Als je in God gelooft is alles geoorloofd!

'Als er geen God is, is er geen deugd, en is alles geoorloofd', zegt Iwan Fjódorowitsj Karamázow; één van de hoofdpersonen in Dostojewski's meesterwerk 'De gebroeders Karamazow'. Deze woorden zijn al jaren een geliefd thema voor evangelisten en christelijke schrijvers, en wanneer christenen en ongelovigen met elkaar in discussie zijn over het verband tussen godsdienst en moraal, kun je er op wachten tot iemand ze naar voren zal brengen. Het is een stelling die je gemakkelijk om kunt draaien (waar ik in de titel van mijn betoog al op zinspeel), maar voor ik daar dieper op in ga, wil ik de karakters in 'De gebroeders Karazamov' nader behandelen, vooral ook omdat gelovigen in dit soort meningsverschillen vaak speciaal de nadruk leggen op Dostojewski's werk, alsof dit hun mening extra kracht verleent.

 

Wat typerend is aan het oeuvre van de beroemde Russische schrijver is dat het vrijwel nergens de theologische bezwaren, en de filosofische en wetenschappelijke argumenten van atheïsten probeert te weerleggen. Dostojewski laat zijn ongelovige personages zelfs briljante redevoeringen houden, waarin de onhoudbaarheid van christelijke dogma's en de absurditeit van het bijbelse verhaal zeer sterk naar voren worden gebracht. Er volgt dan zelden een inhoudelijk weerwoord van zijn christelijke karakters, maar hij zet déze neer als heiligen, en zijn atheïstische karakters als kille, berekenende, egoïstische of soms zelfs buitengewoon sadistische persoonlijkheden.

 

Een schrijver van fictieve verhalen heeft een onvoorstelbare macht, en kan de door hem beschreven karakters laten doen wat hij wil. Hij kan er voor kiezen om de personificaties van zijn ideologische tegenstanders zelfmoord te laten plegen, krankzinnig te laten worden, hij kan ze ten onder laten gaan in verslavingen, orgieën en liederlijk gedrag, of als een 'verloren zoon' terug laten keren naar het 'ware geloof'.  Al deze stereotypen passeren bij Dostojewski de revue.

 

Fjódor Pawlowitsj Karamázow, de vader van 'de drie gebroeders', speelt de rol van de egoïstische woekeraar, rokkenjager en alcoholist die zijn kinderen ernstig verwaarloost, en is eigenlijk het archetype van de wellustige atheïst (vanuit het gezichtspunt van orthodoxe gelovigen). 

 

Iwan Fjódorowitsj Karamázow, de tweede zoon uit het tweede huwelijk van Fjódor Pawlowitsj, is de buitengewoon hoogbegaafde denker in het verhaal, en is door zijn genialiteit de uitgerekende persoon om het centrale thema van het boek ('indien er geen god is, is alles geoorloofd') te bekrachtigen. Hij is het prototype van de atheïstische intellecueel die de consequenties van een leven zonder god (vanuit Dostojewski's gezichtspunt gezien) volledig doorziet, en dientengevolge  lijdt aan hevige innerlijke kwellingen. In het boek heeft Dostojewski dan ook een geniale zet gedaan door een dialoog te schrijven waarin Iwan, zijn meest briljante atheïst, en starets Zosima, één van meest heilige christenen in zijn boek, het volledig eens zijn over Iwan's stelling (dat zonder geloof in God en onsterfelijkheid alles geoorloofd is, en dat de misdaad pas verdwijnt als de hele gemeenschap zich bekeert tot de kerk van christus). Het is deze heilige starets die inziet welke tragedie zich voltrekt in Iwan's hart, en dan het volgende zegt: 'Die idee houdt u nu nog vast en kwelt u nog. Soms echter probeert de gekwelde in zijn wanhoop zich met zijn eigen wanhoop te vermaken. Zo is het ook met u: uit wanhoop houdt u zich onledig met krantenartikelen en wereldse discussies zonder zelf in uw dialectiek te geloven en met pijn in het hart erover spottend..

 

Uiteindelijk laat Dostojewski zijn atheïstische wonderkind waanzinnig worden, waarbij deze ook onder hallucinaties lijdt waarin hij hele dialogen met de duivel voert. Onder invloed van Iwan's atheïsme is het vervolgens de lakei Smerdjakow die de moord pleegt op de zojuist al genoemde vader Fjódor Pawlowitsj Karamázow. Waar we bij Iwan nog gevoelens van mededogen en wroeging aantreffen, ontbreken deze volkomen bij Smerdjakow (die overigens de onechte zoon is van Fjódor Pawlowitsj). Hij is het archetype van de atheïstische psychopaat: de atheïst die als kind al katten folterde, en die later een kleine jongen aanzet om naalden te verbergen in stukjes worst, om deze vervolgens te voeren aan zwerfhonden. Na de moord op Fjódor Pawlowitsj pleegt hij zelfmoord, en laat  Dmitri Fjódorowitsj Karamázow, Fjódor's oudste zoon, ervoor opdraaien. Deze Dmitri is geen echte atheïst. Diep in zijn hart is hij 'goed', maar hij is als kind verpest omdat hij door zijn vader Fjódor Pawlowitsj is verwaarloosd.

