Op één kussen

Vertel hier iets over jezelf,..wie je bent en wat je bezig houdt.

Moderator: Moderators

Plaats reactie
Gebruikersavatar
Gerard
Bevlogen
Berichten: 1883
Lid geworden op: 17 nov 2004 16:35
Locatie: Deventer

Op één kussen

Bericht door Gerard »

Vandaag in NRC weer een pagina vol over atheïsme;
Titel ;" OP ÉÉN KUSSEN"
Ruim een eeuw nadat Nietzsche God dood verklaarde, lijkt nu het atheïsme aan zijn laatste strijd te zijn begonnen, schrijft de engelse theoloog Alister McGrath in een pamfletisctisch boek. Op weg naar een ontspannen verhouding tussen rede en religie.
Enkele citaten:
- Hoe groot is het conflict tussen religie en wetenschap nu eigenlijk?
- De hoogtijdagen van het atheïsme zijn voorbij ,zegt McGrath.
- Godsdienst is net zo min wetenschap als poëzie dat is.

Klinkt allemaal interessant !

Door de, door mij aangegeven omstandigheden, ben ik er nog niet toegekomen het hele pagina lange artikel te lezen, maar het maakt toch heel nieuwsgierig.
Morgen weer een drukke dag, mijn vrouw komt uit het ziekenhuis, maar misschien kan ik het zondag lezen en jullie eraan laten ruiken.
Ik weet nog niet of het lekker ruikt of stinkt, maar het zal zeker enig karakter hebben.
"Er zijn mensen die men overtuigt met verheven gebaren, maar die men wantrouwig maakt met argumenten."
Friedrich Nietzsche
Gebruikersavatar
Gerard
Bevlogen
Berichten: 1883
Lid geworden op: 17 nov 2004 16:35
Locatie: Deventer

Bericht door Gerard »

Tis héél lang geleden.
Liep er toevallig tegen aan en belofte maakt schuld.
Ik heb zelf nog niet gelezen :oops:
Ga ik nu in geprinte versie maar eens doen onder het genot van een goeie Islay Malt.
Voor de liever digitaal lezers hierbij de inlossing van mijn belofte.
Op één kussen

Ger Groot

Hoe groot is het conflict tussen religie en wetenschap nu eigenlijk?

Ruim een eeuw nadat Nietzsche God doodverklaarde, lijkt nu het atheisme aan zijn laatste strijd te zijn begonnen, schrijft de Engelse theoloog Alister McGrath in een pamflettistisch boek. Op weg naar een ontspannen verhouding tussen rede en religie.

Johannes Calvijn had weinig op met de vaststelling van Copernicus dat de aarde om de zon draait in plaats van andersom. De psalmist had im-

mers geschreven: `Vast staat de wereld, zij wankelt niet'? En wie, zo schreef Calvijn, zou het gezag van Copernicus willen plaatsen boven dat van de Heilige Schrift?

Bonter nog maakte de anglicaanse bisschop Samuel Wilberforce het in de negentiende eeuw, in een discussie met Thomas Huxley over de evolutietheorie van Darwin. Na een hooghartig betoog tegen deze biologische nieuwlichterij dacht hij zijn tegenstander de genadeslag te geven met de vileine vraag `of het via zijn grootvader of zijn grootmoeder was dat hij van de aap afstamde?' Huxley pareerde meesterlijk. Had hij de keuze, zo antwoordde hij, `tussen een miserabele aap als grootvader of een getalenteerd iemand die met gaven slechts een ernstige wetenschappelijke discussie belachelijk tracht te maken', dan zou hij onverwijld de voorkeur geven aan de aap.

Beide episoden zijn standaardvoorbeelden van de benepenheid waarmee het geloof de eeuwen door de wetenschap de voet heeft willen dwarszetten. Men vindt ze in filosofie- en wetenschapsgeschiedenissen regelmatig terug als bewijs voor de fanatieke bigotterie van het ene en de kalme rationaliteit van het andere kamp. Beide verhalen benadrukken niet alleen de redelijke, maar ook de morele superioriteit van de wetenschap tegenover de godsdienst. Daarnaast hebben ze nog een opvallend kenmerk: de anekdotes zijn allebei volkomen uit de lucht gegrepen.

