijkheid enkel een symbool geweest zijn, net zoals de Franse vrouw die in mooie kleren en met perfecte borsten op het slagveld boven op lijken loopt, of eigenlijk er duidelijk overheen zweeft en er daarom niets van merkt. En te midden van wapengekletter, rook, pistolen en bajonetten, nog tijd heeft om achterom te kijken om een strijder voor de revolutie, met een herenhoed op z’n kop, wat aan te moedigen. Of is dat personage in de chaos juist net toevallig de vijand van vrijheid, gelijkheid en broederschap, iemand die het geweer op de mooie borsten richt maar straks, net op het nippertje, een kopje kleiner gemaakt door de man achter hem? De heldin staat, net als Jezus, ook wat onzinnig met een vlag te wapperen.
Ik heb nog eens geprobeerd, een paar dagen later toen ik bij half bewolkt weer buiten liep, of het nog een heel klein beetje lukt gelovig te zijn. Toen ik iemand tegenkwam die een praatje maakte, probeerde ik, toen hij zijn weg weer vervolgde, me voor te stellen dat “toen hij dit gezegd had”, hij plotseling “voor mijn ogen werd opgeheven”, steeds hoger en hoger, totdat hij “werd opgenomen in een wolk”. Terwijl ik in opperste verbazing maar blijf turen naar de wolk verbeeld ik me dat er opeens twee mannen naast me staan, gekleed in stralend witte engelenkleren, die me aanspreken “Wat sta jij toch te turen naar de hemel, jongen? Op dezelfde manier zal hij weer naar beneden terugkomen, geloof ons nu maar!” (Hand. 1:9) ... Nee, nee, het is eenvoudig onmogelijk voor een modern mens van boven de vijftig dit allemaal echt te geloven. Van dit tafereel is het absoluut onmogelijk om realiteit te maken.
Maar juist dit is de taak die Wright op zich genomen heeft! Er is tegenwoordig praktisch geen theoloog meer te bekennen die het paasverhaal opvat als een verzameling historische feiten (want net zoals in de schilderijen de vlaggen laten zien dat het om een symbool gaat, zijn er ook in de teksten van het paasverhaal duidelijke 'vlaggen'), maar deze Engelse Anglicaanse bisschop te Durham heeft zichzelf de levenstaak gegeven om overtuigingen van het orthodoxe geloof koste wat kost hoog te houden. En het leuke is dat het niet uitmaakt wat je schrijft. Het feit dat je er een boek van 800 bladzijden van kan maken, is al genoeg voor christenen om de moed erin te houden, net zoals een tentoonstelling van een graf of een geboorteplek van Jezus in het heilig land genoeg is om honderdduizenden jaarlijks het gevoel te geven dat het wel goed zit met hun geloof. Wrights boek was volgens de achterflap Boek van het Jaar 2003. Weliswaar uitgeroepen door de vereniging van theologische boekhandelaren, maar zoiets kun je er mooi met kleine lettertjes onder neerzetten.
Wright probeert de orthodoxie aan het langste eind te laten trekken via het schrijven van een massief boek, waarin op elke bladzijde verwezen wordt naar theologische kopstukken, in de meeste gevallen afkeurend. Zijn argumentering is exact hetzelfde als wat je in de zeventiger jaren bij een Josh McDowell tegenkwam, maar de manier waarop Wright het doet, geeft een air van prestige en geleerdheid.
Dat laatste zeg ik nu ik een paar dagen wijzer ben, want op het moment dat ik voor het eerst met die baksteen in mijn handen stond, moest ik toegeven dat de zwaarte ervan indrukwekkend was en de hoeveelheid eruditie die er uit sprak ontzag inboezemde.
Hoe groot is mijn teleurstelling nu na een aantal weken zwoegen, ploeteren en bladeren! Ik kan me niet direct een leeservaring herinneren die zoveel stekels bij me opzette tijdens het lezen. Bij Josh McDowell of George Eldon Ladd had je alle argumenten tenslotte nog keurig, beknopt en helder op een rijtje, maar hier is een oeverloze oceaan van woorden aanwezig. Je zit maar tot in het oneindige in je roeibootje en probeert wanhopig maar wat feiten met je sleepnetje uit die eindeloze zee van woorden te vissen. Af en toe kijk je naar de buit en merk je warempel een paar harinkjes van enkele centimeters op.
