Ter herinnering, het ontologische argument (in Anselm's versie) gaat als volgt [gejat van wiki]:Gij kunt niet weten, wat niet is - dat is onmogelijk - noch het uitspreken; want het is hetzelfde dat gedacht kan worden en dat kan zijn.
Het ontologische argument is waarschijnlijk vrij overtuigend als je uitgaat van de identiteit van denken en zijn, of van een dichte samenhang tussen denken en zijn; iets dat typisch is voor rationalisten (onder wie dit een populair argument is). Echter, als je dat niet doet is het extreem lachwekkend (misschien wel het grootst denkbare lachwekkende argument?). Iemand die een empirische of naturalistische inborst heeft zal dit ervaren als zuivere verbeelding, die door middel van een spel met definities de realiteit in getoverd wordt (en dit nog even los van logische kritieken op het argument). Natuurlijk zijn wat we denken en wat "daarbuiten" is niet hetzelfde; ons denken komt tot stand door empirisch waarneembare processen; die zijn werkelijk, en daar denken we over. Zuivere logische concepten zijn leeg, en concepten en ideeën in het algemeen wortelen op een of andere manier in de waarneming.1. Het is een conceptuele waarheid (of, om zo te zeggen, per definitie waar) dat God een wezen is dat niet groter kan worden voorgesteld (dat wil zeggen, het grootst mogelijke wezen dat kan worden voorgesteld).
2. [dus] God bestaat als een idee in de denkgeest.
3. Een wezen dat bestaat als een idee in de geest en in werkelijkheid is, ceteris paribus, groter dan een wezen dat alleen bestaat als een idee in de geest.
4. Dus, als God alleen bestaat als een idee in de denkgeest, dan kunnen we ons iets voorstellen dat groter is dan God (dat wil zeggen, een grootst mogelijk wezen dat wel bestaat).
5. Maar we kunnen ons niet iets voorstellen dat groter is dan God (want het is tegenstrijdig om te veronderstellen dat we ons een wezen kunnen voorstellen dat groter is dan het grootst mogelijke wezen dat we ons kunnen voorstellen).
6. Daarom bestaat God.
Toch zou je de intuïtie om kunnen draaien. Is het idee van iets dat het denken tot stand brengt (empirische processen) niet iets dat plaatsvindt binnen datzelfde denken? Zou de empirie niet compleet betekenisloos zijn als ze niet denkbaar was (en is daarom de aanname van een zuivere empirie die "klaarstaat" en vervolgens slechts ondubbelzinnig geproduceerd wordt door het denken niet naïef)? Spinoza's beroemde (en door mij zo geliefde) neutraal monisme probeert hier een antwoord op te geven door te stellen dat God's denkproces en de uitgebreide realiteit één en hetzelfde proces zijn (maar, eerlijk is eerlijk, voorondersteld deze opvatting al een hele sterke relatie tussen denken en zijn; zeker gezien Spinoza's eigen argumenten hiervoor).
Dus, wat is volgens jullie de relatie tussen het denken en het zijn?