De Engelse theoloog Alister McGrath citeert deze twee urban myths in zijn onlangs verschenen boek The Twilight of Atheism als voorbeelden van de wijze waarop sinds het midden van de achttiende eeuw het godsgeloof door het atheisme is bestreden. Daarbij heeft dat atheisme zich onveranderlijk opgeworpen als een bevrijdende kracht die de mensheid zou verlossen uit de kluisters van onwetendheid, onderdrukking en vervreemding. De rede was zijn voornaamste wapen, de wetenschap zijn natuurlijke bondgenoot en het oogmerk zo verheven dat het de middelen grootmoedig excuseerde, ook al stonden die soms haaks op het elan van intellectuele zuiverheid waarop het zich beriep.

De hoogtijdagen van het atheisme zijn echter voorbij, zo betoogt McGrath in dit vlot lezende boek dat overigens regelmatig in herhalingen vervalt. In tegenstelling tot wat de bestrijders van de godsdienst sinds de negentiende eeuw verwachtten, wil het aantal mensen dat zichzelf als gelovig beschouwt maar niet dalen. Het stijgt inmiddels zelfs weer, zowel in de ontwikkelde landen als in de derde wereld, waar het atheisme eigenlijk nooit vaste voet aan de grond heeft gekregen. Intellectueel heeft dat laatste zijn glans intussen danig verloren. Het kan nauwelijks nog aanspraak maken op de vanzelfsprekende instemming van ieder weldenkend mens, aldus McGrath.

Als hij gelijk heeft, dan was daar in Nederland de afgelopen weken weinig van te merken. Op de suggestie van onderwijsminister Maria van der Hoeven dat wetenschap en godsdienst met elkaar in gesprek zouden moeten komen over de merites van de evolutietheorie waaraan misschien nog iets te sleutelen viel, volgde een vloedgolf van hoon waarin alle clichés van het `middeleeuwse' wereldbeeld als afschrikwekkend voorbeeld uit de hoge hoed werden getoverd.

Nu blonk de opmerking van Van der Hoeven niet uit in handigheid. In één vloeiende beweging werden twee heel verschillende zaken op de agenda gezet die beter gescheiden kunnen blijven. Aan de ene kant was er de wetenschappelijke discussie over de vraag of de evolutietheorie in haar huidige gestalte volstaat om de ontwikkeling van het leven te verklaren; aan de andere kant de rol die de godsdienst daarin te spelen had.

Wat het eerste betreft heeft Van der Hoeven haar twijfels, op influistering van de Delftse nanotechnoloog Cees Dekker, die er moeite mee heeft te geloven dat de eindeloze complexiteit van de levende materie door een geleidelijk proces van elementair toeval tot stand kan zijn gekomen. Zit de materie misschien zo in elkaar dat de speelruimte van dit toeval vanzelf wordt ingeperkt, zodat het achteraf gezien lijkt alsof deze `doelbewust' in de richting is gestuwd waarin het leven zich daadwerkelijk heeft ontwikkeld, vraagt Dekker zich af.

Dat is een wetenschappelijk honorabele vraag, al is ze misschien nog niet zo geformuleerd dat ze ook wetenschappelijk toetsbaar is. De verdedigers van de klassieke evolutietheorie hadden daarvan niet hoeven schrikken. Tenslotte is die theorie als geheel evenmin toetsbaar of falsificeerbaar. Dat euvel heeft het gemeen met de geschiedwetenschap, die als beschrijving van een eenmalig proces nooit als geheel reproduceerbaar is. Met kleine onderdelen daarvan lukt dat wel - bij de mensengeschiedenis spreken we dan van `sociale wetenschappen' - maar de evolutietheorie als alomvattende verklaring blijft een - overigens zeer succesvolle - hypothese. Shockerend is ook dat niet. Volgens Karl Popper, nog altijd de meest invloedrijke wetenschapsfilosoof, hebben alle natuurwetten die status, al maakt dat nog niet alle beweringen even waar of onwaar.

Van der Hoevens tweede vraag zette de discussie echter op scherp. Stel dat de willekeurigheid waarmee de materie zich ontwikkelt beperkt is, tekent zich daarin dan niet een soort `ontwerp' af dat vanzelf de vraag doet opkomen naar de ontwerper die daar achter zit? En zouden wetenschap en religie elkaar op dat punt niet kunnen aanvullen? Met die suggestie sloot zij aan bij de uit de Verenigde Staten overgewaaide theorie van het Intelligent design. Zit er, met andere woorden, in zo'n bijgestelde evolutietheorie niet een verkapt godsbewijs verborgen?

