Een van de voorspellingen die de evolutietheorie doet, is dat er tussenvormen bestaan. Tussenvormen kunnen, in de breedste zin, worden gedefinieerd als dingen die ergens tussenin staan. Dat is niet verhelderend, en het leidt, zoals zal blijken, tot spraakverwarring. In het debat over evolutie wordt vaak geschermd met deze tussenvormen. Tegenstanders beweren steevast dat deze vormen niet bestaan, omdat ze nooit gevonden zijn, voorstanders komen met voorbeelden die als tussenvorm beschouwd zouden moeten worden. Ironisch genoeg hebben beide kampen een legitiem punt, omdat ze spreken over verschillende zaken.
Voordat een discussie gevoerd kan worden, moet voldoende duidelijk zijn waarover precies gesproken wordt, en hoe die zaken gedefinieerd worden. Daarom zal ik eerst de noodzakelijke begrippen bespreken, opdat geen verwarring zal ontstaan omtrent de door mij gebruikte termen.
De tussenvorm in biologische zin
In evolutionair biologische zin, is een tussenvorm alles met een voorouder en een nakomeling. Mijn vader is een tussenvorm tussen mijzelf en mijn grootvader. Hij heeft vijftig procent van zijn DNA gemeen met zijn vader, en evenveel met mij, terwijl maar vijfentwintig procent van mijn DNA van die grootvader afkomstig is. Wanneer we kijken naar gebeurtenissen die plaatsvinden over een veel langere periode dan drie menselijke generaties, dan verwachten we al min of meer dat de verschillen tussen generaties wel eens heel groot zouden kunnen worden. Op basis daarvan is de eerstgenoemde aanname gemaakt.
De biologische rangorde; taxonomische hiërarchie
Historie
Omdat we niet kunnen spreken over dingen waarvoor we geen naam hebben, is er een eenduidig naamgevingsysteem nodig voor ieder door ons (h)erkend object. Ik kan een driezitsbank bijvoorbeeld alleen heel omslachtig omschrijven, of hem ‘torjaak’ noemen, maar daarmee bereik ik niet veel. Ook biologen hebben een manier om iedere groep van min of meer gerelateerde organismen symbolisch te benoemen. Deze taal, met zijn nogal starre regels noemen we nomenclatuur. Om de boel extra ingewikkeld te houden maken verschillende takken van biologisch onderzoek gebruik van hun eigen ‘codes’. Iedere groep van organismen waarvoor we een naam hebben, zei het een soort, een genus of een ‘hogere’ groep, noemen we een taxon (meervoud: taxa), en de tak van de biologie die gaat over de naamgeving van al die groepen heet taxonomie. De taxonomie is de oudste tak in de biologie, die teruggaat tot Aristoteles. In de middeleeuwen ontstond de huidige taxonomie, zei het in een heel andere vorm. Men had de gewoonte om ieder taxon zeer omslachtig te omschrijven, wat de communicatie niet bepaald vergemakkelijkte. De Linneaanse nomenclatuur (Linnaeus, 1753) gaat uit van soorten als bouwstenen, en slechts de onderlinge gelijkenis tussen die bouwstenen is van belang voor het benoemen van hogere categorieën. Linnaeus ging uit van de onveranderlijkheid van soorten, wat het indelen zeker vergemakkelijkte. Zijn systeem wordt nog steeds gebruikt.
Misvattingen
Er zijn nogal wat misvattingen over de aard van de Linneaanse rangen, die in essentie te herleiden zijn tot het idee dat zo’n rang een bestaande natuurlijke klasse is. Zo zie je vaak dat iedere groep van een bepaalde rang, zeg een familie, wat betreft zijn inclusiviteit of ouderdom overeenkomt met een andere groep van diezelfde rang. Vaak worden bijvoorbeeld hele families op hopen geveegd om vervolgens iets te zeggen over de biodiversiteit van een gebied. Het probleem is dat alle groepen die we een naam toebedeeld hebben, door onszelf gemaakt zijn, aan de hand van onze eigen observaties. Het maakt daarin overigens niets uit of je uit gaat van een onveranderlijke wereld, zoals de mensen die van mening zijn dat alle soorten door een scheppende macht in het leven zijn geroepen, of dat je denkt dat alle leven een enkele oorsprong heeft. Voor iedereen geldt dat namen alleen bedacht worden, en niet een werkelijkheid weerspiegelen.
In de moderne biologie moet ieder taxon aan een tweetal eisen voldoen:
1. alle individuen binnen het taxon moeten een gezamenlijke voorouder hebben, en
2. alle nakomelingen van die voorouder moeten tot het taxon gerekend worden.
Als je als voorbeeld een stamboompje neemt:
dan kun je, zonder tegen een regel te zondigen, je familie laten beginnen bij ‘A’, zodat alleen soorten c en d erin zitten. Even goed zou zijn je familie te laten beginnen bij ‘B’, zodat hij de soorten b, c, en d bevat. Je kunt even goed je familie laten beginnen bij ‘C’, zodat alle soorten tot die familie horen. Het enige dat biologen ervan weerhoudt telkens nieuwe namen te verzinnen is het principe van stabiliteit in de nomenclatuur. Een naam moet, zo mogelijk, behouden worden, om chaos te voorkomen. Voor beide eisen geldt dat ze pas waarde hebben als je uitgaat van het feit dat dingen kunnen veranderen, in een statisch wereldbeeld gelden ze niet. In een stationaire wereld, waarin afstamming geen rol speelt, wordt het nog gemakkelijker een familie op te rekken of kleiner te maken. In die stationaire wereld is namelijk helemaal geen reden te vinden om soorten binnen te halen of uit te sluiten. In een creationistische biologie zou iedere indeling een geldige zijn; soorten zijn daarin niet meer of minder aan elkaar verwant, dus iedere indeling is gelijkwaardig.