 

De atheïsten in Dostojewski's verhaal staan in schel contrast met de ware christenen (en dat zijn niet de kluizenaars en mystici, want daar hield Dostojewski óók niet van). De ware christenen, zoals Aljosja (Alekséj Fjódorowitsj Karamázow), de jongste zoon van Fjódor Pawlowitsj, worden bijna als heiligen voorgesteld. En Aljosja's leermeester, de al eerder besproken Starets Zosima, is het karakteristieke voorbeeld van de verloren zoon; iemand die tijdens zijn leven op het verkeerde pad belandde, zich te buiten ging in liederlijk gedrag, maar later terugkeerde naar het enige ware geloof. Verder is er nog het uitzonderlijk intelligente knaapje Kólja Krasótkin, die op 13 jarige leeftijd al bijna verdorven is door het lezen van boeken van Voltaire en socialistische pamfletten, maar net op tijd kennis maakt met de wijze Aljosja die hem weer op het rechte pad brengt.

 

Deze Aljosja heeft in het verhaal overigens een interessant gesprek met ene Rakitin, een socialist die op zich best een goed weerwoord heeft op de stelling van Iwan ('indien God niet bestaat is alles geoorloofd'). Hij zegt: 'Dat artikel is één stuk belachelijke onzin. Je hebt zelf die stomme theorie zopas vernomen: 'Is er geen onsterfelijkheid van de ziel, dan is er ook geen deugd, ergo alles is geoorloofd'........... maar heel zijn theorie is baarlijke onzin! De mensheid zal best in zichzelf de kracht vinden om een deugdzaam leven te leiden, ook al ontbreekt het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel. Zij zal die kracht vinden in de liefde tot de vrijheid, tot de gelijkheid en het broederschap..'.

 

Maar deze Rakitin wordt door Dostojewski zo arrogant en onsympathiek uitgebeeld, dat het voor de lezer moeilijk wordt om enige affectie voor de persoon op te vatten, waardoor men zijn woorden niet meer serieus neemt. Kortom: 'De gebroeders Karamázow' is een meer dan duizend bladzijden lange ad-hominem redenering jegens de atheïst; een briljant geschreven drogredenering; een meesterlijk sofisme om het scepticisme in de kiem te smoren. Als we enige duidelijkheid willen over het morele vraagstuk dan moeten we niet bij Dostojewski zijn.

 

Is alles werkelijk geoorloofd als God niet bestaat? Ik denk dat het om het even is. Of God wel of niet bestaat maakt voor onze moraal niets uit.  Gelovigen van de meest uiteenlopende gezindten hebben elkaar en andersdenkenden duizenden jaren lang massaal over de kling gejaagd, en nooit is er een God naar beneden gedaald om het een halt toe te roepen. En als iemand er vandaag toe besluit om iemand om het leven te brengen, dan is er ook geen God die hem tot stoppen brengt. Slechts zijn gezonde verstand kan hem van dat idee afbrengen, en anders de sterke arm van de wet. Dit is de dagelijkse praktijk die proefondervindelijk heeft aangetoond dat we wat betreft de moraal, onze hoop beter op mensen kunnen vestigen dan op een God.

 

Volgelingen van sekten en religies kunnen hun misdaden en lage begeerten zelfs vaak verantwoorden door ze in het teken te stellen van een hoger doel. Waar Islam de verovering en plundering van 'Dal el harb', en het onderdrukken en afpersen van de ongelovige bevolking, verenigde (en verenigt) met het verbreiden van het enige ware geloof, en dat alles rechtvaardigde (en vaak nog steeds rechtvaardigt) met de inhoud van Koran en Hadith, daar verschaft de orthodox-christelijke doctrine absolutie voor alle denkbare misdaden. De dief, de verkrachter, ja zelfs de moordenaar krijgt absolutie. De Heere Jezus zegt immers tegen de moordenaar aan het kruis naast Hem: 'Heden ten dage zult gij met mij in het paradijs zijn'. Het enige wat de misdadiger hoeft te doen is te geloven in de goddelijkheid van Christus en Zijn offer der verzoening. Scepticisme is de enige doodzonde, en het plaatsen van vraagtekens onvergeeflijk.

 

Deze weerzinwekkende doctrine maakt het mogelijk om te geloven, nee, het verplicht zelfs tot de aanname dat vredestichters en voortreffelijke mensen als Voltaire of Bertrand Russell voor eeuwig branden in 'de poel des vuurs', omdat zij niet geloofden in de goddelijkheid van Christus, en dat moordenaars die in Christus geloven, naar een hemels paradijs gaan.  Inderdaad, als je in God gelooft is alles geoorloofd! (behalve twijfel)

 

Marcel Klein 14-10-2007

 

Literatuur waarin dit onderwerp wordt behandeld:  Atheïstisch manifest. Herman Philipse

Atheologie. Michel Onfray
God als misvatting. Richard Dawkins

 

Forumdiscussie over dit onderwerp