Anders dan Cees Dekker, die wel als gelovige maar niet als wetenschapper die laatste stap wil zetten, leek Van der Hoeven die twee wat al te gemakkelijk in elkaars verlengde te zien. Beter nam zij zich de woorden ter harte van de onlangs overleden evolutiebioloog Stephen Jay Gould die door McGrath wordt geciteerd: `Om het nog eens uit naam van mijn collega's voor de zoveelmiljoenste keer te zeggen: de wetenschap kan (met haar legitieme methoden) over de kwestie van Gods mogelijke oppertoezicht over de natuur geen oordeel vellen. We kunnen dat noch bevestigen noch ontkennen; we kunnen ons er als wetenschappers eenvoudigweg niet over uitlaten.'

Dat betekent niet dat het gesprek tussen wetenschap en geloof dat Van der Hoeven op gang wil brengen, zinloos is. Het is alleen een tamelijk eenzijdig gesprek. Met het geloof in een Opperwezen heeft de wetenschap niets te maken. Maar de religie, die het universum ziet als de schitterende schepping van God, heeft alle reden om dit werkstuk in zijn eindeloze complexiteit te bewonderen als diens glorie. Wetenschappelijk inzicht zal het ontzag daarvoor alleen maar versterken, in plaats van daaraan afbreuk te doen. De gelovige, zo had de minister moeten zeggen, zou zich grondig moeten verdiepen in de kennis van de natuur, die (van zijn kant gezien) niet zijn vijand maar zijn bondgenoot is.

Is dat andersom ook zo? McGrath laat zien dat Goulds intellectuele distantie tegenover theologische vragen de afgelopen twee eeuwen door lang niet alle wetenschappers is gedeeld. Integendeel, ook zij plaatsten geloof en weten op hetzelfde vlak, maar dan met een vijandigheid waaraan christenen in moderne tijden maar zelden hebben kunnen tippen. De darwinistische controverse is daarvan een goed voorbeeld. Opvallend is immers vooral hoe gemakkelijk de kerken (na een aanvankelijke schrik waarin ze bepaald niet alleen stonden en met uitzondering van een aantal Amerikaanse denominaties) de evolutietheorie hebben geaccepteerd. Bisschop Wilberforce was niet de botte pilaarbijter die de geschiedenis van hem gemaakt heeft, in werkelijkheid was hij uitstekend op de hoogte van Darwins The Origin of Species. Zijn uitgebreide recensie van het boek was volgens de bioloog zelf `uncommonly clever'. In latere boeken trachtte Darwin de zwakheden te corrigeren waarop Wilberforce hem had gewezen.

Vreselijk moeilijk was het dan ook niet voor het christendom om het darwinisme in zijn wereldbeeld te integreren. Aan de ene kant leerde de bijbelkritiek al vanaf het begin van de negentiende eeuw dat de bijbelverhalen geen historische kronieken maar geloofsdocumenten zijn, die het vertrouwen tot uitdrukking brengen dat mensen geborgen zijn in Gods hand in plaats van reddeloos verloren in een onverschillig universum. Ook van het scheppingsverhaal is dat de moraal. Het brengt als verhaal het besef tot uitdrukking dat de wereld fundamenteel rust in Hem. Wat de gelovige zich bij `hem' ook mag voorstellen: de historie is die vorm waarin een nu ervaren overtuiging wordt uitgedrukt.

Anderzijds paste ook de (wél historische) evolutiegeschiedenis moeiteloos in dat geloofsbesef. Hoe de wereld ook tot stand is gekomen, de gelovige ervaart daarin een geborgenheid waarop hij meent te mogen vertrouwen. Dat geloof omsluit de wereld en doortrekt het. Daar doet geen evolutie iets aan af, tot grote irritatie van de atheist die mompelt dat gelovigen altijd wel een gaatje weten te vinden om aan de onontkoombare waarheid te ontsnappen. De gelovige, van zijn kant, heeft daar weinig boodschap aan en haalt onverstoord de schouders op.