Wright heeft exact 317 bladzijden nodig om op het punt te komen dat hij het eerste (alleroudste) verslag van de opstanding van Jezus (Paulus in 1 Korinte 15) kan behandelen! En het duurt exact 616 bladzijden voordat de apologeet eindelijk toekomt aan de bespreking van de opstandingsverhalen in de evangeliën! Dit gedeelte eindigt al op bladzijde 682, oftewel het hout dat gesneden wordt in het boek van 738 bladzijden tekst is exact 66 bladzijden, 11% van het boek. De reden voor deze naar mijn mening practical joke is duidelijk. Het gaat om intimidatie. Wright doet zelfs zijn best om het uit te leggen (ik ben me niet bewust van een Nederlandse vertaling van het boek; ik beschik over de Engelse uitgave en verwijs daarnaar, maar vertaal voor het gemak van de lezer van dit artikel alle citaten in het Nederlands): ”Het debat wordt ’bedevilled’ (verhaspeld) door oversimplificatie” (pag. 4). Alsof in een gesprek tussen theologen die over het onderwerp hebben gepubliceerd hiervan sprake kán zijn! Maar een uitstekende werkwijze natuurlijk indien je oogmerk is een vals argument te creëren: ‘Inderdaad, de evangeliën in de bijbel besteden aan de opstanding van Jezus maar een halve, één of ten hoogste twee bladzijden, maar je kunt er pas over meepraten wanneer je eerst 616 bladzijden rijstebrij opeet’. Als voorbeeld geeft Wright dat je het niet over 1 Kor. 15 kan hebben zonder niet ook uitgebreid eerst Romeinen 8 en 2 Kor. 5 te behandelen. Hoe komisch, want de tweede Korintebrief was nog niet eens geschreven en de Korintiërs hebben überhaupt nooit in hun leven de brief aan de Romeinen kunnen lezen. Dus zelfs de oorspronkelijke lezers zouden Wrights advies niet kunnen opvolgen! Wat later geeft Wright ellenlange uiteenzettingen van bijvoorbeeld de brief aan de Galaten, waarbij hij zelfs toegeeft dat het niets met de opstanding te maken heeft, maar het toch meent te moeten behandelen omdat de opstanding van Jezus 'de achterliggende gedachte van Paulus is'. En dit is nog niet alles: wanneer je eindelijk op een zaak stuit die wél van belang is, dan komt, bij een belangrijk aspect ervan dat je opgehelderd wil hebben, bijna als gewoonte van de schrijver het commentaar ”maar daarover zullen we het later nog hebben”. Het is moeilijk om een lezer meer in de weg te zitten dan op de manier van Wright te schrijven. Hij is een dominee op de kansel die de kunst verstaat vele bladzijden te preken over een zaak waarvan je je afvraagt wat die er in vredesnaam toe doet, maar zodra er een echt probleem is dit in één of twee zinnen wegwuift. Met de meest simpele anekdotes kan hij een zaak illustreren of uitleggen die voor iedere lezer een vanzelfsprekendheid is. Hier een veelzeggend voorbeeld van de tergend langdradige betoogtrant van Wright op bladzijde 8 en 9:
”In de tweede plaats, hoe dachten en spraken de mensen in Jezus’ tijd, zowel de heidenen als de Joden, over de doden en hun toekomstige lot? In het bijzonder: indien het überhaupt enige betekenis had, wát betekende het woord ’opstanding’ (anastasis en verwante woorden en het werkwoord egeiro en verwante woorden in het Grieks en qum en verwante woorden in het Hebreeuws) in dat spectrum van geloof? Hoofdstuk 2 en 3 houden zich bezig met deze vraag, en verhelderen in het bijzonder –een essentiële zaak, zoals we zullen zien-, wat de vroege christenen bedoelden en verondersteld werden te bedoelen, wanneer ze spraken en schreven over Jezus’ opstanding. Zoals George Caird eens uiteenzette, is het van nut, wanneer iemand in het Engels zegt ”I’m mad about my flat”, te weten of de spreker uit Amerika komt (in dat geval is hij boos) of Brits is (in dat geval is hij juist heel enthousiast). En wanneer de vroege christenen uitspraken dat ’de Messias uit de doden opstond op de derde dag’, hoe werd wat ze nu eigenlijk zeiden opgevangen? Zoiets mag overduidelijk zijn voor bepaalde lezers, maar dat was het helemaal niet volgens de evangelieschrijvers die Jezus dergelijke dingen lieten zeggen tegen zijn volgelingen, en een blik op de moderne theologische literatuur laat zien dat het voor velen nog steeds niet duidelijk is. Naast deze kwestie van betekenis (wat had deze terminologie voor betekenis op het moment dat ze gebezigd werd?) moeten we de kwestie van waarvan het afgeleid is in ogenschouw nemen. In hoeverre is de christelijke vorming van ideeën en taal aangaande Pasen debet aan de wijdere context, zowel Joods als niet-Joods.”
Wright zelf schijnt er geen erg in te hebben dat zijn boek zonder meer tot de helft ingekort zou kunnen worden zonder ook maar één feit van wat hij wil zeggen verloren te laten gaan, maar legt de omvang van zijn boek als volgt uit: ”Een van de redenen waarom het boek langer is dan ik verwachtte is omdat ik vastbesloten was alle bewijsmateriaal in ogenschouw te nemen” (8). Alsof theologen die zindelijke boeken van een paar honderd bladzijden over het onderwerp konden schrijven (d.w.z. alle anderen die er ooit over geschreven hebben) niet alles wat van belang was in ogenschouw hadden genomen!
Maar het argument from thickness of the book zal best slagen. Ik zie in gedachten al hoe jonge theologiestudentjes overal op de wereld in bijbelgetrouwe bijbelscholen deze pil in de handen gedrukt krijgen. De bodem van hun tas valt er bijna uit wanneer ze het naar huis meesjouwen en na vijftien bladzijden ervan aan tafel gelezen te hebben –want wie kan zoiets in z’n schoot of handen houden, en wie kan er redelijkerwijs meer bladzijden van doornemen, - daarvoor moet je zoals ik een uitdaging hebben aangenomen en het lezen ervan per ongeluk beloofd hebben-, doen ze het boek dicht en denken ze dat hun geloof heel, heel redelijk is!