Tot zover de achtergrondinformatie waarover iedereen moet beschikken voordat deze discussie mogelijk is.
Terug naar de tussenvormen
Ik zal nu uitleggen waar ik met voorgaande informatie heen wil. In de introductie stelde ik al dat de argumenten met betrekking tot tussenvormen, van zowel neo-darwinisten als creationisten legitiem zijn. Daar hebben we echter een probleem. Als de éen zegt dat er tussenvormen zijn, en de ander niet, hebben we tenslotte te maken met een contradictie, en die zien we liever niet. Hoe kan het, dat iemand op de proppen komt met wat hij/zij tussenvormen noemt, terwijl de ander die niet ziet als tussenvormen, en vraagt om meer? De verklaring ligt in de interpretatie van de naamgeving. Veel biologen zien in deze discussie alleen de contradictie statisch/dynamisch, en besluiten, nadat ze hun tussenvormen hebben laten zien, dat de ander een heel groot bord voor zijn hoofd heeft, en niet wil zien dat de wereld kan veranderen. Ik denk dat dat maar een klein deel van het probleem is. Het is voor iemand die toch al verwacht dat de wereld statisch is, heel gemakkelijk te denken dat de door ons gebruikte Linneaanse naamgeving een zekere realiteitswaarde bevat, zeker als zo iemand wel waarde hecht aan ideeën zoals die van Scheelen, die stelt dat soorten een zekere, door God toegestane ruimte hebben waarbinnen ze zich kunnen ontwikkelen tot andere soorten. Voor iemand die de manier waarop de taxonomie werkt niet kent, is volgende stelling een geldig argument voor externe interventie in aards leven:
All 32 mammal orders appear abruptly and fully formed in the fossil record. The evolutionist paleontologist George Gaylord Simpson wrote in 1944: The earliest and most primitive members of every order already have the basic ordinal characters, and in no case is an approximately continuous series from one order to another known. In most cases the break is so sharp and the gap so large that the origin of the order is speculative and much disputed.10 There is little to overturn that today
Jonathan Sarfati, refuting evolution
Die uitspraak is legitiem, wanneer degene die hem doet uitgaat van de vooronderstelling dat ‘paarden’ een natuurlijke groep vormen, duidelijk af te scheiden van alle andere natuurlijke groepen. In dat licht bezien is het ook niet verwonderlijk dat er geen tussenvormen tussen paarden en iets anders gevonden worden. Ga maar na: Zoals ik in het hoofdstukje over naamgeving heb laten zien, is ons idee van wat paarden zijn niet noodzakelijkerwijs het idee dat paarden van zichzelf hebben, wij hebben een willekeurige (monofyletische) groep verwante organismen op een hoop geveegd, en die hoop hebben we voor het gemak een naam gegeven. Niemand had gesputterd als eerder was vastgelegd dat huidige tapirs en neushoorns tot diezelfde familie zouden moeten worden gerekend, tapirs en neushoorns vormen tenslotte, samen met paarden, de orde der Perissodactyla. De grens anders trekken zou van de orde der Perissodactyla bijvoorbeeld een familie maken: de Perissodactylidae, met als onderfamilies de paarden, tapirs en neushoorns.
We zetten nog eens een boom op:
(Berkeley)
Vaak wordt deze boom gebruikt, samen met mooie plaatjes van ‘oerpaardjes’, om aan te tonen dat de paarden binnen de familie der Equidae geëvolueerd zijn van Hyracotherium tot Equus. Deze familie voldoet aan de twee biologische criteria. We hebben de vooroudersoort, met al diens nakomelingen, zowel uitgestorven als existent. De creationist zal nu tegenwerpen dat het allemaal paarden zijn, en dat er, derhalve, geen sprake is van tussenvormen, maar eerder variaties op een thema.
Hier blijft de discussie over tussenvormen onbeslist: biologen zien wel tussenvormen in alle paardachtigen, creationisten niet.
We gaan eens kijken naar de andere families binnen de groep. Wat creationisten vragen als ze een tussenvorm willen zien tussen een paard en een tapir is het volgende:
Een vorm die tussen paarden en tapirs in staat.
Dat dit niet gaat werken mag duidelijk zijn. Dergelijke tussenvormen zijn simpelweg non-existent. De soorten die bestaan na de basale knoop in dit diagrammetje, zijn ofwel paard, ofwel tapir/neushoorn. Daartussenin bestaat niets, behalve verwantschap. Voor tapirs en neushoorns geldt hetzelfde. Hun vooroudersoort is hier wel weergegeven, maar alweer is er nergens iets dat zowel tapir als neushoorn is. In het geval van die voorouder is nog niet te zeggen wie wie is.
Conclusie
De twee groepen hanteren verschillende interpretaties van wat nu precies tussenvormen zijn. Voor een bioloog is een tussenvorm simpelweg iedere soort die een voorouder- en een nakomeling heeft. Voor een creationist is dat een soort die de eigenschappen van twee monofyletische taxonomische groepen combineert. De laatste categorie tussenvormen bestaat niet, en die kan ook niet bestaan, simpelweg omdat ons eigen naamgevingssysteem het verbiedt om twee namen aan dezelfde entiteit te geven. Kort samenvattend kunnen we stellen dat overgansvormen tussen soorten in een lineair verband theoretisch mogelijk zijn, en dat deze theorie inmiddels vaak genoeg geverifieerd is, maar dat vormen die tussen monofyletische groepen staan logischerwijs niet kunnen bestaan. Erom vragen laat dus alleen zien dat de theorie die, bij afwezigheid van die 'missing links' ermee verworpen zou moeten worden niet voldoende begrepen wordt, en niet dat die fout is.