Hetzelfde kan de wetenschap doen ten aanzien van de religie, maar juist dat heeft zij, aldus McGrath, de afgelopen eeuwen niet gedaan. Vooral het darwinisme werd als zwaar geschut ingezet tegen een godsdienstigheid waarvan de mensheid terwille van haar eigen heil en gezondheid moest worden bevrijd. Wanneer Gould in zijn wetenschappelijke terughoudendheid zegt te spreken uit naam van `al mijn collega's', dan kan hij dat in ieder geval niet doen uit die van Richard Dawkins, die in zijn boek De blinde horlogemaker opnieuw een frontale aanval op de religieuze scheppingsgedachte ondernam.

Dat is verspilde moeite in de nadagen van een atheistisch offensief dat ruim twee eeuwen heeft geduurd en waarin de religie hardnekkig geweigerd heeft te verdwijnen, aldus McGrath. Waarom? In ieder geval niet vanwege de gelukkige wijze waarop haar instituties het menselijk bestaan en de samenleving altijd hebben bestierd. Integendeel: de corruptie van de kerk en een op haar steunende politieke orde riepen in het Frankrijk van de achttiende eeuw bijna vanzelf de roep om bevrijding op - niet alleen uit de beklemmende maatschappelijke vormen maar van de weeromstuit ook van de godsidee waarop deze zich beriep.

De menselijke rede en autonomie beloofde een betere wereld, die slechts kon bestaan dankzij de uitroeiing van iedere religieuze notie. Dat was het programma van het Verlichtingsatheisme in Frankrijk en Duitsland - maar niet in de Verenigde Staten. Daar steunde het onafhankelijkheidsverlangen immers juist op het religieuze besef van een puritanisme dat omwille van zijn geloof Engeland had moeten ontvluchten. Terwijl vanaf dat moment de Amerikaanse en Europese religieuze geschiedenis elk hun eigen weg gingen, kreeg het atheisme vooral in Duitsland steeds meer wetenschappelijke backing. Feuerbach, Marx en Freud waren volgens McGrath de sleutelfiguren in deze ontwikkeling.

Terecht merkt McGrath op dat hun theorieen niet zozeer het atheistische wereldbeeld bewezen als wel veronderstelden. Wat er in het begin stilzwijgend inging, kwam er aan het einde dan ook moeiteloos weer uit. Het enige wat hun theorieen aantoonden was dat het atheisme een coherent wereldbeeld mogelijk maakte, mits men de uitgangspunten ervan deelde.

Ongelijk heeft McGrath daarmee niet, maar bevredigend is de gedachte dat theisme en atheisme hun uitgangsideeen allebei evenzeer moeten verantwoorden nog niet. In het eerste geval wordt er immers iets (God) verondersteld, en in het tweede geval niets. Logisch en filosofisch liggen die twee niet op hetzelfde niveau, en ook hier geldt de wet van Ockhams scheermes: snijd alles weg wat voor de verklaring van een verschijnsel niet strikt noodzakelijk is. Ofwel: een theorie die het met minder vooronderstellingen kan doen, is beter dan die welke er meer nodig heeft.

Die zwakheid in zijn boek is kenmerkend voor de teleurstellende inhoud ervan, zodra McGrath ophoudt het atheisme af te serveren en over de godsdienst zelf komt te spreken. Wat heeft deze te bieden dat hem zo onmisbaar maakt? Halverwege zijn boek last McGrath een autobiografisch hoofdstuk in over zijn eigen bekering van militant-atheistische chemiestudent tot de gelovige theoloog die hij nu is. En dan laat de scherpte en spitsheid die zijn polemiek met het atheisme kenmerkt het plotseling afweten. Wanneer het over zijn eigen religieuze ervaring gaat, komt McGrath niet verder dan wat bleke platitudes.

Wat moeten we dus met een godsdienst die wetenschappelijk gezien ten offer moet vallen aan Ockhams mes? Het antwoord ligt - lijkt me - in de vraag zelf. De eis van eenvoud is een wetenschappelijk criterium, maar godsdienst is net zo min een wetenschap als poezie dat is. Vanuit het standpunt van de Scientific American is iedere versregel even overbodig en onzinnig - maar dat standpunt valt niet samen met het leven zelf. Poezie spreekt anders over de werkelijkheid dan de wetenschap, en om haar te verstaan is een zekere aanleg en vorming nodig. Zonder haar is zeer goed te leven en men wordt daar bepaald geen slechter mens van, maar de poezieliefhebber zal vinden dat men iets mist.

Dat maakt de religie nog niet tot poezie. Zij heeft haar eigen vocabulaire, logica en misschien nog wel het belangrijkste: haar eigen uitingsvormen - die niet geraakt worden door Ockhams wetenschappelijke zuinigheidsbeginsel. McGrath ziet in haar overdadigheid zelfs de voorwaarde voor haar bestaan. Het protestantisme dat het geloofsleven beroofde van ieder beeld en elke zintuiglijkheid wilde opheffen in het Woord heeft daarmee het atheisme in belangrijke mate voorbereid, zo schrijft hij. Het zintuiglijk enthousiasme van de Pinksterbeweging is het religieuze antwoord op een bloedeloos geworden christendom, waarvan het de traditionele denominaties in snel tempo overvleugelt.

Daarmee doet McGrath onrecht aan zijn eigen protestantse traditie, die tenslotte in staat was Bach en Buxtehude voort te brengen, en gaat hij voorbij aan het katholicisme - in dit boek vrijwel afwezig - dat juist in het aan beelden bepaald niet karige Zuid-Amerika veel terrein aan charismatische bewegingen heeft moeten afstaan. Hij legt echter wel de vinger op een wezenlijk punt: in een wereld waarin de maatschappelijke verbondenheid steeds meer vervluchtigt in geglobaliseerde anonimiteit blijkt de godsdienst een pool te kunnen zijn waaromheen zich een gemeenschap vormt. Zij staat daarin niet alleen, maar beschikt van oudsher wel over een rijk repertoire aan vormen waarin de kernmomenten van het leven zich kunnen concentreren.

Als in deze gemeenschapsvorming de toekomst van de religie ligt, kan zij echter niet volstaan met de vage bekentenis van het postmoderne individu dat het in `iets' gelooft. Meer dan een geloof is zij dan een praktische gewoonte, die het niet kan stellen zonder een kerk waarvan de diensten het dagelijks leven ritmisch doorsnijden en betekenis geven. In die laatste staat de ervaring van geborgenheid niet alleen centraal: ze is simpelweg die ervaring. Het gebed dat haar tot uitdrukking brengt constateert geen waarheden en is niet dichterlijk. Meer dan taal is het een religieuze handeling. Tenslotte weet geen enkele gelovige precies wat hij zegt, wanneer hij God looft of verklaart dat Hij de Enige is. En eigenlijk doet dat er ook niet toe, zolang hij zijn eigen gebed niet aanziet voor een waarheid die ieder zou moeten omhelzen.

In hun onvermogen weerstand te bieden aan die laatste verleiding hebben religie en atheisme in de geschiedenis weinig voor elkaar ondergedaan, zo constateert McGrath. Heel lang heeft het christendom zich niet alleen beschouwd als een mogelijkheid maar ook een absolute voorwaarde voor het menselijk heil. Wie van zijn inzichten, om welke reden dan ook, niet wilde weten, werd daar op straffe van vuur, zwaard, hel en verdoemenis wel toe gedwongen. Het feit dat het christendom bovendien de legitimatie vormde van de zittende overheden, die `bij de gratie Gods' regeerden, maakte de instemming daarmee bovendien tot een staatszaak waarin elke geloofstwijfel een vorm van hoogverraad werd.

Zoals het christelijk geloof gecorrumpeerd raakte door zijn verbinding met de macht, zo toonde ook het atheisme zich echter inhumaan, zodra het in de twintigste eeuw de lakens mocht uitdelen. En daarmee kon de religie onder het stalinisme (en in mindere mate het nationaal-socialisme) uitgroeien tot dezelfde bevrijdingsbelofte die haar tegenhanger onder het ancien régime was geweest. Beide hielden elkaar op die manier gevangen in een houdgreep die pas verbroken kon worden toen zij niet meer hoefden te pretenderen de ene waarheid te bezitten die gold voor alle sectoren van het menselijk leven.

Het einde van het politieke atheisme met de val van de Muur in 1989, kondigde volgens McGrath ook het einde aan van hun antagonisme, dat precies twee eeuwen eerder begonnen was met de bestorming van de Bastille, het bolwerk van het politieke christendom. Daarmee is er zo schrijft hij ruimte gekomen voor een ontspannener verhouding tussen rede en religie, zoals die tot aan de achttiende eeuw gebruikelijk was. Tenslotte beschouwde ook Newton het `intelligente ontwerp' van de door hem ontdekte bewegingswetten als een toonbeeld van het goddelijk genie - zonder dat dat afbreuk deed (of doet) aan zijn wetenschappelijke reputatie. Het gesprek tussen godsdienst en wetenschap, waarnaar minister Van der Hoeven zo reikhalzend uitziet, is dan nog maar een fluitje van een cent.

Datum: 17-06-2005
"Er zijn mensen die men overtuigt met verheven gebaren, maar die men wantrouwig maakt met argumenten."
Friedrich Nietzsche
Tsjok45
Bevlogen
Berichten: 3132
Lid geworden op: 15 feb 2006 13:57
Locatie: gent
Contacteer:

Bericht door Tsjok45 »

Ni dieu , Ni maitre
Ni , Ni , Ni ( The knight of Ni )
Gebruikersavatar
wahlers
Bevlogen
Berichten: 2234
Lid geworden op: 29 jan 2006 15:28
Locatie: Spijkenisse

Bericht door wahlers »

...De verdedigers van de klassieke evolutietheorie hadden daarvan niet hoeven schrikken. Tenslotte is die theorie als geheel evenmin toetsbaar of falsificeerbaar...
FOUDT (met deetee!).

De evolutie theorie is een wetenschappelijke theorie die wel falsificeerbaar is!
Dat alle wetenschappelijke disciplines voor de evolutie theorie pleiten bevestigt alleen maar de soliditeit en validiteit van de theorie.

Overigens...los daarvan...'evolutie' an sich, dus los van de theorie, is een wetenschappelijk feit!
...Stel dat de willekeurigheid waarmee de materie zich ontwikkelt beperkt is, tekent zich daarin dan niet een soort `ontwerp' af dat vanzelf de vraag doet opkomen naar de ontwerper die daar achter zit?...
FOUDT (met deetee!).

Willekeur wil zeggen toeval! Maar selectie is ABSOLUUT geen toeval!
Het is alleen zo dat 'toevallige' mutaties een rol spelen in selectie.
Daarnaast spelen co-evolutie, omgevingsvariabelen, pseudo genen en neutrale drift ook een rol!
M.a.w. Grath trekt een conclusie terwijl hij niet eens weet waar hij nu precies over praat!
Vooral het darwinisme werd als zwaar geschut ingezet tegen een godsdienstigheid waarvan de mensheid terwille van haar eigen heil en gezondheid moest worden bevrijd.
FOUDT (met deetee!).

Het darwinisme [sic] is nooit ingezet als zwaar geschut!
Wetenschap is per definitie amoreel en kan dus per definiet niet worden ingezet voor of tegen morele kwesties.
In tegendeel! Het is juist een bepaalde geloofsgemeenschap die meent morele bezwaren te hebben tegen de amorele wetenschappelijke evolutie theorie !
Grath heeft de doodzonde begaan door de zaken anderom weer te geven (of dit althans te suggereren!).
...De menselijke rede en autonomie beloofde een betere wereld, die slechts kon bestaan dankzij de uitroeiing van iedere religieuze notie. ..
FOUDT (met deetee!).

Hier wordt gesuggereerd dat de wetenschap een betere wereld belooft!
Grath begrijpt niet wat wetenschap is!
De wetenschap beschrijft alleen maar hoe de natuur werkt...althans doet een poging daar toe!
De wetenschap doet géén morele uitspraken! De wetenschap is amoreel!
Het is de wetenschap an sich niet verwijtbaar of mensen deze kennis gebruiken om peniciline of mosterd gas te fabriceren!

De rest van zijn pleidooi doet me denken aan die idioten van harun yahya die iets soortgelijks zeggen over de 'verderfelijjke' moraal van de atheïsten en dit koppelen aan Stalinisme en nationaal socialisme.
Wat een idioot!!!


MvG, Wim.
Only two things are infinite: the universe and human stupidity;
and I'm not certain about the universe. (Albert Einstein, 1879-1955)
Plaats reactie